De Amsterdamse gaare-keuken, met den blyhertigen op-disser
(1736)–Anoniem Amsterdamsze gaare-keuken, De– AuteursrechtvrijStem, Doen ik ging zwieren door Amsterdam
DOgters hoord dog myn bedroefde klagt,
Hoe heb ik myn in het verdriet gebragt,
Hoe was ik zo bot zo zot zo verblint,
Bedroefde min die myn zo dwingt,
Wat doen ik eilaes O Ionge spruyt
So vroeg myn Iuffrouws keuken uit.
| |
[pagina 38]
| |
Ik was zestien Iaertjes en een half,
't Was de ouderom pas van een Kalf,
Toen kreeg ik mee als de Luy,
Een vryer maer 't was van den bruy,
Het was een Snyer een slegten bloed,
Dat ik nu beklagen moet.
Hy quam in 't eersten zoo moitjes veur
Het scheen wel te wesen een groot Sinjeur
Zijn hayr gepoeyert en heel adret?
Maer toen hy mijn had in het net,
Zag ik wel tot mijn groot leed
Dat het maer was een kalen neet.
Hy sprak de schoonste woordjes uyt,
So lang tot dat hy my had in de schuit,
Ik was pas drie dagen getrouwd,
Of hy heeft mijn al wat af gekloud,
En nu brengt desen kalen Sinjeur,
Mijn goed vast met de Hoertjes deur.
Ik had vijf hondert gulden aen schat,
't Geen ik van mijn Ouders ge-erft had,
Dat heeft hy ook al opgesnapt,
En het is al door zijn gat gelapt,
En ik moet my heel naekt en blood
Behelpen met een stukjen brood.
's Nagts als hy t'huis komt vol en zat,
Dan moet ik kiesen het hasen pad,
Of hy knokt mijn zoo plat als schol,
Duerd dit nog langer ik word wel dol,
En dat is alle nagten schier,
Dat hy met de hoertjes neemd zijn plesier.
Nu denk ik nog aen die goude tijd;
Toen ik nog diende voor Keuke meyt,
Toen wist ik van geen druk of rou
Ik meenden dat 't mijn volgen sou,
Mijn Iuffrous keuken agter aen,
Maer het is 'er zo ver van daen.
| |
[pagina 39]
| |
Had ik nu dat vlees eens voor mijn mond,
Dat ik voor desen gaf aen den hond;
Dat lief Gebraed dat Bier en Wijn;
Ik zouder nu mee vrolijk zijn,
Dat ik heb laten bederven,
Maer 't is 'er mijn nu al na vergaen.
Wat helpt nu mijn weenen en geschrey
Ik ben en blijf vast in de ley,
Daerom wagt u Dienstmeisjes al,
En spiegeld u dog aen mijn val,
Ik ben bedrogen maer 't is te laet,
Siet toe eer het u ook so vergaet.
|
|