| |
| |
| |
Pannendraaier
Ik zit de hele dag op die gang van de machine: gaat 't vlug dan moet 't vlug;
gaat 't langzaam, dan moet 't langzaam zìjn. Dat valt niet mee hoor. Je moet met
het tempo mee. En dat gaat altijd niet hoor. Als je eens een moeilijke dag heb,
dan...Ik moet mijn eigen aanpassen aan die machine. Die beslist hoe hard ik moet
werken. Ja, die beslist. Maar ik werk niet slecht hoor...Ik voel me kalm, hè.
Maar ik zeg, als je 't nooit gedaan hebt, dan gaat 't slecht. Ik zit met drie
persen. Forceerbanken, zeggen wij. Daar draai ik die pannen op, snelkookpannen,
van een plaat aluminium. Als ik dan de ene pan gepakt heb en ik heb dan weer een
andere gepakt, dan moet een andere pan klaar zijn. En zo verder. Dan moet ik ze
ook wegzetten hè.
Toen we in het begin zaten, hadden we een forceermachine, één forceermachine. Dat
is die grote bank hè, waar we die plaat opzetten; vroeger hadden we er maar een.
En dan moesten we die pannen eerst allemaal op die hoogte draaien. En dan
wegstapelen, en dan andere walsen opzetten. Toen ging 't makkelijker. Nu hebben
we twee machines: een forceert er voor en een andere na. Dat is moeilijker.
Misschien zou er nog een bij kunnen. Maar ik kan 't niet. Nee, vlugger niet.
Want d'r hebben er al meer aan gestaan, en ze laten altijd die achterste lopen,
die achterste pers. Al de vier machines kan niemand hebben.
Hoe lang werkt U al bij dit bedrijf?
Vanaf '52, oktober '52.
Wat hebt U daarvóór gedaan?
Toen heb ik op de kunstzij gezeten. Maar dat is nou allemaal kunstvezel hè. Dat
maken ze niet meer. Ik ben er tijdig weggegaan. Ik wilde ook wel eens ander
werk.
Uw vader was boer?
Ja, die was landbouwer...En vroeger verdienden we bij de boer hè, gingen we bij
de boer werken. Dat willen onze kinderen nou nooit geloven: verdienden wij
tweehonderd gulden op een heel jaar, met de kost.
| |
| |
Als boerenarbeider?
Als boerenarbeider. Je moest er dag en nacht naar toe. In '33 en '34 bij een
tuinder onder Breda, en na '35 heb ik ook nog bij een boer gezeten, bij de
Belgische grens. Toen ben ik '36 onder dienst gegaan. Toen heb ik bij de
veldartillerie gelegen, Bergen op Zoom. In september ben ik opgekomen. Daar
gingen we met de fiets naar toe. De ene keer moesten we zondags terug zijn de
andere keer 's maandags. Toen ben ik in '37 afgezwaaid; in '39 moest ik weer
opkomen, in september. Voor zeventien dagen herhaling, maar toen was er algemene
mobilisatie. Toen heb ik weer op moeten komen in Bergen op Zoom. En toen zijn we
naar de Peel gegaan, in Grave, hebben we gelegen, in Zeeland. In Zeeland 't
langst. Toen kregen we oorlog, op 10 mei. Toen zijn we helemaal teruggetrokken
over de Maas en Waal, tot aan de Grebbelinie.
Daar hebben we vier dagen gezeten, en toen zijn we teruggetrokken naar Utrecht,
en in Culemborg uitgekomen. Vandaar uit zijn wij gedemobiliseerd. Toen waren we
nog jong en konden we zomaar niet afzwaaien: we moesten per se een verklaring
hebben dat we werk hadden, een verdienste hadden.
Had U die?
Ja natuurlijk: mijn vader was toch zelf landbouwer. Dat gaf altijd werk hè. Toen
moesten we onze kleren inleveren bij de Duitsers en toen gingen we op een middag
naar Breda toe, en in plaats van er mee naar de Duitsers te gaan, verkochten we
ze allemaal aan een voor geld, ha, ha. En dan kwamen we daar aan dan zeiden we:
nou, we hebben niks meer. Dat was ook goed. En wij hadden de kleren verkocht
voor twee gulden, dat dronken we dan op. Dat deden er veel hoor. Een volle zak
militaire kleren. Wat zou je d'r mee doen. Ik kon er ook niks mee doen. En die
mensen waren toch blij, die konden 't toch ook nog verkopen, die wouen toch ook
nog een paar centen verdienen.
En toen was 't oorlog...
Ja, en in '42 ben ik getrouwd. Toen heb ik nog in Duitsland gezeten. Toen moest
ik naar Duitsland, met vijfentwintig man. Toen ben ik eerst getrouwd en toen ben
ik naar Duitsland gegaan. Toen kwam ik bij de Fiedlerfabrieken
waar ze die kleine jagertjes maakten, die hele kleine vliegtuigjes, heel hard
vlogen ze, die werden daar gemaakt.
Wij gingen overal werken, toen we terugkwamen van dienst: of we gingen bomen
rooien, bomen rijden, hout zagen in het bos en zo; | |
| |
hooigras maaien,
aardappelen rooien, dat heb ik allemaal gedaan.
Maar waarom bent U nu bij een fabriek gaan werken?
Dan had je vaster werk. Want als ge aardappels rooide, dát verdiende. Een paar
weken achter mekaar. Maar in de winter zat je zonder werk. Dan kreeg je niks.
Als ge op een fabriek zat, dan was dat niet. Dan had je een regelmatig
inkomen...Nou ja, in '42 zijn we getrouwd en toen heb ik in het buitenland
gezeten. Daar ben ik in '43 van teruggekomen.
Toen heb ik tot de bevrijding toe nooit gewerkt. Toch eten, toch geld verdienen.
Maar ja, ik moest me eigen altijd schuil houden, want ik was aan het
onderduiken. Want ik wou niet teruggaan naar Duitsland.
Toen de kleine kwam, ben ik naar huis gekomen. Mocht ik voor veertien dagen naar
huis, kreeg ik veertien dagen verlof. Toen ging ik niet meer terug hè. Ja, ik
had misschien toch wel eens geprobeerd om over de grens te komen, maar dat ging
niet zo makkelijk hoor. En zó ging het goed. Ik zeg: knap als je me nu
terugkrijgt. Ik heb 't wel eens gehad dat ik thuis bij m'n moeder, een bak
koffie zat te drinken, en dat ze achterlangs de deur met drie man binnenkwamen,
en dat ik er nog uit moest. Dus ik m'n klompen uit, het raam omhoog, naar het
boererf, door de tuin heen, en over het tuintje het veld in. En dan zei die
broer van mijn tegen ze: als je 'm hebben moet, daar loopt-ie. Maar achterna
gingen ze me toch niet, en schieten hielp ook niet. Dan liep ik met een omweg
naar het huis van mijn broer, en zei tegen zijn vrouw: ze zitten weer achter m'n
veren. En dan sliep ik hier, en dan sliep ik daar. Maar het laatste half jaar
heb ik altijd thuis geslapen. Toen had ik twee kinderen, toen ben ik nooit meer
weggeweest. En toen ben ik na de oorlog eerst vrijwillig onder dienst gegaan. Ik
was de eerste vrijwilliger hier van Etten.
