| |
| |
| |
Plaatperser
't Werk van mij is in het grootmetaal: persen, uit platen produkten persen. 't
Zijn gewoon allemaal platen die komen over verschillende persen heen. Eerst is
er een trekbewerking zodat die profielen er een beetje in komen, de tweede pers
maakt een beetje meer profiel erin, de plaat krijgt dan een stempel en dan wordt
ie gesneden, 't afval eraf gesneden en 't goeie blijft over, dan krijg je nog
nabewerkingen op die grote persen allemaal. 't Is meestal vijf persen, vijf
bewerkingen die de plaat krijgt voor ie klaar is.
Mijn werk is dan meestal aan de tweede pers, 't uitpakken. Als de pers weer
omhoog gaat, zodat wij met de handen eraan kunnen dat we 't produkt eruit kunnen
trekken.
Ik werk met nog één man. Dus met twee man werken we bij 't uitpakken. We pakken
telkens de plaat eruit en leggen 'm op de band voor de volgende man. Die leggen
'm dan weer in de volgende pers. Die leggen 'm weer op de transportband voor de
volgende pers.
Hoeveel moet U nou per dag maken?
Dat ligt er helemaal aan. We hebben produkten daar kunnen we van maken:
tweeëndertig honderd per dag, per dienst, D'r zijn er ook bij, daar maken we
maar vierentwintig honderd, 't maximum dat ik dan weet is twee-drieëndertig
honderd.
En wie stelt dat nou vast die aantallen?
Ja dat is een tijdopnemer. Die komen dan tijd opnemen, die hebben dan een
stopwatch in de hand en dan gaan ze opnemen hoeveel je kunt maken per uur dan.
Dat gaat allemaal per uur, 't aantal. Dat wordt van bovenaf vastgesteld. Het is
zo: dat aantal is wel te halen, maar dan moet alles meezitten. En als er iets
tegenzit, als er iets aan een stempel is, dan haal je 't niet. Er zijn produkten
daar kun je wel meer halen, maar dan moeten we flink van katoen geven. Dus: wat
de eerste man doet, dat doen we allemaal. Dus: als de eerste man drieduizend
platen in zijn handen heeft gehad, krijgt de tweede, de derde, de vierde man
ook. Meestal gaat 't ook wel want de eerste pers is het makkelijkste werk.
Tenminste wat ik vind, ik weet niet hoe hun er tegenover staan. 't Is de | |
| |
gemakkelijkste pers, de eerste pers. Dus hij heeft wel ietsje meer
verantwoordelijkheid. Want als er iets kapot is, als het produkt scheurt, dan
moet hij weten wat ie moet doen. Meestal is er wel een steller bij die regelt
dat dan. Meestal is 't iets bijstellen. Maar volgens mij heeft hij het
gemakkelijkste werk: hij hoeft de plaat maar in te leggen. De tweede pers die
heeft 't profiel erin, volgens mij is dat moeilijker om 't in te leggen als bij
de eerste. Bij de derde pers, dat is meestal de snijstempel, de snijders, die
het schroot eraf snijdt, die moeten maar uitkijken dat ze 't goed erin leggen.
Dat is moeilijker dan bij de eerste. Ja, we moeten ons er maar aan aanpassen,
aan 't tempo. Er zijn dingen daar ligt 't veel te hoog en dan zijn ze ook aan 't
mopperen de bazen. Dus de produktie moest opgevoerd worden. Ik, volgens mij, ik
doe altijd goed mijn best. En we willen ook werken en we doen ook moeite ervoor,
echt. Want het is wel eens zo: dan is het maximum driehonderdvijfentachtig per
uur, dat zijn die binnenzijwandjes, en we hebben 't gedraaid dat we vijfhonderd
per uur maakten. Nou, dat gaat goed. De hele dienst houd je dat niet vol. Maar
dan zeggen ze: ‘Jullie hebben er toen vijfhonderd, nou maak nu nog eens een paar
uur van vijfhonderd.’ Dat hebben ze nou nog niet gezegd maar dat kunnen ze gaan
zeggen. En dan zeg ik maar zo: ‘Je kunt eens een uitschieter hebben, een uur dat
je er honderd meer maakt, ook wel twee uur, drie uur, maar om dat een hele
dienst vol te houden, nee dat bestaat nooit. Dat kan er bij mij niet in.’ Als ik
wielkasten heb, dat is een zwaar produkt voor mij. Wij moeten die wielkasten
uitdraaien, dat zijn grote dingen, dat zijn twee produkten aan mekaar. Bij de
laatste stempel worden die gesplitst, dan sta je links en rechts. Nou moeten we
die eruit trekken met twee man, we moeten die over de kop gooien en dan nog een
kwartslag naar voren draaien. Dus dat is een heel zwaar werk, als je dat een
halve dienst hebt gedaan, voel je je armen en ook je rug voel je. Want vroeger
heb ik het altijd een hele dienst moeten doen. Pas de laatste drie keer dat we
't gedaan hebben, hebben we geruild met die mensen voorin. Toen heb ik ook
gezegd, ik zeg: ‘Ik doe dat niet meer.’ De hele dienst, dat bestaat niet, daar
ga je kapot aan. En nou, die mensen hebben dat goed gevonden. Maar eerst wilden
ze nooit ruilen. Ik heb bij de werkmeester gevraagd daarvoor en die heeft met
die jongens gesproken en toen hebben ze dan geruild met ons. Dus twee en een
half uur voor het schaften gingen zij inleggen en het laatste uur deden wij het
inleggen, dus dan valt het wel mee. Want die hebben het mooiste werk, die | |
| |
voorin inleggen, je hoeft maar dat ding op te pakken en te
schuiven. Wij moeten 't eruit pakken, over de kop gooien en meteen een slag
draaien. En dat zijn nogal zware klungelen.
In deze straat kan ik wel met allemaal opschieten. Maar toch zijn er mensen bij
die...je vertrouwt ze niet helemaal. Het zijn vriendjes van bazen. Zo beschouw
ik het. Er zijn hier mensen bij, die zijn later begonnen als mij, die hebben
meer loon als mij. En dat kan er bij mij nergens in. In het begin ben ik hier
gekomen, toen was ik zes weken hier, kreeg ik omscholing die zes weken. Daarna,
na de omscholing kreeg ik er vijftien cent per uur bij. Trouwens dat kregen ze
allemaal daar. Als je zes weken of twee maanden erbij bent, krijg je er zestien
of vijftien cent bij. Dus dan is die omscholing afgelopen. Toen wij daar kwamen
zeiden ze: ‘Ja jongens 't spijt ons, er zijn te weinig jongens aan de pers.’ Dus
we moesten direct aan de volle produktie. Dus ik kreeg vijftien cent erbij. Toen
was het drie maanden daarna toen kreeg ik vier cent erbij. Met een man of vier
kregen we vier cent erbij. Sinds dat jaar, sinds die tijd ben ik niet meer
omhoog gegaan tot dit jaar januari. Toen hebben ze me zeven cent per uur erbij
gegeven. Buiten de landelijke loonsverhoging, de CAO.
We waren met z'n drieën die eerst bij de mijnen zijn geweest. Met z'n drieën
stonden we 't laagste in loon, alle drie hetzelfde. En iedere keer als de
beoordeling kwam was 't knotteren. En die twee anderen zijn inmiddels verdwenen,
hebben ontslag genomen. Eén is bij een slager gaan werken, de ander is bij een
grondverzetbedrijf gaan werken. En één die is al weggegaan, was ook veel ziek,
is naar een andere afdeling gegaan, ander werk wat hem wel beter bevalt ook
weer. Nou is de andere man alleen, nou zitten de bazen allemaal op 'm. En nou,
nou kan ik het woord ‘jagen’ wel gebruiken: ‘Toen hebben jullie met z'n tweeën
zoveel gedaan, zeg maar met z'n tweeën tweehonderd gedaan per dienst, en nou
maak je er maar honderdvijftig.’ Maar daar staat tegenover dat een nieuweling
die hij nog moet aanleren bij 'm werkt. Dus dat bestaat niet dat je dan ook dat
aantal kunt halen.
