Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 96]
| |
Toon: Kond ih durch tou lusten fliegen.
HEy van daegh is ’t Vastel-avont,
Riep Hans Bremers Katelijn,
Die nu niet sijn geest hoogh-dravent
Toont, moet wel een Droogert zijn:
Komt hier uyt ghy Snaack der Snaken,
Wilt nu vreemde fratsies maken,
Die geen klucht noch pots en doet,
Is een door of slechten bloet.
2 Melis die zel turfjes rapen
Met sijn handen op sijn gat,
Truytje blijfter by staan gapen,
T’Wijl zer graag ’t bescheyt van hadt:
Jan en Floor tyen an ’t rekken,
Pleuntje riep, sie dat zijn gekken,
Vast gebonden been an been,
’t Gaet met Vastel-avont heen.
3 Lustigh Uylenborger quankjes,
| |
[pagina 97]
| |
Gaet nu sitten voor de deur,
In de Stoep of op de Bankjes,
Met een wit Schorteldoeck veur:
Laat de Meysjes komen vryen,
’t Is altijdt geen tijdt van lijen,
Geeft haer ’t Ia-woort doch wat dra,
Menigh hart verlanght’er na.
4 Moy Maigrietje met haar Neefje
Speelde t’samen pannetje vet,
’t Neefje loerden op’er schreefje,
En hy wierp’er op het bet:
Wat dat Paartje daar bedreven,
Wil ‘k je te bedencken geven,
Schoon Ionckvrou behoudt u kleur,
‘tGingh met Vastel-avont deur.
5 Bruyn Susanneke ruylden ’t rockje
Voor [Karst]iaan de Backers broek,
Doe gingh Livertjen en Lokje,
Met malkanderen om een hoek,
Met malkand’ren om een praatje,
Door menigh Steeghje, Slopje, Straatje,
| |
[pagina 98]
| |
Tot se quamen wel te pas,
Daar het vryen veyligh was.
6Als de Rok en de Broeck vernamen,
Datse waren heel t’onrecht,
Soo krakeelde sy te samen,
En daar rees een hard ghevecht,
’t Was te wonderlijken wonder,
’t Rokje boven, ’t Broekjen onder,
’t Rokjen heeft de Broek vermoort,
Noch bleef ’t Broekjen ongestoort.
7 Hey sa, daar is ’t rechte Sotje,
Met de vossen-steert op ’t gat,
En die speelt op ’t Rommel-potje,
Sa, moy Elsje, geeft hem wat:
Laat hy voor u deur eens singen,
d’Een sal speelen d’aar sal springen,
Om een oortjen of een duyt,
Vastel-avont is haast uyt.
S. P. L.
|
|