Waarom?
Omdat ik er ook wel bij wou zijn. Een mijntje opruimen. Ik zeg: we halen die
mijnen eruit en leggen ze aan de kant. Ze zeggen: ga je gang. Ik zeg: waarom
niet? Moet je maar eens kijken. Ik pakte die mijnen op en legde ze gewoon aan de
kant. Ik zeg: als de Amerikanen komen, dan kunnen ze ze laten springen, als ze
willen. Maar liggen ze niet meer in de grond, dan loopt er niemand op. En de
Amerikanen demonteerden ze, slaghoed eruit, dan konden ze niet meer springen.
Dat was gevaarlijk werk.
Ik kom uit een boerengezin. We waren boeren, we waren met twaalf | |
| |
kinderen, zes jongens en zes meiden, en m'n vader en moeder, dat is veertien.
Maar er was niks in te verdienen. Ik had nou boer kunnen zijn, met 70, 80
beesten, maar dat was vroeger niet. Als je er vroeger twintig, vijfentwintig
had, dan was je een hele knappe piet.
Het moet nu met een groot quantum gaan. De landbouwer moet 't in het groot doen
en dan werkt hij 't nog niet bol.
Ge hebt er toch zat die op de fabriek werken en anderen die verhuren zich gewoon
aan de grote boeren; anders blijven ze thuis toch nog een beetje boeren en ook
op de fabriek werken. Je hebt er veel, hoor, die in ploegendienst staan, en
thuis zal ik zeggen, vijf, zes, zeven melkbeesten hebben, en nog meer. Hard
werken. Bij ons hebben we d'r een gehad, die had in de twintig stuks melkvee.
Als hij nou in de morgendienst stond, en hij moest 's morgens om vijf uur
beginnen, dan moest zijn vrouw ze melken, en dat gaat toch met een machine. 's
Avonds molk hij ze. Het boerenwerk ken ik allemaal.
Daar kom je van kleinst af in. Als je eenmaal op een boerderij zit, zoals bij ons
thuis, ben je tussen de koeien groot geworden. Dan leer je zo uit je eigen mee.
Want ge gaat naar school en ge moet al helpen. Als je een jaar of negen, tien
begint te worden, dan zeggen ze: Koeien melken, en douwen je zo onder een koe.
Ja, als kinderen van negen, tien jaar, moesten wij melken. Dat deed je graag, je
sloeg wel eens de stal door, maar dan had je pech gehad. Spelenderwijs hè. Want
ik denk: als je rond de twintig jaar bent, en je moet dan het boerenvak leren,
ik denk dat dat wel moeilijker is als dat ge d'r in opgroeit.
U zou eigenlijk boer kunnen zijn.
Ja, als alles zoals vroeger gebleven was. Maar je hebt een huishouding van twaalf
man en zeven hectaren grond, daar zou je de man een paar vierkante meter grond
hebben.
Voor al die kinderen?
Twaalf kinderen, dat worden toch twaalf huishoudens.
Maar toen U zo'n vijfentwintig jaar was, ging U de fabriek in. Was
dat moeilijk?
Nou...ik ben toen in het magazijn gekomen. Toen had ik 't makkelijker als toen
wij thuis waren, en op de boerderij. Ik hoefde niet zo lang te werken. Want wij
maakten dagen. De ene dag moest je lang werken, de andere dag niet lang, op de
boerderij. Maar soms stond je om vijf uur op en ging je om tien uur naar bed;
had je een keer of drie, vier gegeten; dan maakte je lange dagen. Zeg maar dat
ge om 's morgens | |
| |
vijf uur opstond en tot 's avonds acht uur werkte.
Dat zijn dan vijftien uur. Reken dat over een week uit, drie uur schaften eraf.
Dat maakt zes maal twaalf. Tweeënzeventig uur werk.
Ja, je zit de hele dag in de buitenwereld, dat is gezonder. En ge ziet meer, en
ge ziet minder, zeggen ze, en ge ziet niet zoveel. Maar ik heb veel gereden,
naar Breda moesten wij dan, naar de veiling en zo, naar de Boerenbond. Maar dan
zat ik aan de weg. Dat was vroeger allemaal paard en wagen. Als ge dan moest
karren, moet je er een beetje mee om kunnen springen, want anders deed-ie 't
niet.
Je leefde voordelig, de mensen slachtten zelf een varken, maakten zelf brood; bij
ons thuis bakten ze zo'n zeventig broden zaterdag, van die grote mikken; vier
wasmanden vol met brood. Die hadden ze op een bank gezet in de kelder, en daar
konden ze net op. En als we dan gingen eten, om vier uur, dat waren niet van die
kleine sneetjes hoor, dat waren zúlke en zó dik. Dat is goed brood, hoor! Veel
lekkerder brood als hier...oh jee!
Een heleboel boerenzoons, vooral van Uw tijd kwamen in de crisis in
de fabriek terecht.
Ja, die hadden niks geleerd; wij hadden geen van allen niks geleerd. Boerenvak,
anders niks. Je moest geld verdienen hè, je had geen twee handen gekregen om
naar de ambachtschool te gaan. Ja, er was haast bij, je moest 75 of 100 gulden
per jaar verdienen hè. Daar ging 't om. Vroeger was 't niet zo duur als nou hè.
Voor de oorlog...
Toen ik op deze fabriek kwam, heb ik eerst aan deze machine gestaan, toen moest
ik eraf. Want toen was er geen werk meer an, zeiden ze. Toen moest ik achter een
automatische pers, voorlopig zeiden ze. Ik zeg nou dat kan. In ploegendienst.
Toen wou ik eruit, uit de ploegen. Maar het ging maar niet steeds, zeiden ze. Ik
zeg, ja, dan heb ik het makkelijk genoeg hè. Ik ben zo de ploeg uit. Ik zeg,
geef me maar ontslag hè, dan ga ik voor een ander werken. Want ik zei:
‘*******Als ik niet in de dag kan werken, krijg ik binnen korte tijd m'n
ontslag, want dan ga ik naar de beurs en dan vertel ik m'n reden. En die beurs
is er niet voor niks...