Die man die kan zich slecht verdedigen. Dan had hij dat aantal niet gehaald en
dan kwamen ze bij 'm aan het eind van de dienst en vroegen: ‘Hoeveel heb je nou
gehaald?’ ‘Ik heb er honderdvijftig gemaakt’ zegt hij. Nou staat dat ongeveer
als maximum. Maar vóór die tijd zijn ze ook zo gek geweest en hebben ze nog
teveel gemaakt met z'n tweeën. En nou had hij dan honderdvijftig gemaakt en toen
had die man gezegd: | |
| |
‘Nou, je bent lui geweest.’ Had hij gezegd:
‘Dat laat ik me niet zeggen.’ Een beetje herrie over mekaar gehad, komt de
grotere baas erbij en aldoor kreeg die man de schuld. Die man heeft gezegd: ‘Dan
maken we een papier klaar dan kan hij vlug weg.’ Maar hij is momenteel ziek, hij
heeft twee keer achter mekaar gevierd, en nou heeft hij twee, drie dagen
gewerkt, weer last van de maag, is weer ziek en nou heb ik van een andere
kameraad gehoord: hij had een maagzweer. De één slaat het op de maag. Het zijn
zenuwen volgens mij.
Dat vind ik ook juist het gekke hier. Ik ben eerst in een mijnbedrijf geweest en
daar hadden we een vertrouwensman. Dus als wij moeilijkheden hadden en we kwamen
met de bazen niet klaar dan konden we met die vertrouwensman gaan spreken en die
kon dan veel doen. En dat hebben we hier niet, dat moesten ze hier ook hebben.
Als wij moeilijkheden hadden moesten die worden opgelost door een persoon die
ervoor is aangesteld, die door ons is gekozen uit de werknemers in iedere
afdeling. Die zou die man kunnen helpen. Ja je staat machteloos. Als je een
beetje, een beetje recht wil spreken, dan lig je d'r helemaal uit. Als je een
beetje een grote mond hebt, dus je praat van je af een beetje, dan hoef je
helemaal niet te komen. Dan proberen ze je op allerlei manieren te neppen.
Achter je rug om, bijvoorbeeld zo, ja ik weet niet of ik het kan zeggen, maar ik
zal 't zeggen: Er zijn erbij, de laatste tijd valt 't mee met overwerken...je
moet overwerken. Om vijf uur ben je klaar, van vijf tot half zes ga je schaften.
Warm eten kun je krijgen in de kantine, je gaat iets eten. Van half zes tot half
tien moet je dan weer werken. Dan komen ze één, twee, drie keer in de week. Maar
er zijn mensen bij die kunnen dat niet, die willen dat niet, want ontzettend
veel belasting moet je daarvan betalen. Toen zeiden ze: ‘Nou, dat zul je dan wel
aan je beoordeling merken.’ Dat zit mij toch hoog.
Zo 'n beoordeling, maakt dat iets uit?
Je krijgt punten voor: kwaliteit, kwantiteit, correctheid. Als je een vier hebt
is 't voldoende, dus voor kwaliteit, een vier is qua resultaten voldoende,
kwantiteit, het verrichte werk, was voldoende, correctheid, zijn gedrag, was
voldoende. Hij gedroeg zich in het algemeen naar de geldende regels en normen.
't Is net als een rapport. Daar krijg je de uurloonverhoging dan bij. Naar gelang
van die punten krijg je zoveel cent per uur erbij, naar gelang die punten goed
zijn.
| |
| |
Ik sta op vijf gulden per uur. Die man die vooraan staat in te leggen staat op
vijf gulden vierentwintig. Die man die voor mij aan het inleggen is waar ik aan
het uitpakken ben, die staat vijf gulden negen en die man naast hem staat vijf
gulden achttién.
Waarvoor zijn die verschillen?
Ja dat zou ik ook wel eens willen weten waarvoor die verschillen zijn. Er zijn
erbij die er langer zijn dan mij maar er zijn erbij die later als mij zijn
gekomen en die staan op vijf gulden negen. Die hier achter mij staat in te
leggen aan de pers, die staat op vijf gulden achttien. Die is gelijk met mij
begonnen. In januari heb ik gezegd toen kreeg ik het beoordelingskaartje en toen
vroeg de baas: ‘Ben je tevreden?’ ik zeg: ‘Nee.’ Hij zegt: ‘Maar ik heb je zeven
cent erbij gegeven.’ Ik zeg:‘Maar die had ik al een jaar terug moeten hebben,
die zeven cent,’ ik zeg: ‘Hoe kan dat, hij staat vijf gulden achttien en hij is
tegelijk met mij begonnen?’ ‘Ja maar die is eerste perser’ zeiden ze toen. ‘Maar
die is al een jaar eerste perser,’ zeg ik ‘en die krijgt steeds centen erbij.’
‘Ja maar jij hebt er nou ook zeven centen bij.’ ‘Maar die heb ik een jaar te
laat gekregen.’ Dus ik wil maar zeggen, die verschillen moesten ze niet maken.
Allemaal hetzelfde werk, waarom dan niet hetzelfde loon? Waarom moet er zoveel
verschil in zitten? Ik weet 't niet. Ik voor mij, ik zie het zo: als je een
beetje bevriend bent, een beetje spraakzaam bent tegen een baas, dat je dan wel
een beetje resultaten hebt.
Ja op die manier gaan er ook veel lopen hier. Pakken zich ontslag, zoeken zich
ander werk. Ik zal 't eerlijk zeggen: ik heb ook al anderhalf jaar uitgekeken
naar ander werk. Nou ja, ik zal dit zeggen: als ik vergelijking maak met de
andere bedrijven, zoals ik gehoord heb al, dan sta ik niet slecht in het loon.
Tenminste omdat ik die nachtdienst maak, want als ik die nachtdienst niet maakte
dan verdiende ik ook niks. Die nachtdienst die maakt de lonen. Zesentwintig
procent extra voor een week nachtdienst, dus gemiddeld kom ik nou op
honderdnegentig gulden per week. Kleine honderdnegentig schoon.
Die bazen, staan die aan de kant van het volk of van 't
bedrijf?
Sommige bazen staan aan de kant van het bedrijf. Er zijn ook bazen die staan aan
onze kant, maar die worden weer opgehitst door andere bazen. En zo kuren ze zich
weer op ons uit. Maar als 't goed draait, als wij er vierhonderd vijftig maken
terwijl we aan driehonderd genoeg hebben, dan heeft men wel goede zin. Dan
hebben we zoveel uur over en de andere dag krijgen we een produkt dat niet zo
goed gaat, wat | |
| |
eigenlijk helemaal niet onze schuld is en dan zegt
ie tegen ons: ‘Ja maar ik kom niet klaar, ik moet zoveel op de teller hebben
staan.’ Dan is ie weer tegen ons, dan is ie op ons aan het schelden.
