weer eens afgereisd, en iedereen die ze vertrekken zag vermoedde niets anders of ze gingen zij, ginder te Brussel, zij het dan elk alleen van zijn kant, eens ferm hun lits uitslaan.
En toen er dien avond dan, in het rumoerig en bontgekleurd vastenavond-gewoel dat de straten, herbergen en danszalen vulde, die eenzame Pierrot verscheen, verkleed in een opvallend kostbaar pak van zwaren, witten satijn beplakt met groote, zwarte knoopen, wie mensch kon er toen aan het Hangerke denken? Te meer daar die Pierrot zoo zot en zinneloos vreemd deed, dat men op 't laatst in waarheid dacht met een ontvluchte uit Geel te doen te hebben.
Op straat zwijmelde hij een wijle als stom-dronken van den eenen kant naar den anderen, dan weer stond hij er lang uitgerokken op de tippen der teenen, met 't witte krijt-gezicht en de armen ten hemel, te wippen als een bezetene, vijf, tien minuten aan een stuk, om dan ineens als gebroken ineen te zakken, en luid snikkend, met de armen vóór het gelaat, een danszaal binnen te vluchten.
De eerste waar hij binnen kwam was de Eldorado. Zonder iets te vragen pakte hij 't eerste, beste meiske vast, hief haar tegen zijn borst omhoog, wipte er mee tusschen de draaiende paren en begon er dan zoo woest en wild mee in 't ronde te zwieren dat alles verschrikt opzij week en men ijlings de buitensmijters moest roepen om het angstig-kressend kind met geweld uit zijn greep te verlossen en hemzelf met stompen en slagen de zaal uit te vechten terug de straat op.
En niet alleen daar lapte hij dat zot spel af, maar ook in den Eiken Boom, in 't Groenhuis, in 't Land van Belofte, en zoo voorts, een voor een in alle dans-