Aan het begin van de dag zoek ik een lekker tempo en laat 't nog een ietsje
zakken of klimmen op een dag. Zodra ge gaat jagen zit ge mis, want dat heb ik
ook al dikwijls genoeg gehad, bij het tarief. Als je gaat jagen breng je je
eigen over de toeren, net als een motor. Nu er geen | |
| |
tarief meer is
zetten ze de norm te hoog. Vroeger bij het tarief kwamen ze met de klok. Ze
kregen van mij de kans niet. Geen tarief dat ze bij mij opnamen stond te hoog.
Ik werk eerst een dag of twee, dan ga ik het tempo er uit halen en ik houd de
klok in de gaten, en dan kan ik zeggen wat ik maken kan op een dag. Dus als de
klok komt moet ik dit tempo draaien. Als hij achter me staat met de klok, kijk
ik ook naar de klok, tel wat ik doe, zo'n vijf minuten, dan denk ik: ‘Zoveel,
dat is te hoog, ietske zakken.’ Dan werk ik iets minder; je moet eigenlijk het
middelpunt nemen hè, van je gang. Zo staat het tarief nooit te hoog. Maar 't kan
zijn dat je tussen mensen staat die zitten te jakkeren, dan zit je beroerd, dan
ga je eraan. Want op die mannen gaan ze rekenen.
Wat zegt U dan tegen die anderen?
Dat ze een beetje uit moeten kijken; daar is dikwijls genoeg klote over geweest.
Maar nu is het tarief weg.
Nou is 't een taak. Ze zeggen: ‘Zoveel kun je daarvan maken.’ Maar de een kan er
veel maken, en de ander kan 't niet. Als ge met een stel werkt is 't moeilijk.
Soms zit er een te gapen zonder iets te doen, en dan stap ik op 'm toe: ‘Hé
slaper, als ge niet wakker wordt krijg je een pets!’
Maar wat kan 't U schelen?
Zitten slapen, zitten dromen op een fabriek?! Dan is-ie niet goed bij! Als hij
bij mij in de set zit moet-ie werken, ik werk ook de hele dag. Ik werk niet
hard, maar ik blijf de hele dag werken, ik ben geen tien minuten stil. Het kan
makkelijk gebeuren dat ik 's morgens om half acht kom - nou is er 's morgens
geen schaft meer, om half tien - maar ik blijf met wat te drinken naast me de
hele dag aan de machine als ik niet moet plassen.
Daar ben ik voor aangenomen. Je bent aangenomen om van half acht tot kwart voor
vijf te werken.
U maakt per dag hoeveel pannen?
Als ik kan: rond de tweehonderd, tweehonderdvijftig. Als 't goed materiaal is,
draai ik tweehonderdvijftig pannen. Zo'n pan kost negentig gulden. Maar ja, ze
gaan niet zo duur naar de leverancier als ze verkocht worden.
De leverancier krijgt een hoop.
Die krijgen het meeste nog. De machines kosten het meeste geld, en de leverancier
gaat met het meeste lopen.
Het bedrijf zal ook wel wat aan iedere pan wat verdienen maar toch | |
| |
niet zoveel. Ik geloof niet dat ze aan iedere pan tien gulden verdienen, alles
en alles bij elkaar.
Maar wel wat?
Ja, anders gooien ze het produkt eruit.
U heeft dat gebouw gezien in Dordrecht: waar is dat nou van
betaald?
Van de centen die ze verdiend hebben.
Ik zit te denken: ergens is natuurlijk heel veel geld, maar niet in
Uw broekzak.
Nee, niet in mijn broekzak.
Hoe komt dat nou?
Ja hoe komt een aap op een vlooi?! Wie gaat er nou mee kuieren, de directeur
zelf? Zou ik niet denken. Ik durf 't niet te zeggen. Ik in ieder geval niet.
Zijn de lonen omhoog gegaan vergeleken bij vroeger?
Ze zijn wel gestegen, maar de onderhoudskosten zijn ook gestegen. Ik verwacht dat
de prijzen hoger gestegen zijn als de lonen. Ik weet niet wat een ander denkt.
Ik heb grote kinderen, wij hebben meer inkomen in zo'n gezin maar er wordt toch
ook meer uitgegeven, ook makkelijker. Ik heb zeven kinderen: drie meisjes en een
jongen zijn getrouwd, een meisje woont nog hier bij mij in. Die moet nog een
huis zien te krijgen. Dan heb ik nog een jongen van vijfentwintig. De twee
meisjes zijn studerenden. Een voor coupeuse-naaister, en de ander gaat gewoon
naar de huishoudschool. Die wil kleuterleidster worden of zoiets. Ze mag net zo
goed leren als de anderen, ze hebben allemaal geleerd. Zolang ik 't kan
betalen...De oudste dochter is nergens naar toe gegaan, die is gewoon gaan
werken. Een zoon is naar de ambachtschool gegaan, de anderen naar de MULO. Twee
dochters zitten op kantoor, en mijn vrouw doet daar de kantoren.
Hoeveel verdient U nou?
Ik heb nou gemiddeld zo'n honderdzestig gulden vrij geld per week. Dat is netto.
Tussen de honderdzestig, honderdvijfenzestig. Zonder overwerk. Vroeger werkte ik
over, en werkte ik zaterdag nog extra, en dan kwam ik dikwijls nog twee keer,
drie keer in de week terug, vier uren. Nou geven ze vijfentwintig procent
toeslag, geloof ik, maar er gaat dertig, veertig procent belasting af. Dus
houden we er ons gewoon geld nog niet aan.
De één zegt: ‘Ik heb niks,’ de ander: ‘Ik heb veel.’ Ik heb bijvoorbeeld centrale
verwarming, televisie, een auto, een koelkast, automatische | |
| |
was-machine. Dan zijn we helemaal compleet, wat moet een huishouden nog meer?
Mijn vrouw zou misschien nog meer willen hebben...als we maar rond kunnen komen,
ieder het zijne kunnen geven. Alles contant betalen, anders koop ik niet.
Dus U leeft in welvaart?
Welvaart? Daar heb ik toch voor gewerkt, en mijn vrouw ook! Als ieder mens zoveel
moeite deed voor z'n verworvenheden, zoveel zelf verbouwde - daar komt nog wat
voor kijken voor die verbouwingen en ge mag geen cent aftrekken van de
belastingen, vroeger wel. Straks zit ik alleen met de onkosten...
Sparen?
Sparen? Hoe moet je sparen? Ik kan nou toch niet meer sparen.
Een levensverzekering?
Die heb ik ook, daar betaal ik ook voor. Ik betaal ook de kerk, dat moet als je
Rooms-Katholiek bent, want die mensen moeten ook leven. Want dan zegt er wel
iemand: ‘Die pastoor hoeft niet te leven,’ maar die mensen moeten net zo goed
centen hebben.