Als je soms moeilijkheden zou hebben dan kun je terecht bij de baas en als die je
kent zal ie de moeilijkheden oplossen. Maar ja die baas krijgt ook weer van
hogerhand z'n opdracht: zo en zo, dus hoe 't precies gebeurt kom je nooit
achter. Ze zijn zo, als je moeilijkheden hebt dan helpen ze je, maar ja op de
produktie, ik noem 't jagen. Als 't goed loopt is het goed anders hebben ze een
lang gezicht en dan is 't maar: ‘Ik kom niet klaar, ik moet zoveel produkten
hebben.’ En dan zitten ze in zorgen en ons achter de veren. Als wij 's ochtends
om acht uur beginnen en dan tegen een uur of half tien, dan willen we een
boterham eten, dat krijg je ook dus je gaat een kopje koffie halen en naar de
w.c. en dan eet je die boterham op. Maar ik heb 't wel gehad dat ik naar de w.c.
was geweest, ik ga zitten, neem de eerste hap en dan kwam de baas al: ‘Kom
jongens we gaan weer draaien.’ Ik zeg: ‘Ik heb net een hap gedaan.’ Ja, maar dat
is maar een gunst die je krijgt om een boterham te eten. Enigszins hebben ze
gelijk: we krijgen doorbetaald, maar God als we toch twee uur gedraaid hebben,
dan mag je toch tien minuten hebben. Als die tien minuten er niet af kunnen dan
weet ik het ook niet meer. Ik heb 't zo gedaan, en dat doen er veel, die krijgen
de tijd niet om die boterham te eten, die gaan dan niet naar de w.c., die pakken
hun koffie en eten hun boterham op. En als ze een half uur draaien roepen ze de
baas: ‘Ik moet een man hebben om me af te lossen, ik moet naar de w.c.’ Maar er
zijn tijden dat dat niet gaat, dan roepen ze: ‘Je had net naar de w.c. kunnen
gaan.’ Dan zegt die man weer: ‘Dan heb ik geen tijd om de boterham te eten.’
Wie is nou eigenlijk de hoogste baas in zo 'n fabriek?
Bij ons op de afdeling? Dat is de chef.
Van het hele bedrijf?
Van het hele bedrijf, dat is de directeur, die deelt de lakens uit. Het is van
een familie, broers. Het zijn twee broers geweest die de fabriek gesticht
hebben. Die hebben zich zo opgewerkt en uitgebreid. Ik geloof dat in het bedrijf
hier de staatsmijnen ook zitten om de fabriek hier te vestigen en de arbeiders
om te scholen.
We krijgen winstdeling, dus daar delen we in mee. Maar wat ze voor winst maken
weet ik ook niet. Een deel krijgen we, hoeveel procent is dat nou nog eens? Ik
vermoed een honderddertig, honderdveertig | |
| |
gulden krijgen we ervan
per jaar.
De rest...Er wordt wel veel bijgebouwd op het ogenblik, ook hier. In België
hebben ze een fabriek staan, daar zijn ze ook aan het bijbouwen. In Eindhoven
zijn ze ook een beetje aan het uitbreiden. Ik denk dat daar ook wel geld in gaat
zitten.
Het gaat dus nogal goed?
Ja, ze kunnen 't tenminste niet bijhouden met werk. Dus ze komen altijd een hoop
arbeiders tekort ook. Er komen wel veel, maar er gaan er ook veel lopen. Die
willen ander werk. Tja, de mentaliteit van die bazen laat ook veel te wensen
over.
Er zijn een hoop oude opzichters uit de mijn. Dan was je een beetje ruw in de
mijn, en ik vind in zo'n bedrijf moet je wel een beetje rekening houden met hoe
de omstandigheden zijn. Die zijn hier heel anders. Dus moet je andere methoden
gebruiken, niet die van de mijn. Op de mijn kon je schelden op mekaar want als
je bovengronds kwam was je alles weer vergeten. Op zo'n bedrijf moet dat niet
gebeuren. Dat jagen. Dat waren ze op de mijn gewend en dat willen ze daar ook.
Dan komen ze opnemen met een stopwatch en dan staan ze een half uur achter die
pers. Dan schrijven ze op: zoveel per tien minuten gemaakt en dan
vermenigvuldigen ze dat op het uur. En dan zeggen ze hoeveel je per uur kunt
halen. Maar ze rekenen er niet bij als je naar de w.c. moet, of als er pech is.
Dus dat tempo moet je de hele dienst draaien, dat bestaat niet.
Als U nou zo'n tijdopnemer ziet aankomen?
Ik zou zeggen: ‘Doe 't even rustig aan, gewoon normaal, heel rustig aan.’ Maar er
zijn er meer als ik alleen aan het werken en de één hitst de ander een beetje op
en dan krijg je dat hè. 't Gaat altijd ietsje vlugger als er één bijstaat.
Zenuwen en zo. Ze zijn een beetje bang voor die tijdopnemer.
Is het gevaarlijk werk?
Ja als je niet oppast wel. Dus je moet je ogen de kost geven. Want je hebt 't zo
te pakken, een verkeerde greep en je hebt je handen open. Het is gevaarlijk met
snijwonden. Die persen zijn wel driedubbel beveiligd maar je kunt er toch nooit
van op aan. Want 't is wel eens gebeurd dat ie door de veiligheid heenging.
Zware ongelukken gebeuren er niet. Alleen met snijwonden, misschien een breuk
van een hand of vingers, geen grote ongevallen. Het is erg lawaaiïg. Je raakt er
wel aan gewend, maar toch als je er eens in hebt gezeten heb je veel last van
| |
| |
hoofdpijn, tenminste ik wel. En dat ik duizelig word, zeg maar
met bukken. Als ik me buk en weer overeind kom word ik weer duizelig, dan wordt
't me zwart voor de ogen. Dat is maar een moment en dan loopt mijn neus teveel.
Dat heb ik sinds ik hier werk. Een keer of zes zeven heb ik dat gehad, om de
zoveel tijd komt dat terug. Dan heb ik weken achter mekaar hoofdpijn. En dat heb
ik de jongens ook horen vertellen, dat hebben er meer. Volgens mij is 't van het
lawaai. Met een man of drie heb ik daarover gesproken, die hebben dat ook gehad.
Bij tijden krijg je dat terug. En dan zeggen ze wel: ‘Watjes in de oren,’ maar
daar kan ik helemaal niet tegen. Want dan hoor je dat doffe geluid dat in je
zit. Je krijgt ook wel eens een orentest om de zoveel tijd. Ik heb er laatst een
gehad. Maar ja, dat zegt niet veel. Want waar je die orentest krijgt, bij het
ketelhuis, is veel lawaai. Je krijgt die koptelefoon om en dan moet je je handen
opsteken of dichtknijpen, als je wat hoort. Maar je denkt: ‘O nee, dat is het
ketelhuis,’ en dan ben je te laat. Dan zeggen ze: ‘Je oren zijn slecht, ze
hebben veel geleden in de mijnen,’ zeggen ze dan.
Ik heb eerst altijd in de mijn gewerkt. Ik heb een half jaar in zesenvijftig,
zevenenvijftig in de textiel gewerkt in Arnhem. Daarna ben ik weer naar de mijn
gekomen, ben ik ondergronds gegaan. Tot negenenzestig. Ik heb dertien jaar
ondergronds gewerkt. In het begin was 't zwaar, je moest je aanpassen. Ik dacht,
dat houd ik nooit vol, maar als je eenmaal houwer bent, valt 't wel weer mee,
dan ben je eraan gewend. Als je een goede afdeling hebt, heb je plezier in je
werk. Maar als je een slechte afdeling hebt, krijg je er de brui aan. Het
verdiende wel goed, maar voor het werk dat je moest doen vond ik 't wat te
weinig. Maar daar tegenover, wat ik nou verdien is veel minder. Ik ben eigenlijk
wat te vroeg gegaan. Ze hadden me al een paar keer opgeroepen op de mijn voor de
omscholing. Ik had al een paar keer geweigerd. Maar ik moest er toch ene keer
aan, want ik zat net in de leeftijd dat ik eruit moest. Toen heb ik het maar
gedaan. Maar als ik nou even had gewacht had ik misschien een beter aanbod
kunnen krijgen. Maar je kunt niet weten, misschien ook slechter.
Is er nou goed gezorgd voor de belangen van de mijnwerker?