En ik moet verzekerd zijn voor de wagen, voor het huis, voor stormschade.
Nou gaat 't goed eigenlijk, zo met drie kostwinners, maar toen U
met z'n tweeën was, met twee kleine kinderen?
Ja, dan was je blij met de kinderbijslag als het loon op was; en dan moest je wat
buitenom zien te verdienen. Als ge gewoon weekgeld verdient en vier, vijf kleine
kinderen hebt, nou daar steek ik niet graag mee over, hoor. Veel moeilijker om
rond te komen.
Iedereen moet er voor werken. Als mijn vrouw niet ging werken, maar de hele dag
binnen zat, dan konden we ook geen wagen rijden.
Het huis is van U?
Zes jaar geleden gekocht. Elfeneenhalfduizend gulden. Nou zijn deze huizen
tweeëntwintigduizend gulden. Als ik 't niet gekocht had had ik net zoveel
huurverhoging moeten opbrengen als een ander. Als we zouden kunnen beleggen,
kochten we zo'n blok huizen en verkochten ze nu weer. Maar daar krijgen we de
kans niet voor. Daar hebben we de centen niet voor. Dat hadden alle mensen
gekund wat wij hier deden: kopen. Ik had toen al kinderen, maar ik spaarde. Daar
waren we toe bereid, 't was nodig. Ik deed overwerk en ploegendienst. En zo kwam
't bij mekaar. En de vrouw ook bijverdienen, appels schillen thuis op winterdag,
en uitjes voor de fabrieken...En je geld bewaren!
| |
| |
Op de bank?
Je moet geen geld in huis hebben tegenwoordig. Centen brengen centen op. Zo komt
't op de juiste plek terecht. Daar hebben wij allemaal niet voor geleerd, maar
die jongens van mij kunnen dat wel en die dochters. Als ze tegen mij zeggen:
‘Schrijf die cheque uit,’ kan ik dat, maar of die compleet goed is...maar die
jongens...Nergens zijn wij op voorbereid. Vroeger was 't een hele gekke tijd.
Maar de kinderen moeten met de tijd mee.
U hebt geen echte hobbies?
Nee, een beetje timmeren, en ik wil wel graag een tuintje aanleggen rond een
huis, als ze 't vragen. Dat doe ik ook wel. Dat kan ik. Ik kan zien hoe de grond
moet komen te liggen, vlak of anders.
En als dan de mensen niet op centen hoeven te kijken dan kunt ge dat goed doen.
Dus eigenlijk was U liever timmerman geweest, of tuinbouwer?
Nou tuinbouwer, 't zou wel gekund hebben...nee dat had ik toch niet gewild, dan
moet je te lang werken.
Als U verdiende wat U nou verdient was U dan wel graag op de
boerderij gebleven?
Als ik hetzelfde geld zou verdienen zou ik zeggen: ‘'t Is gezonder, het
buitenwerk.’ Of ander werk, grondwerk. Maar daarvoor ben ik nou al te oud, maar
als ik tien jaar jonger was, bleef ik niet in de fabriek werken.
Ik moet toch ergens m'n geld verdienen, er was niet veel anders. Toen hier de
fabrieken nog niet stonden was hier bijna geen werk, moesten we allemaal naar
Breda. Je zit met een huishouding met kleine kinderen.
Het is een beetje ongelijk verdeeld.
Maar als we nou allemaal eens even rijk waren? Zou 't dan nog boteren? Dat kan
nooit goed gaan als de dokter even veel geld als ik had. Als ze meer geld hebben
moeten ze 't goed besteden ook, en dat doen ze: laat ze dan hun gang gaan, maar
ik kom niks tekort.
Wordt U eerlijk betaald?
Op het moment wel, ook altijd niet hoor. Ik kan niet zeggen dat ik te veel
verdien, maar op het moment gaat 't.
Heeft U wel eens gestaakt?
Ja, een tijd terug nog een uur. Dat was met die percenten. We hebben ook wel eens
een hele dag gestaakt voor meer winstuitkering. Toen | |
| |
vroegen ze ons
of we ook meestaakten en wij zeiden: ‘Ja natuurlijk, als jullie staken, staken
wij ook.’ Ik ga een medemens niet in de zeik zetten door door te werken.
Ik ben nou tevreden; nou, tevreden...Maar als morgen de bond zegt: ‘Wij moeten
tien procent erdoor halen en we leggen de zaak ervoor neer,’ waarom niet? Maar
als 't niet nodig is is 't niet nodig.
Alleen als de bond beslist?
Ja. Als ze recht erop hebben en ze krijgen 't niet. Die mannen weten beter hoe 't
in mekaar zit als wij, die bondsmannen. Die mannen hebben daarvoor geleerd.
Ik zit in de Katholieke Bond, St. Eloy. Wat geeft het nou in welke bond je zit,
of dat nou de Christelijke bond is of het NVV. Ze vergaderen toch allemaal met
elkaar mee.
Ik zeg: als die bonden er niet waren dan stond ge hier voor een grijpstuiver. Ik
zeg, we gaan voor de bijl hoor, en we zullen ons geld wel opbrengen voor jullie,
ƒ 9,00 in de maand. Ik ben nou op 30 maart 25 jaar lid van de bond. Ze hebben af
en toe wel eens geluisterd als we aan de bel trokken. Ik ken een jongen die de
straat op gezet werd. ‘Maar dat gaat niet,’ zegt die broer van mij tegen die
baas. ‘Ge denkt wel veel te kunnen, maar dat gaat niet door. Daar zal ik wel
eens even het hoofdbestuur van in kennis stellen!’ Die jongen kwam terug twee
dagen naderhand! Ze kunnen je zomaar niet buiten gooien. Of een fabriek moet
failliet gaan.
Ik heb in het bestuur ook gezeten, van het NKV in Etten-Leur, en van St. Eloy heb
ik in het hoofdbestuur gezeten en geld voor opgehaald. En leden aanwerven. Maar
tegen die jonge mannen kunnen we 't nou niet meer doen, want die kunnen veel
beter uit hun woorden hè. Die jongens hebben meer geleerd, dat leren ze op
school. Maar wij hebben 'm tot een goeie bloei gebracht, toen. We zaten toen op
tachtig leden, denk ik. Toen ik er uit ging, bijna tweehonderd.
Als de arbeiders 't nou voor het zeggen hadden?
Dat zou ik wel mooi vinden, een beetje zeggenschap.
Gelooft U dat U zou kunnen meebeslissen?
Ikke niet, daar zou ik geen goeie voor zijn. Daar hebben wij te weinig voor
geleerd.
Daarboven moeten ze beslissen wat gij moet gaan maken. Ik kan toch niet zeggen:
‘We maken morgen duizend pannen van zes!’ Die boven weten toch wat er in het
magazijn tekort is. Zij brengen het materiaal | |
| |
bij ons en wij gaan 't
maken.
Maar zoudt U nou niet kunnen beslissen hoeveel winst er naar de
arbeiders moet?
Hoeveel winst!? Dat is nou eens een hele andere vraag!! Vergeet de aandeelhouders
niet, die zeggen: ‘Eerst wij, en dan jullie.’ Mooi werk, maar dat krijg je niet
voor mekaar. De oude directeur zei ook altijd: ‘Jullie hebben net zoveel te
vertellen als ik,’ maar dat was niet zo. Als 't over de centen ging kwam ge
tweedens, hij gaat met het meeste strijken. Ik wil geen baas worden, ik hoef
geen baas te spelen. We zaten met vijf man in een ploeg, toen zeiden ze tegen
mij: ‘Gij bent de man, gij moet de verantwoording dragen.’ Ik: ‘Nou, kan mij wat
schelen. Maar geen smoesjes, hè, als 't misloopt en we hebben niet genoeg
gedaan!’ Nee, ik wou geen verantwoording nemen. Dat is niks voor mij. Ik wil wel
verantwoording voor m'n eigen werk hebben maar niet voor een ander. Jongen, als
ge baas moet spelen en ge moet bij een grote baas komen, kunt ge niet zeggen:
‘Die man die voldoet niet,’ of, ‘Die doet 't niet goed,’ dat kan ik niet. Dat is
de zaken aanbrengen. Ik ga niet tegen de baas zeggen dat die en die de hele
avond niks doen. Wel eens onder mekaar waar de ander bij staat: ‘Hee,
lanterfanter, doe ook eens wat!’ Maar dan is 't gekheid. Toen ik in de
ploegendienst stond, stond ik ook aan de pannenbank en dan draaide ik niks als
pannen voor hè. Je kon er op een stoeltje bij zitten. Als de pan eraf kwam zette
ge weer een plaat op. Je kon er gewoon bij zitten. Dan keek je heel de fabriek
door, want ge staat op een verhoging, dus ik kon door de hele fabriek kijken. En
dan zag je 's avonds mensen door de fabriek lopen, want dan was bij mij alleen
het licht aan en verder de rest donker en dan zag ik dat de ene man dit dee en
de ander dat, en dan zeiden ze: ‘Maar dat moet ge zeggen als ge dat ziet!’ Ik
zeg: ‘Ikke niet, daar moeten jullie maar een man voor neerzetten die dat ziet.’
Want ik breng die mensen niet aan. Die namen dingen mee. Als iemand een
frite-snijder nodig had, staken ze 'm in hun zak. En ook busopeners, die hadden
ze op de lopende band staan en die lieten ze er 's avonds allemaal op staan,
kant en klaar! Ik zeg: ‘Als je die niet opruimt 's avonds en niet van de band
afgooit, dan blijf ik niet in de fabriek werken 's avonds, want morgen vroeg
staat er geen ene meer op!’
‘Nee hoor,’ zegt de baas, ‘want gij kunt de zaak in de gaten houden.’ Ik zeg: ‘Ik
zeg niet wie het gedaan heeft. Dat kan mij niks verschillen, ge bent ervoor
gewaarschuwd.’
| |
| |
Dus een baas moet een aantal dingen doen die U niet wilt doen?
Nee, dat zou ik niet willen. En ze doen wat tegenwoordig hè, ze komen stempels
inzetten enzo, en vroeger deden ze niks. Keken ze alleen maar. Maar nou gaan ze
weer werken, want ze zien aankomen dat ze weer moeten gaan werken.
Verdient een baas veel meer?
Ja, die zal wel meer verdienen, zou ge niet denken? Ik durf 't niet te zeggen. We
hebben wel eens gehad als we zoveel overwerkten dat de baas zei: ‘Jullie
verdienen meer als wij.’ Ik zeg: ‘Nou dan verdient gij ook niet veel!’ Ze
judassen mij eens graag en ik judas een ander eens graag vooral als ik weet
dat-ie kwaad wordt. ‘Doet ge niks meer vandaag?’ Dan begint die ander al aan de
polijstmachine! Dan wordt-ie kwaad! Ge hebt er bij die er niet tegen kunnen. Ik
kon er in het begin ook niet tegen, als ze me te veel plaagden pakte ik ze bij
hun vestje. Maar wij zijn tenminste bij mekaar, de polijster en ik. Soms ook met
de baas die komt ook wel eens een praatje maken. Over de fabriek of over wat
anders. Want als je 't over de fabriek hebt ben je zo uitgepraat, want ik zeg:
‘Ge ziet niet anders als een stuk ijzer en een hoop olie.’ Meer ziet ge niet.
Als 't niet goed gaat zeggen ze: ‘Giet er maar een hoop olie op, dan gaat-ie wel
weer.’ Als wij es met een paar buurten, dan duurt 't even hoor!
En als de baas komt, wat dan?
Nou, niet weglopen, want dan ben je toch verkeken. Dan buurten we rustig door.
Hij zegt ook niet gauw iets. Hij weet dat je daar geen uur staat. En als er een
grote baas langs komt en ge staat te buurten krijgt ge toch niet op uw ogen want
dan gaat-ie wel naar de baas toe: ‘Buurten die altijd zo lang?’ Dan komt de
baas: ‘Pas op als die in de buurt is.’
De baas, staat die aan twee kanten?
Ja, die moet aan twee kanten staan, aan de kant van het volk en van de directie,
die moet tweestrijd leveren.
Hoe gaat dat?
Dat zou ik ook wel eens willen weten, want dat vind ik raar dat ge aan twee
kanten moet staan. Hij moet aan de directie-kant staan maar wil-ie met z'n volk
opschieten moet-ie ook aan z'n volk z'n kant staan. Een goeie baas staat aan de
kant van zijn volk, net zoveel als aan de directie-kant.
De ondernemingsraad, die zit er namens de bond hè. Want ge stemt er niet een in
die niet in de bond zit. Dat moeten de mannen maar doen | |
| |
die niet in
de bond zitten.
Als ge eens wat hebt, kan zo'n ondernemingsraad 't altijd regelen. Bijvoorbeeld,
eerst gingen we allemaal tegelijk met vakantie. Nu kunnen we in juni, juli, tot
half augustus vakantie opnemen, de technische dienst kan altijd met vakantie,
het hele jaar door. Vroeger, dan had je maar te gaan in juli. Van het jaar
hebben we 't zo bekeken dat we met de bouwvak gingen.