Goed gezorgd kan ik niet zeggen. Ze hadden 't beter kunnen doen. Ik heb dertien
jaar ondergronds gewerkt, anderen meer, ik heb toch hard moeten werken. Ze
hadden 't ons toch wel iets beter kunnen geven, een betere tegemoetkoming. Een
jaar heb ik bijbetaling gekregen van om | |
| |
en om de tweehonderd gulden
in de maand. En ik heb een extra uitkering gekregen van elfhonderd gulden. Toen
waren ze me kwijt, toen waren ze van me af. Nou moet ik m'n eigen boontjes
doppen.
Had U vermoed dat de mijnen gingen sluiten van te voren?
Ja in zesenzestig, toen ging het er wel op lijken, want toen ben ik al geweest
voor ander werk.
Hadden de mijnwerkers wat te vertellen over wat er zou
gebeuren?
Nee. Die hadden niks te vertellen, die mijnwerkers. Dat kwam van hogerhand af:
‘We gaan sluiten.’ Daar was 't mee af. En de bonden, die zitten er wel ietskes
tussen, maar volgens mij ligt 't allemaal onder ene deken. Mag ik een naam
noemen? De NKV of de katholieke mijnwerkersbond, die hebben allemaal onder een
deken gelegen volgens mij, met de mijn. Af en toe wat tegenstribbelen, maar dat
moet je om een beetje schijn te wekken. Want ik zal U vertellen: er zijn een
hoop werkers die hier werken en die zich uit de bond hebben laten schrappen want
die zeggen: ‘Ze doen toch niks voor je, die hebben ons nou nog in de put
geholpen.’ Daar ben ik 't mee eens. Ik ben nooit in die bond geweest, ik moet
niks van die bond hebben want 't is allemaal huichelarij.
U bent boos eigenlijk?
Ja ik wel, ik ben zeker boos. Want als je 't goed nagaat is het een hele grote
bond, heel machtig. Je moet zeven gulden contributie betalen, dat is geen
kleinigheid. Nu misschien nog wel meer. En als ze dán nog niks voor je kunnen
doen, dat vind ik toch wel diep treurig. Als ze willen hebben ze macht, want het
is de grootste bond die er is, de NKV. Dat wil niet zeggen dat ze de mijnen open
hadden moeten laten, want dat kan toch niet nou dat we gas hebben. Die kolen
zijn overbodig. Maar ze hadden het veel beter aan kunnen passen, zo dat we veel
beter werk kregen en een veel betere betaling, zodat we niet zoveel schade
hadden. Maar dat hebben ze gewoon niet gedaan. Ik zit in het ABW de Algemene
Bond van Werknemers. Ik heb nog geen moeilijkheden gehad maar ja, die bond is
niet zo groot, dus die is nou ook niet zo machtig. Maar als die mij nou met iets
of wat in de steek laat, zou ik er direct uitgaan. Maar ze hebben altijd nog
voor ons gesproken, maar ze zijn niet machtig genoeg.
Dus zo'n bond moet vechten?
Ja die moet vechten, tot het uiterste. Zoals die kartonfabriek in Oost-Groningen.
Ik vind dat goed werk wat ze daar doen. En dat moet | |
| |
overal
gebeuren. In Rotterdam ook, daar is ook goed werk verricht. Ze krijgen 't toch
maar voor mekaar dat zie je wel. Ze moeten achter de tafel vechten, de heren van
de bond, met de bedrijfsleiding. Niet met de vuist maar met praten. Ze moeten
zien dat ze overeen komen met elkaar.
Ja, staken, staken...Als er gestaakt moet worden moet het in het voordeel zijn
van de arbeiders, en in het nadeel van het bedrijfsleven. Net zoals op de Ford
fabrieken in Engeland. Die heeft grote schade gehad, zo moet 't gaan, net zoals
laatst dat uur dat we gestaakt hebben, met die loonbeweging. Voor mij hadden ze
de hele dag kunnen staken. Toen hebben ze al gedreigd, de werkgevers om dat uur
niet te betalen. Want een hoop mensen hebben daarvoor niet gestaakt omdat de
fabrieken hebben gedreigd: ‘We betalen dat uur niet.’ En als de bond nou had
gezegd: ‘Om dat uur tegemoet te komen of desnoods twee uur, hoeven jullie deze
maand geen contributie te betalen,’ dan hadden ze veel meer mensen achter zich
staan.
De mensen zijn een beetje bang ja. Bang voor een beetje onkosten. Daar ben ik
helemaal niet bang voor. Al moest ik een week staken, ik ben georganiseerd, als
de bond 't uitgeeft: staken, dan krijg ik wel betaald. Nou dan eet ik die week
alleen maar aardappelen, die zijn goedkoop, dan maar geen vlees of geen eitje.
Dan eten we maar droog brood, daar gaan we heus niet van dood.
En Uw collega's?
Ja, dat is heel wisselvallig. Die praat zo en die praat zo. Je krijgt er
eigenlijk geen hoogte van want je moet nog voorzichtig zijn ook. Want ze willen
gauw zeggen: ‘Dat is een oproerkraaier,’ je collega's. Je moet toch oppassen met
het over iets te hebben met een arbeider want achteraf wordt 't doorverteld en
komt de baas het te weten. Voor jaren terug zat er meer eenheid in als nou. We
beginnen iedere keer meer van mekaar te vervreemden, dat zie ik erin. Zo'n man
met meer centen wil er ook meer voor doen. Ik ben er kwaad over, want ik moet
dat werk ook doen, maar voor die centen minder. Zo krijg je de verschillen,
onenigheden met elkaar. Dat houdt ze ook een beetje verdeeld.
Gelooft U dat de mensen op het bedrijf ook bang zijn?
Er zijn erbij, die zijn bang, echt. Dat ze slechter werk zullen krijgen, minder
loon misschien, dat ze geen verhoging meer krijgen. Dan kun je wel zeggen: ‘Nou,
dan ga ik weg,’ maar als je een leeftijd hebt bereikt van boven de veertig, dat
zijn er een hoop, waar kunnen die nog | |
| |
terecht? Nergens meer. Dus
die zijn verplicht om een beetje vastigheid te houden daar. Als ik een goed
aanbod kreeg, ging ik direct weg, want daar bereik ik toch niks. Ruim twee jaar
ben ik nou hier. Direct van de eerste dag af moest ik er al aan. We zouden
omscholing krijgen, zes weken. We kwamen daar, werden gekeurd en konden een
rondgang maken door de afdeling waar we kwamen te werken. We hebben met die
bazen gesproken. Wij zagen dat werk. Dat was flink hard werken, vlug doen, vlug
in-en uitpakken. We begonnen al te zweten toen we dat zagen. Die baas zegt: ‘Zo
erg is het niet, jullie beginnen rustig aan. Eerst eens een uur uitpakken, een
uur laden, een uur doe je smeren, dus rustig aan.’ Dat wordt je allemaal
verteld. Maar toen we kwamen de eerste dag, weet ik niet meer precies, maar de
tweede dag waren we zeker aan de pers, aan de volle produktie. Je bent een paar
dagen daar dus je weet 't nog niet zo goed. Als je in de lichtstraal staat van
die pers, dat is de veiligheid, dan werkt ie niet. Dus dan begonnen ze te
schelden, je mede-arbeiders. Er werd niet gezegd: dat moet je zo doen, hoe je
het gemakkelijkst werkt. Daar moet je allemaal zelf zien achter te komen. Ze
hebben ons niks verteld hoe je het gemakkelijkst kon werken, 't voordeligste.