Je hebt ook nog de personeelschef; aan welke kant staat die
nou?
Dat durf ik niet te zeggen, aan welke kant die vent staat. Die zal toch ook wel
aan de kant van de werknemer moeten staan, en ook aan de kant van de baas. Als
hij vergadert met de ondernemingsraad staat hij aan de kant van de
ondernemingsraad; dan komt straks misschien de directie opdagen dan moet-ie
misschien wel andersom. Die moet ook alle kanten op. Dan kun je wel zeggen: ‘Dat
is een tweezak,’ maar die man moet toch ook om z'n brood denken. Hij moet ook om
z'n eigen denken, die man komt om te werken, om geld te verdienen.
Maar zo'n tijdopnemer, aan wie z'n kant staat die nou?
Ik durf 't niet te zeggen. Allicht aan de kant van de fabriek, niet aan de kant
van de werknemer: negen van de tien keer kon ge 't tarief niet halen. Dat wordt
gepland. Ze zeggen: ‘Daar moeten honderd stuks van gemaakt worden,’ dan proberen
die mannen er honderd uit te halen, Dat gaat altijd niet.
Op welke tijd voelt U zich nou vermoeid worden?
Het meest in de middag tegen dat ik ga schaften, en dan het laatste uur. Dan
krijg je 't in de benen van het lopen, hè. Je loopt acht uur. Ik heb wel eens
geprobeerd om uit te tellen hoe wijd ik wegloop.
En dan wordt U moe?
Moe niet, want dan scheid ik er meteen mee uit als ik moe word - ik ben niet van
plan om me voor de baas moe te maken. Dat doe ik niet, ik werk gewoon.
Als je moe wordt, dan ben je niet gezond, als je veel moe wordt. Ik zweet wel
eens op de fabriek, en dan denken sommige mensen dat je moe bent, maar dan begin
ik pas te leven, als ik goed begin te zweten. Hoe harder ik zweet, hoe
makkelijker ik werk. De ene mens zweet makkelijker als een ander. Als 't een
beetje warm is zweet ik. Zweet ik niet, helemaal niet, dan gaat 't blijkbaar
niet. Eerst werk ik een paar uur, dan ga ik eens plassen, loop ik eens weg,
gerust een keer. Als ik zin heb in een bak koffie leg ik 't stil en ga een bak
koffie drinken, ga eens | |
| |
plassen...Nou krijgen we 's morgens geen
schaft meer. Dat wilden die Belgen eraf hebben, dan konden ze vroeger naar huis.
Sommige mensen zijn om half zeven nog niet thuis. 's Morgens om een uur of zes
van huis om om half acht te beginnen...
We eten van kwart over twaalf tot kwart voor een. Je draait nog een sigaretje. Je
zit met vaste kameraden aan tafel hè, de vaste waar ik mee werk op het moment.
Altijd met hetzelfde groepje. Tot kwart voor een. Vijf minuten tevoren wordt er
al gebeld, en drie minuten van tevoren ook. Tussen die tijd vertrekken we, en ik
maak dat ik om kwart voor een op m'n werk ben. En dan gaan we nog vier uur door,
om half vijf houden we op. Dan ga ik naar huis, is die zoon van me al thuis,
komt die dochter thuis, schoonzoon komt thuis en dan gaan we op ons gemak eten,
rond half zes. Dan ga ik een beetje de tuin, of wat op het schooltje doen. Een
kleuterschooltje dat ik altijd mee onderhoud, het tuintje en de speelplaats. Een
paar centen krijg ik ervoor; 't is echt liefdadigheid. Een katholiek schooltje.
En, mijn vrouw doet de gang en zo, van dat schooltje, al jaren, krijgt ze ook
een paar centen voor.
Voor niks kun je het tegenwoordig niet meer doen hè? We betalen overal voor. Het
is maar een gulden per uur, dan kunnen ze nooit zeggen: ‘Je doet 't voor niks.’
Als ik ergens een tuintje aanleg zal ik niet vijf of zeven en een halve gulden
per uur rekenen, dat doe ik niet. Nee, de mensen moeten 't kunnen betalen. Als
't nou mensen zijn die 't kunnen betalen, die geld hebben, dan reken ik wel
apart, die gaan eraan! Maar als 't maar een gewoon mens is zoals ik en een
ander, doe ik 't zo goedkoop mogelijk. Zulk werk, zo'n tuintje onderhouden vind
ik wel leuk. Iedereen heeft toch graag dat zijn tuin er een beetje fatsoenlijk
uitziet, ik ook.
Dus dat is eigenlijk nog dat oude boerenvak?
Ja, want dat kunt ge de jeugd van tegenwoordig niet zeggen: ‘Hier heb je een
schop en een hark, en ga de tuin doen.’ Dat kunnen ze niet, daar kunnen ze er
geen een voor vinden.
Dus U heeft minder zin in het werk in de fabriek dan in het werk in
de tuintjes?
Ik zou liever in het tuintje werken. Maar dat kan nu eenmaal niet, ge moet toch
ergens uw geld bij elkaar zien te verdienen. Ik doe m'n plicht: ik denk dat ik
't goed doe. Is 't niet goed dan zoek ik wel een ander. Als me de een niet
aanstaat ga ik naar een ander...Een jonge kerel moet gaan waar hij het meest kan
verdienen; die moet nergens | |
| |
naar kijken, en waar je leutig kunt
werken, waar hij niet chagrijnig is. Als mijn zoon thuiskomt, en elke avond
chagrijnig is dan zeg ik: ‘Zoek ander werk, dondersteen toch op!’
In de fabriek, wat zou U daar nou het liefste willen doen?
Waar ik nou sta, aan de pannen. Ander werk kan me ook niet schelen, maar ze
zullen nooit zeggen: ‘Doet ge dat graag, of doet ge dat niet graag?’ Maar als ze
me laten lassen zullen ze 't toch wel weten, want dat doe ik niet graag. Dat is
geen vak. Dat moeten ze automatisch maken. Dat is het stomste werk wat er is.
Zo'n pan, is dat nou een mooi produkt?
Zou 't niet? Het is iets wat een vrouw in het huishouden gebruikt, dat heeft ze
iedere dag in haar handen. Dat produkt moet tamelijk goed zijn. Iedere vrouw en
iedere man moet er mee om kunnen springen.
Is dat werk dat U doet nou ook gevaarlijk?
Gevaarlijk? Als ge een plaat hebt en ge laat 't een fractie van een seconde te
laat los en ge hebt een handschoen aan dan gaat de hand ook mee.