Ik had ongeveer een jaar lang gewerkt, toen kwam in januari zeventig de
beoordeling. Toen moesten we allemaal bij de baas komen aan een bureautje daar
kregen we de beoordelingskaart. Maar ik had al een vermoeden en die twee andere
mannen die bij mij aan de pers werkten, waar ik 't toen straks al over had, ook:
‘Wij krijgen niks erbij.’ Ik kwam in het kantoortje aan het bureautje en hij
zocht de kaart uit van mij, legt die kaart neer en ik had 't al gezien. Ik wou
die kaart pakken, hij draait die kaart om. ‘Wacht eens even’ zegt ie. Hij zegt:
‘Wat denk je van je eigen?’ Ik zeg: ‘Ja wat denk ik van me eigen, ik denk goed
van me eigen. Ik weet niet beter of ik heb altijd m'n best gedaan.’ Hij zegt:
‘Dat denken anderen er niet over.’ ‘Wie?’ ‘Wij werkmeesters.’ Ik zeg: ‘Dan weet
ik niet wat ik verkeerd heb gedaan.’ ‘Je bent tegengevallen,’ zegt ie toen tegen
mij, ‘ik had wat anders van je verwacht, ik ken je van de mijn, ik weet dat je
werken kunt. Denk aan de toekomst, dat je ook werkt als er niet geperst wordt.’
Wat hij daarmee bedoelt, weet ik niet. Maar in ieder geval als er even storing
is, staan de anderen ook, blij dat ze even kunnen staan. Zou ik dan een bezem
pakken en gaan poetsen? Als 't nou een beetje lang stop staat zou ik zeggen: ‘Ja
hoor...’ Maar als het nou even gebeurt vind ik het waanzinnig. En | |
| |
toen zegt-ie ook: ‘Je moet je niet teveel aanpassen bij de mensen die bij je
werken, ze moeten zich aan jou aanpassen.’ Er werken ongeveer vier mensen aan de
laatste pers. Ik zeg: ‘Hoe kan dat nou, die mensen die hier al veel langer
werken als ik.’ Ik kan slecht zeggen: ‘Hé jongens laat gaan’ en gaan jagen, dat
kan ik niet gaan doen. Ik moet me aanpassen aan drie man en niet drie aan mij.
Ik kreeg geen centen erbij. Maar die andere twee hadden ook niks erbij gekregen.
Wat we vermoedden was uitgekomen.
Met einde dienst, dat vind ik ook kinderachtig. De mensen zijn niet bang om een
minuut langer te werken, als er iets is, proefgedraaid moet worden of dat er
iets kapot is gegaan en dat je als de sirene gaat om vijf uur die plaat afmaakt
en niet zo wegloopt. Maar dan moeten zij ook niet kinderachtig zijn, als we een
minuut voor vijf stoppen...Het is geweest dat ik me omdraaide en dat ik naar de
kist toe liep om mijn handschoenen weg te doen en terwijl ik liep ging de sirene
en 't was vijf uur. Dan nog zei die werkmeester: ‘Je bent veel te vroeg
opgehouden.’ Dat vind ik waanzin. Als zij nou een beetje meewerken, zeg maar dat
we tijd krijgen om die handschoenen weg te doen, dan zijn wij ook niet zo
beroerd. Maar als de chef in de buurt is, dan is het: ‘Pas op daar komt de
chef.’ Zij vinden dat het gunst is als je vijf minuten krijgt om je boterham te
eten. Die hoeven ze je niet te geven, die kunnen ze je afpakken. Het kan ook wel
eens zijn dat je niet goed in orde bent en een keer of drie naar de w.c. moet.
Maar de tweede keer als je afgelost moet worden hebben ze al een grote mond:
‘Jij moet altijd naar de w.c.’ Er zijn mensen die geregeld gaan: voor het
schaften een keer, na het schaften een keer. Die krijgen daar moeilijkheden mee.
‘Hij moet weer naar de w.c.’ zeggen die stellers dan. En dan probeert de één het
op de ander te schuiven: ‘Laat die hem maar aflossen, of die.’ Ik heb wel gezien
dat iemand al twintig minuten had gewacht en die was maar aan het roepen en die
werkmeester luisterde niet. De stellers die 'm moesten aflossen kwamen niet en
die man moest naar de w.c. Hij ging toen gewoon weg bij de pers. Dus die stond
stop. Toen kwam de werkmeester op hoge pootjes aanlopen: ‘Wat doet die man?’
‘Naar de w.c.’ ‘Hoe kan die dan zomaar weglopen?’ ‘Hij heeft al twintig minuten
staan roepen en schreeuwen maar er komt toch niemand.’ Moet die man het soms in
z'n broek doen?
Daarom. Het zijn volwassen mensen. Als ze een beetje fatsoenlijk behandeld werden
kregen ze ook meer arbeiders. Dan kreeg je | |
| |
tenminste een beetje
plezier in je werk, als ze een beetje anders waren tegen de arbeiders. Want als
een oude collega uit de mijn je vraagt: ‘Waar werk je nou?’ ‘Pff,’ zeggen ze
dan, ‘nog niet voor honderdduizend gulden.’ Die hebben van andere mensen horen
vertellen hoe het daar is, hoe de omstandigheden daar zijn, hoe het klimaat daar
is. Als dat beter was kregen ze die mensen ook.
Ik weet niet of het er iets mee te maken heeft. Ze zijn altijd onderdrukt
geweest, dat zit er wel in, ze hebben zich altijd de wetten voor laten
schrijven. Daar moet je nog altijd voor boeten.
Heeft 't iets te maken met de kerk?
De kerk, dat is er helemaal uit hier, tenminste voor zover ik weet. Vroeger had
de kerk meer invloed op de arbeiders vooral op de mijnen. Tegenwoordig gelukkig
niet meer zo erg. Vroeger als je op de mijn iets had, dan moest je goed met de
pastoor kunnen praten en de pastoor die kon het dan wel voor mekaar maken,
anders was je verloren, stond je op straat. Die kon zorgen dat je werk kreeg, de
pastoor.
Het kapitaal was toch wel het voornaamste voor de kerk. Ze deden toch het meeste
voor de middenstanders en de betere, de intellectuelen. Op huisbezoek kwamen ze
wel bij bazen, opzichters en die kregen ook wel wat, als ze wat te kort kwamen.
Maar gewone arbeiders dat was er niet bij, daar kon niet veel voor af.
Tegenwoordig is dat niet meer zo en dat is maar goed ook.
Het doet me niet veel meer de kerk. Als ik geloof, kan ik dat ook thuis doen;
daarvoor hoef ik niet naar de kerk. Die methodes die er in de kerk worden
toegepast: ik vind het allemaal flauwekul. Ieder z'n eigen mening.
Dat is met die huizen kopen ook: waarom kunnen ze 't niet voordelig doen voor
ons, de arbeider? Zo'n gemeente...als ze hier nou bezig zijn met zo'n nieuwe
wijk, ik ben er geweest want ik wil er hier uit, ik zeg tegen een man van
huisvesting: ‘Kan ik daarvoor in aanmerking komen om daar een woning te
krijgen?’ ‘Ja zeker,’ zegt ie, ‘maar je moet niet schrikken van de huur.’ ‘Wat
gaat die dan worden?’ ‘Nou die gaan op driehonderd gulden per maand komen.’ Als
ze dat nou deden en je 't na zoveel tijd in eigendom gaven, want wat hebben ze
dan niet een geld verdiend! Dat was nog redelijk. Driehonderd gulden per maand,
dat kan ik niet opbrengen, ik kan nog geen tweehonderd per maand opbrengen. Ze
moesten iedereen de kans geven om een huisje te | |
| |
kunnen kopen:
gewoon een behoorlijk huurtje betalen en dat 't na zoveel tijd hun eigendom was.
Dan hadden ze er toch geld aan verdiend.
Natuurlijk als iemand geleerd heeft mag ie zeker wat meer verdienen maar waarom
moet dat verschil zo groot zijn? Dat vind ik raar. Neem nou een minister, wat
verdient die? En je bent kamerlid, ik weet niet wat die precies hebben. Veel
voeren ze niet uit en meestal nog een bijbaantje. Zoals een wethouder hier, wat
verdient die niet? En waarvoor, wat doen ze, niets doen ze ervoor. Eén of twee
avonden in de week hebben ze een vergadering en dan hebben ze het werk gedaan.
Daar hebben ze dan twaalf-dertien duizend gulden per jaar voor, dat is een
bijbaantje voor hun. Voor mij is het een heel jaar hard werken. Die hebben het
voor twee avonden in de week dat geld, waarvoor is dat? Dat kunnen ze beter
verdelen dat geld.
En hoe zit het met de fabrieksdirecteuren?
Dat weet ik niet maar die zullen ook wel een flink inkomen hebben. Maar daar
komen wij toch nooit achter.
En die aandeelhouders?
Dat weet ik ook niet daar kom je ook niet achter.
Die hele autofabriek is van één familie.
Van één familie. Daar komt wat binnen. Want zo'n ding, de laatste auto kost zo'n
achtduizend. En wat hebben wij ervan, van die centen? Dat is niet veel. En wat
blijft er dan over? En ze konden 'm nog veel goedkoper maken.
Ik zeg zo: ik kan 't mis hebben, maar ik geloof nooit dat het lang blijft bestaan
die fabriek. Want waar moeten die wagens allemaal heen? Ze hebben nou nog een
goede afzet, ze kunnen 't niet bijhouden met werken. Maar over een paar jaar:
waar moeten die wagens allemaal heen? De arbeider kan zich haast geen wagen meer
lijsten, die kan 't niet meer doen. Benzine wordt duur, belasting gaat omhoog,
de reparaties. Breng maar eens een wagen naar de garage: voor een klein uurtje
ben je een honderd, honderdvijftig gulden kwijt. Dus volgens mij blijft dat
nooit goed draaien. Dan moeten we maar zien wat we dan doen. Ik vrees toch dat
we dan met pensioen gaan.
Of 't zo zal doordraaien zoals het nou draait, daar vrees ik voor. Of ze moeten
met iets anders beginnen, ander produkt, of we moeten een heel goede regering
krijgen. Anders zie ik 't toch somber in de toekomst. Voor de oorlog was er
armoe, na de oorlog is het heel | |
| |
langzaam opgegaan, ze zeggen de
welvaart is omhoog gegaan. Dat is ook zo. Maar kijk, hij is nu al lang weer aan
't naar beneden gaan, zeker vier, vijf jaar dat hij naar beneden is gegaan. Het
hoogste punt hebben we al gehad. We zijn nou weer verder aan het afzakken. Zo
zie ik 't in mijn ogen, de toekomst. Dat de welvaart verder naar beneden gaat.
De mijnsluiting heb ik meegemaakt. Waar we nou zitten moeten we maar afwachten.
Volgens mij zit 't er wel in. Of we moeten overstappen naar iets anders te
fabriceren. Misschien eerdaags nog oorlogstuig.
Ja en wij moeten werken voor ons brood. Maar ergens vind ik dat flauwekul,
oorlogstuig maken. Ze zeggen hier wel: we moeten een leger hebben. Waarom moeten
we een leger hebben? Ze zijn aan het praten over ontwapening, maar er begint
niemand mee. Dan zeg ik op mijn manier: dan moeten wij er eens mee beginnen en
België bijvoorbeeld, die kleine landen, die moeten ermee beginnen. Die grote
beginnen er toch niet mee. Waarom moeten we miljarden uitgeven aan defensie?
Allemaal weggegooid geld. En wat precies ontwikkelingshulp is, ik weet 't niet
hoor. Ik heb altijd gedacht dat ze zoveel geld aan die staat schenken om iets
aan te kunnen schaffen, landbouwmachines of zo. Maar die persoon zegt tegen me:
‘Nee dat is geen ontwikkelingshulp.’ Ontwikkelingshulp is zo: bijvoorbeeld
Philips heeft televisies teveel, overproduktie en dan geeft de staat geld aan
Philips met: ‘Je moet aan dat en dat land televisies leveren.’ Is dat
ontwikkelingshulp? Meestal worden er voor het geld wapens gekocht; in die
ontwikkelingslanden is niet anders dan oorlog en rellen. Daar moeten ze dan ook
nog zoveel miljoen ontwikkelingshulp voor geven, dat vind ik kwatsch. Dat kunnen
ze beter sparen die centen, en ons een beetje beter laten leven. Ze komen zoveel
te kort...ontwikkelingshulp en defensie dat moet weg.
Kunt U daar nou wat aan doen?
Ik kan er niks aan doen. Daar zijn wij machteloos tegen. We kunnen ooit stemmen
als er een partij voor is, maar wie is dat nog? Alleen de PSP is dat dan. De
PVDA is een grote partij, de KVP, maar die willen allemaal de NATO en dat leger.
Heeft U nou wat te vertellen in de gemeente-politiek, kunt U
daarwat uitrichten?
Nee daar heb ik ook niks te vertellen. Daar ben ik veel te klein voor. Je moet
daarvoor een beetje spraakzaam zijn en een hoge persoon moet je zijn.
| |
| |
Wie is dat?
Nou een middenstander of opzichter. Iemand met geld meestal, die heeft wat te
vertellen. Een gewone arbeider komt er haast niet aan te pas. Het is een geluk
als een gewone arbeider erin zit. Misschien is hij er met huichelarij ingekomen.
In de gemeenteraad en zo daar kom je nog wat over te horen. Dat is maar goed dat
het een vrij land is! Maar over zo'n bedrijf daar hoor je niks over, dat gebeurt
altijd in gesloten bijeenkomsten. Natuurlijk zijn er wel dingen van de
ondernemingsraad, dat staat iedere keer in het blaadje wat er besproken is en
wat ze aangenomen hebben. Maar wat de grote heren beslissen, directeuren en
commissarissen, daar kom je nooit achter.
De ondernemingsraad heeft die wat te vertellen?
Dat weet ik ook niet precies. D'r wordt een motie ingediend en dan gaan ze dat
bespreken en dat wordt goedgekeurd of afgekeurd. Er zijn arbeiders bij,
beambten. Maar dat zijn toch nooit grote dingen die belangrijk voor ons zijn.
Het gaat over koffie: daar moest je eerst bonnetjes voor geven, een kop koffie
kostte vijf cent, soep kost ons ongeveer zestien, zeventien cent. Dat hebben ze
dan ook ingediend. De koffie krijgen we nou gratis, in de kantine dan en de soep
kost nu een dubbeltje. Dat zijn voordelen voor ons natuurlijk. Maar daar gaat
het echt niet om.
En als het er echt om gaat, als ze gaan sluiten?
Ik geloof niet dat ze er iets over te zeggen hadden, dat de ondernemingsraad dat
tegenhouden kan. Zover hebben ze niks te beslissen. Over de lonen ook niet. Dat
is voor de heren, de bazen. Die beoordelen en daar krijg je beloning over. Ik
geloof niet dat er in de ondernemingsraad over lonen gesproken wordt. Ze hebben
goede punten. Ik moet ook een paar goede punten aanhalen van het bedrijf zoals
de kinderen tussen zes en twaalf jaar krijgen een uitstapje, ieder jaar, met
Sinterklaas een kadootje, wij arbeiders krijgen met Sinterklaas een surprise:
een paraplu of een setje voor op de kast. Toen de honderdduizendste wagen van de
band liep hebben we allemaal een zakmes gekregen en een flesje bier of limonade.
Dat is wel leuk.
Kan 't U eigenlijk iets schelen wat U maakt, welk produkt?
Dat blijft mij hetzelfde, tenminste hoe gemakkelijker hoe liever.
U zegt: ‘Ik vind het niet leuk om wapentuig te maken.’