Er is nog nooit iets gebeurd, maar 't kan toch. Ik zal nooit als ik een plaat
inzet, en er roept iemand, luisteren. Dan blijf ik bij die plaat. Het blijft
uitkijken, die dingen komen naar beneden, ook als je hand eronder zit. Daarom
zitten er tegenwoordig van die kappen om. Als de pers naar beneden komt, komt de
kap ook naar beneden. Als die kap iets voelt, als-ie niet kan sluiten, gaat de
machine niet af.
Soms snijden die platen dwars door de handschoenen, zo scherp als vlijm. Als ik
scheermessen maak en ik werk een halve dag, dan zit ik bij de zuster. Wij zijn
te wild, want die mensen die er gewoon aan zitten mankeren niks.
Geen een machine is mooi, je moet er altijd bij werken. Als je op een knop hoeft
te drukken en er niks hoeft te doen, dan vind ik 't een mooie machine.
Als je zorgen hebt, dan ben je gekuld en je moet de hele dag denken: ‘God, thuis
gaat dat niet, of dat niet.’ Ge moet er de hele tijd bij zijn. Soms denk je: ‘Ik
word stapelgek.’ Als je op de weg rijdt ben je toch ook de hele tijd bezig om
iets te zien?
Je kunt overal over prakkizeren, maar dat moet je niet doen, anders ben je zo
naar de haaien. Ik kijk wat rond en ik doe wat. Je zingt af en toe een stukje.
| |
| |
Je moet de zenuwen ook van je af kunnen zetten. Als de dokter mij raad geeft volg
ik die. Toen ik voor tien jaar, 't is al langer geleden, op de Kunstzij werkte,
kreeg ik dat dikwijls. Als ik de raad van m'n huisdokter niet gevolgd had, had
ik ook in hetzelfde geval gezeten. Regelmatig schaften, regelmatig eten,
regelmatig rusten. Anders raken de mensen overspannen. Ik weet niet wat dat is,
overspannen, ik heb 't gelukkig nooit gehad. Zenuwachtig wel! Maar dan scheid ik
er ook mee uit ook, dan leg ik gelijk alle machines stil. Als 't mij niet goed
gaat, en er loopt iets tegen, dan gooi ik alles weg, ik ga m'n handen wassen,
rol een sigaretje, dan ga ik terug, is 't over; 't duurt maar kort.
Dat wil de huisdokter ook weten: waar word ik zo zenuwachtig van? Waarvoor moet
ge uw eigen nou zo druk maken? Soms werd ik zo ziek dat ik gewoon naar bed
moest.
Toen vroegen ze: ‘Hoe komt dat nou dat ge u eigen zo van de kaart werkt?’ Met dat
ge denkt: ‘'t Gaat niet meer, gooi dicht!’ Dan zegt de dokter: ‘Ge gaat rusten
tot ge weer bekomen bent.’ De laatste tijd heb ik 't niet meer, maar er is een
tijd geweest...Ik moet me eigen kalm houden en de zaak neergooien en er
uitscheiden. En rustig blijven en dan komt 't uit z'n eigen wel goed. Maar ge
zit met kleine kinderen en dan denken ze dadelijk dat ge wat aan de kop hebt,
het een of ander. Maar daar heb ik me nooit druk over gemaakt. Ik heb ze
allemaal grootgebracht. Ze zijn bij mij allemaal even welkom, maar vandaag de
dag doe je 't niet meer. Wij waren met z'n twaalven; ik was de zevende. Ik
geloof niet dat mijn kinderen er zeven zullen krijgen. Het zou ook niet goed
zijn.
Naar die kerk heb ik nooit geluisterd! Dacht gij dat die me vertelde dat ik
kinderen moest maken? Die pastoor heeft niks te zeggen. Ik doe waar ik zin in
heb. Hij heeft dat ding niet geschapen voor mij; dat was van mij toen ik
trouwde.
Mijn vrouw is wel eens wat anders. Ik ben wel wat makkelijker als zij. Vroeger
als ge er een of twee had, en 't duurde wat lang dan zeiden ze: ‘Hoe is 't,
blijft dat zo?’ Dan zou ik ze wel geantwoord hebben: ‘Ik moet toch voor die
mensen de kost verdienen, niet gij.’ Nee, daar heeft de pastoor bij mij niks
over te vertellen. Toch heb ik er zeven, en ik heb van alle zeven plezier gehad.
Toen wisten we nog niet zoveel als nou. Wij waren vroeger zo wijs niet als de
jeugd van tegenwoordig.
U gaat wel elke week naar de kerk?
Dat zijn wij van thuis uit gewoon. Wat m'n kinderen doen moeten m'n | |
| |
kinderen weten, ieder mag z'n eigen weg gaan. Zolang ze nog geen eenentwintig
zijn zal ik ze wel zeggen dat ze naar de kerk moeten gaan. Daarboven moeten ze
't zelf weten. Ik zelf ga. Waar we ook zitten of kamperen: als er een kerkske is
gaan we er naar toe. Dat is nou eenmaal de gewoonte van de mensen.
Bent U een gelovig mens?
Nou geloven...De ene keer wel, de andere niet. Ze maken me alles niet wijs! Wat
mijn geloof me toelijkt, geloof ik.
Ik ga altijd stemmen: dat kunnen ze me nooit verwijten. Op de fabriek ook, voor
de ondernemingsraad. Er zijn sommigen die niet stemmen. Die zeggen: ‘Wat heb je
eraan om die vent in de ondernemingsraad te hebben?’ Dan ga ik wel. Anders zegt
straks de directeur: ‘Hij komt erin, en hij en hij.’ Zijn vriendjes. Maar zo is
't niet. Want hij wil toch een ondernemingsraad hebben. Net zo goed willen ze nu
van de vloer uit volk om te praten met boven. Dat wil ook niemand doen. Mij
hoeven ze niet op de lijst te zetten, want ik zeg: ‘Ik doe 't niet, daar begin
ik niet aan,’ daar kom ik eerlijk vooruit. Als ik zeg: ‘Daar begin ik niet aan,’
dan begin ik daar niet aan. Nee, want dan wordt ge straks verantwoordelijk gezet
voor de anderen. Dat wil ik niet. Zeggen ze ons: ‘Zo en zo is besloten, dat
moeten jullie de anderen vertellen.’ Nee, dat moeten ze zelf doen. Laten ze de
mensen maar in groepjes naar boven laten komen en 't zeggen; dat doen ze nou ook
af en toe. Zo zie ik dat. Dat die mensen van boven willen dat gij de mensen
overhaalt.
De ondernemingsraad is ervoor om tegen de directie in te gaan. Het volk zegt
tegen de ondernemingsraad. ‘Zo en niet anders.’ Dat zal ook altijd niet
meevallen, denk ik. Maar ze hebben zich te verzetten en ze moeten voet bij stuk
houden. Lukt 't niet, dan lukt 't niet; daar kunnen ze ook niks aan doen.