Niet leuk, niet leuk. Ik vind het waardeloos, 't is geld weggooien. Natuurlijk ze
moeten de economie omhoog houden dat er werk is, daar | |
| |
moeten ze
voor zorgen. Maar er zijn genoeg dingen. Neem de gastarbeiders, hoevee]
gastarbeiders zijn er hier? Hoeveel werklozen zijn er hier? Als ze die
gastarbeiders allemaal in eigen land laten, kunnen de werklozen hier werken. Er
zijn ook een hoop werklozen die loeren erop om werkloos te blijven. Ik zeg zo
over gastarbeiders: als ze die mensen werk willen geven, misschien is dat echt
ontwikkelingshulp, laten ze dan een fabriek neerzetten op de plaats waar ze
vandaan komen. Ze laten ze hierheen komen, dat kost hun veel meer geld. Want ze
maken mij niet wijs dat het goedkoper is dan onze eigen arbeiders. Als die op
reis gaan moeten ze ook reisgeld betalen, ze moeten zorgen dat ze huisvesting
hebben, noem maar op. Dus dan kunnen ze beter daar een fabriek opzetten, dat ze
daar werk hebben. En dan hebben hier de werklozen werk.
Vindt U het leuk om auto's te maken?
Daar geef ik niks om. Het doet er niet toe wat ik maak, als ik maar werk heb. Als
ik iets maak en het wordt goed, nou dan krijg je er een beetje plezier in. Met
die produkten die wij maken: als 't goed loopt en 't is goed dan werk je lichter
en plezieriger als wanneer er veel kapot is en schade.
Ik denk wel als ik zo'n wagen zie rijden: kijk daar gaat die wagen daar zit ook
wat dat ik in handen heb gehad. Dat denk je dan wel eens. Zo kan 't ook wel zijn
dat je een wagen ziet en denkt: ‘God ik kan alles wel in me handen hebben gehad,
het dak, de zijwanden en de deuren.’
Zou 't leuk zijn om meer aan zo'n produkt te doen?
Ja dat zou ik wel eens willen doen zodat je afwisselend werk had. Zoals wij aan
die persen, ik ben altijd aan het uitpakken en dat we vaker dingen ruilen. Dan
zouden we ook eens in leggen, dat je iets anders kon doen. Dus een andere gang,
een andere methode van werken. Of een keer in een andere afdeling werken.
Wat geperst is gaat naar een volgende afdeling. Dan is het klaar voor puntlassen
en zo. Daar zit wel wat in dat je denkt: ‘God kon ik dat maar afmaken dat stuk.’
Maar ja het gaat niet, maar 't zou wel eens fijn zijn. Als het ware
een Boonmobiel!
Ja, inplaats van ‘Dat en dat,’ ‘Boonmobiel.’ Als ik zo'n ding zag rijden kon ik
zeggen: ‘Nou die heb ik in mekaar gezet.’ Nu heb je alleen de onderdelen
geperst, zeg maar zijwanden, daken en vloeren, maar dan heb je het nog niet in
mekaar gezet, dat heeft weer een ander gedaan. Die kan natuurlijk zeggen: ‘Kijk
dat ding heb ik in mekaar gezet.’
| |
| |
Het werk is heel eentonig ja. De hele dienst maak je dezelfde beweging, een stap
naar links, naar rechts of naar voren. En je grijpt iedere keer naar dezelfde
dingen, iedere keer met je hand, je pakt iedere keer hetzelfde vast. Daar word
je moe van. Daar krijg je 't van in je rug al is het niet zwaar. Toch krijg je
het ervan in je rug en in de armen, alleen door diezelfde beweging. Als je dan
eens even vijf minuten pauze hebt dan ben je blij!
Ik ben geboren of twaalf januari negentienhonderd en drieëndertig te Heerlen. Ik
ben nu achtendertig. Ik ben nou vijftien jaar getrouwd, ja, een hele tijd. Drie
kinderen twee meisjes en ene jongen. De jongste is drie jaar, de oudste is
veertien jaar. Ik heb de lagere school bezocht, daarna ben ik naar de
ambachtschool gegaan. Daar heb ik een jaar gezeten en nog een trimester tot na
kerstmis. Toen had ik geen zin meer om te leren vanwege m'n vrienden die waren
al op de mijn, de OVS, de Ondergrondse Vakschool, en die verdienden centjes en
die konden een beetje uitgaan. Ik was inmiddels ook bijna zestien.
Mijn vader heeft me alles gegeven en gezegd: ‘Blijf op de ambachtschool.’ Ik heb
een gitaar gekregen, die wou ik graag hebben, ik heb een fiets gekregen. Alleen
om me op school te houden. Om me iets bij te brengen, dat ik een vak zou leren;
dat ik niet net als hij gewoon arbeider moest gaan worden. Vanwege dat je weinig
zou verdienen. ‘Als je een vakman bent, kun je altijd meer verdienen,’ zei hij.
‘Je kunt beter ergens terecht komen, misschien hoef je dan de put niet in.’ De
mijn dus. Ik heb me toen over laten halen door mijn vrienden en ben ook naar de
OVS gegaan. Daar heb ik een jaar gezeten totdat ik eens in de week een jaar
ondergronds moest werken. Naderhand werd 't twee dagen. Als je zeventien was
ging je een dag in de week ondergronds drie maanden lang, enzovoorts, dan twee
dagen enzovoorts. Totdat je achttien was, dan ging je vast ondergronds. Ik heb
't maar volgehouden tot twee dagen ondergronds, toen was ik 't zo moe: thuis
moest ik huilen, ik had pijn aan mijn ogen van het stof en het was behoorlijk
hard werken. Toen is mijn vader naar de mijn gegaan en heeft gevraagd of ik
bovengronds kon werken. Zo heb ik gewerkt tot negentiendrieënvijftig, eind dat
jaar moest ik in dienst. In militaire dienst heb ik mijn vrouw leren kennen.
Toen ik uit militaire dienst kwam heb ik een half jaar in Arnhem gewerkt, op een
textielfabriek. Na dat half jaar, we hadden daar geen woning, toen zijn we maar
hierheen getrokken, naar | |
| |
de mijn. Toen ben ik een half jaar
bovengronds gaan werken en daarna toch ondergronds tot negenenzestig. Dat was
voor de centen. Zo kon je het meeste verdienen en ik had het wel nodig. In het
begin was het natuurlijk nog wel hard maar ik was ouder, een beetje verstandiger
en ik heb toen door een zure appel heen moeten bijten.
Uw zoon is veertien?
Ja. Die staat nu ook weer op hetzelfde punt maar die heeft geen zin om te leren.
Nou leert hij ook wel wat moeilijk. Ik heb met die leraar gesproken, maar ja
vlijt, dat is al slecht, dus dat is een teken dat ie niet wil. Tekenen kan ie
heel goed. Hij tekent een wagen alsof het echt is.
Hij wil nou zelf van school af. Ik heb 'm proberen tegen te houden maar hij moet
't zelf weten. Ik zit altijd achter hem aan maar tegenwoordig, je kunt niet veel
tegen die jongens inbrengen. Van mij mag ie doorleren tot z'n
twee-drieëntwintigste.
Gelooft U dat de zaken er anders uit hadden gezien als U had
doorgeleerd? Had dat iets uitgemaakt?
't Had misschien wel verschil uitgemaakt maar veel toch niet. Ze staan er nu wat
beter voor met die diploma's. Maar op de mijnen kon je ook een diploma halen,
vroeger. Dan was je ook iets meer geschoold.
In het loon is het niet zo heel veel verschil, geloof ik, want een goeie vakman
krijgt ook niet veel betaald in het bedrijf. Maar wat werken betreft: ze hebben
beter werk, dat is een ding wat zeker is.
Had U het leuk gevonden om nog wat te leren?
Ja, economie. Dat vind ik wel een voornaam ding. Dat had ik wel graag willen
weten. Want ik weet wel een beetje wat economie is, maar zo heel veel weet ik er
niet van. Dat is toch wel een belangrijk punt wat een mens moet weten, een
arbeider vooral. Dan komen er soms van die termen op de tv of wat dan ook en dan
vertellen ze iets zoals in de kamerdebatten, dan sta je soms met je oren te
klapperen en je weet niet wat het betekent. Waarom ze dan niet een gewone
uitdrukking gebruiken zodat iedereen 't kan begrijpen. Dan komen ze allemaal met
die geleerde woorden. Daar moeten ze een uitleg bij geven wat 't eigenlijk
precies inhoudt.
Zou U het nou leuk vinden als U meer verantwoordelijkheid
kreeg?
Ik zou het wel willen, verantwoordelijkheid. We hebben 't nou ook, een beetje.
Iets meer verantwoordelijkheid zeker. Zodat het misschien beter betaalt ook nog,
alle geld is welkom. De mensen die vóór inleggen, die hebben zogenaamd een
beetje meer verantwoordelijk- | |
| |
heid. Maar wij, die uitpakken, hebben
ook verantwoordelijkheid. We moeten zorgen dat we het goed uitpakken, dat we
niet met dat produkt stoten, dat er bukkeltjes opkomen of deuken inkomen. Dus
dat is toch ook een verantwoordelijkheid.
Natuurlijk, dat verantwoordelijkheidsgevoel hebben we allemaal wel. Als 't erop
aankomt als er iets is, dan moet de baas beslissen. Als er iets kapot is aan de
stempel, dat ie gerepareerd moet worden. Er zijn controleurs die dat controleren
of er iets kapot is aan het produkt, dat weten wij allemaal niet, daar kunnen we
niet over beslissen hoe dat gaat. Dus daar moet de controle en de bazen over
beslissen. Dat kunnen de mensen niet zelf doen, nee, want er zijn dingen bij die
wij niet zien. Heeft U er ooit over gedacht om zelf voorman te
worden?
Nee dat zou ik niet willen worden, ik zou dat niet kunnen. Dan krijg ik van
hogerhand weer: ‘Je moet die mensen zo en zo aanpakken,’ en dat ligt mij niet.
Ik weet zelf wat werken is en ik zou ze dan moeten gaan commanderen en jagen,
dat kan ik niet. Ik kan 't misschien wel doen maar dan zou ik ze gewoon
beschouwen als mijn collega's, dus ik zou meewerken, een voorman moet ook wel
meewerken, maar net zo hard als zij. Maar ik zal niet achter de rug gaan kletsen
met de baas: ‘Die en die is niks, die wil ik niet meer of die doet niet zo z'n
best.’ Dat zou ik niet over m'n hart krijgen. Of 't moest een bruut zijn dan zou
ik misschien wel durven zeggen hoe of wat, maar normaal zou ik 't niet klaar
krijgen, daar ben ik geen persoon voor.
Heeft U het wel eens geprobeerd?
Nee nooit. Ik wil het ook niet. Als ze mij behoorlijk werk geven, afwisselend
werk en ik heb een beetje loon, daar ben ik tevreden mee. Ze mogen me werk geven
wat verantwoordelijk is, dat wil ik wel aannemen, maar baas spelen over andere
mensen, dat wil ik niet.
Zou 't nou kunnen dat de arbeiders die aan een pers staan zelf
beslissen hoe ze dat werk doen?
Als er eenheid is onder de arbeiders zou dat zeker kunnen, als ze elkaar goed
verstaan. Maar dat heb je meestal niet. Want als dat zou gebeuren, als ze zouden
zeggen: ‘Nou regelen jullie de zaak maar,’ dan zouden dezelfden toch die het
mooiste werk nu hebben, 't dan ook hebben. Dat hebben we nu, maar dat zie ik er
dan ook in. Of er moest meer eenheid komen: ‘Morgen ga jij hier staan en
overmorgen ga ik hier staan.’ Dan zouden de arbeiders wel lichter werk hebben,
dat zie ik wel in, en 't zou ook meer plezierig zijn.
| |
| |
Wat zou U graag veranderd zien?
Bezitsvorming, daar moesten ze naar streven. Voor jaren en jaren terug hebben ze
over bezitsvorming gesproken, dat moesten ze meer uitbreiden. Maar je ziet er
nou niks van. Dus ik zou voorstellen als er een regering komt van de arbeiders
dat die 't mogelijk maakte dat iedereen een eigen huisje kreeg. Wat neemt dat
weg? Je hebt een woning gehuurd van de gemeente, je moet huur betalen. Dat is
allemaal niet erg, maar oorspronkelijk is 't toch je eigen geld, je hoort toch
bij die gemeenschap? Waarom kan die woning niet van jou worden? Dus laten we
huur betalen, maar na zoveel jaar is die woning van jou. En onderhoud en alle
kosten komen ten koste van jou.
En verder de verschillen een beetje weghalen, gelijke lonen. En natuurlijk mag
een vakman die ervoor gestudeerd heeft wat meer verdienen. Maar niet het
verschil te groot maken. Dus een beetje optrekken naar een gelijk niveau, alle
arbeiders die niet gestudeerd hebben, eenzelfde loon. Geen verschil maken. Ik
wil niet zeggen dat een arbeider die begint op een bedrijf niet de eerste paar
maanden of half jaar niet wat minder mag verdienen, dat is nogal logisch omdat
hij nog aangeleerd moet worden. Maar naderhand dan moet-ie het volle loon
hebben, dat moet er gebeuren. En er moet een beetje meer medezeggenschap komen
in het bedrijf. Dat we een ondernemingsraad kiezen, die is er nou wel, maar dat
die ieder jaar gekozen zou moeten worden. Dat iedereen er zich kandidaat voor
kon stellen. En dat die dan de zaak moest uitmaken, die ondernemingsraad. Ze
zouden hoger moeten zijn als een directeur, meer zeggenschap hebben als een
directeur. Dus in die ondernemingsraad moesten net als nou, ook beambten in
zitten en arbeiders mèt elkaar. En de meeste stemmen gelden. Het zou de moeite
waard zijn om daar voor te strijden maar dat komt er toch nooit van. Of we
moeten een andere regering hebben, die puntje bij paaltje houdt, die één en al
van de arbeiders is. Dan zou er kans zijn dat zoiets gebeurt.
Sommige studenten zijn erg bezig met deze dingen of moet U daar
niets van weten?
Dat is een moeilijke vraag. Studenten, hoe staan wij tegenover studenten, dat is
ook weer een heel probleem. Het zijn meer jongere knapen, ze hebben wel geleerd
natuurlijk maar hoe staan we er tegenover? Of we ze vertrouwen kunnen? Ik weet
't niet. Er zijn heethoofden bij, die heb je overal tussen. Als je 't goed
nagaat, die | |
| |
studenten zijn de mensen met geleerde bolletjes, dus
die worden later, die kunnen ook aan de regering komen, dus dan is het ook weer
voor hun eigen voordeel. Daar kun je dus eigenlijk ook niet van op aan. Nou
praten ze wel zo, maar over zoveel jaren als ze een goede baan hebben, hoe zijn
ze dan? Zijn ze dan ook voor de arbeiders? Dat is de vraag. Nee, ik geloof niet
dat ik, als de studenten voor de poort stonden, dat ik dan mee zou werken. Daar
zag ik toch niet veel heil in.
En als ze nou eerst eens een tijd aan de band zouden werken?
Dus als ze mee zouden werken aan de band? Nou, dan zag 't er al heel anders uit.
Dus als ze wisten hoe of wat wij voor werk deden, dan zat er misschien wel wat
in. Normaal komen ze haast nooit op het werk, maar dan wisten ze het. Dan zou er
misschien wel een kansje inzitten.
|
|