En als die ondernemingsraad nou eens veel meer macht kreeg? De
meeste macht?
Dat kan niet. Zou gij denken dat dat kon? Dan zou 't er dikwijls treurig uitzien
want de ene zou 't zó willen en de andere zó...
Wie heeft er nou eigenlijk de hoogste macht in de fabriek?
Zou de directeur die niet hebben? Als die tegen jou zegt: ‘Eruit!’ dan hoef je
niet meer binnen de poort te komen, en lig je erbuiten.
Is er nog iemand boven de directeur?
De aandeelhouders; als ge uw centen ergens brengt hebt ge ook wat te vertellen.
De directeur speelt baas over jouw centen. Er is altijd baas | |
| |
boven
baas.
Wat doen die aandeelhouders?
Dat weet ik niet, daar ben ik nog nooit bij geweest, jij wel? Ik heb ze wel eens
in de fabriek gezien, ik weet wel dat ze grote sigaren roken, dat weet ik wel.
We hebben er wel eens van één 'n grote sigaar gehad ook: ‘Steek maar eens op,’
zeid-ie. Dat was toen de fabriek hier net stond, toen ging 't nog allemaal goed
hè. Ik zeg: ‘Dat is goed, dan kunnen we ook van de winst profiteren.’
Je ziet ze niet meer nou dat grote gebouw in Dordrecht staat.
En die strijken een deel van de winst op...
Een deel? Ik denk het meeste; als er winst gemaakt wordt tenminste. Dat hebben
wij goed te vinden. Dat ze alles opstrijken vind ik niet mooi; je hebt sommige
fabrieken waar ze delen in de winst, dat is nog wel eens een paar centen. De
arbeider ontwikkelt zich de laatste jaren ook nog al. Die jongen die hier
gisteren op de bank zat is een gewone arbeider maar die heeft toch ook z'n eigen
bedrijfje. Hij heeft een las-machine staan. Die jongen die durft. Hij durft 't
nog niet aan met een knecht, want, zegt hij: ‘als ik 't goed zou willen doen zou
ik er ineens veertig, vijftig man tegenaan moeten gooien; ineens goed, er op of
er onder.’ Ja, dat moet zo, dat jongens die iets kunnen en er iets voor voelen
dat die de kans krijgen.
Heeft U voldoende kansen gehad?
Ze hoeven mij niet meer kansen te geven dan ik al heb.
Maar toen U jong was?
Hadden we geen kansen. Toen moesten we werken, en daarmee uit. Als je werkte werd
je rijk. Was ook niet waar, maar dat dachten de mensen. Een beetje geluk hebben,
en veel denken en prakkizeren, die werd wel rijk.
Had U nooit meer gewild, een eigen bedrijfje, een ander beroep?
Hoger in de fabriek?
Hoger in de fabriek, daar zijn wij te lomp voor; dan hadden we meer moeten leren
vroeger. Tot mijn veertiende ben ik naar school gegaan. Dat was toen al
verplicht. Maar we hadden liever dat we met ons twaalfde er af gingen dan met
ons veertiende. Ik dacht dat ik al een hele piet was: lange broek aan, klompen
aan, en de akker op.
Ik ben tevreden, ik ben altijd tevreden. Ik ben een heel makkelijk mens.
Als U niet tevreden zou zijn, zou U dan iets kunnen
veranderen?
| |
| |
Veranderen? Dan maakte ik achter mekaar dat die dochter van mij een huis kreeg.
Als ik maar wist waar ik zijn moest. Ja...hoe lelijker ge doet hoe eerder ge een
huis hebt. En als je geld genoeg hebt kan je overal terecht. Natuurlijk, dat
durfden ze niet te zeggen; maar ze krijgen geld toegestoken en daar mee uit.
Als je op een van die fabrieken werkt, dan krijg je wel een huis. Die jongen van
mij die op de fabriek werkt die had geen gedonder met huizen, die had er zò een.
Die jongens gaan met de directie praten. Hij werkte er en zij werkte er. De
fabrieken krijgen huizen toegewezen en zeggen: ‘Hij komt erin, hij komt erin.’
Dus die heeft macht...
Ja, die heeft macht.
Heeft U nou macht in de fabriek?
Welnee, wij hebben geen macht in de fabriek.
En met z'n allen?
Met z'n allen ook niet. Tenzij we de zaak stilleggen.
Heeft U nou macht in de gemeente?
In de gemeente heb ik helemaal niks te zeggen.
Waar heeft U dan wél macht?
Nergens in, nergens iets te zeggen. Waar hebben wij nou macht over?
Thuis?
Over eigen huis...Over je kinderen heb je niks meer te zeggen als ze eenentwintig
jaar zijn; over m'n vrouw heb ik ook niks te zeggen, als ze gaat dan gaat ze.
Macht, macht hebben wij niet.
Wie heeft er nou eigenlijk wel macht?
De een zal zeggen: ‘Die’, en de andere: ‘Die beslist.’ En wie beslist er nou
feitelijk? Ik kan 't niet zeggen.
Maar wie heeft er nou meer macht?
Ik durf't niet te zeggen.
Maar thuis kunt U 't zó inrichten als U zelf leuk vindt?
Ja. Niet zoals ik 't leuk vind, zoals mijn vrouw 't wil. Zij kan 't beter. De
vrouw is de baas thuis. Waar de vrouw niks te zeggen heeft en waar de man de
baas is, daar klopt iets niet. We beslissen samen wel wat, als er nou grote
stukken komen. Maar over kleren zeg ik: ‘Dat moet je zelf weten, gij hebt de
portemonnee, gij weet waar ge 't krijgen kunt; en kom naderhand niet bij me voor
geld, want dan hebt ge 't opgemaakt.’ Als ik geld nodig heb dan krijg ik geld.
Met een tientje in de week kan ik makkelijk rond.
| |
| |
Wat de fabriek maakt, heeft u dat ook?
Ga nou gauw zeg, wat moet ik er mee doen, met die rommel? Ik kan niet opnoemen
wat ze daar maken, zoveel artikelen als ze daar maken. Strijkplanken,
snelkookpannen, koffiezeven, afdruiprekken, dat soort dingen heb ik allemaal,
daar krijg ik vijfentwintig procent korting op. Sommige zijn wel goed maar je
hebt er ook bij...
Als U nou zelf een produkt mocht maken, wat zou U dan maken?
Wat zou ik dan maken? Ik kan niks verzinnen; het zijn allemaal onderdelen die je
maakt; van de strijkplank niks anders als de poot. Als je 't allemaal monteert,
is 't ook een strijkplank. Die pan wel, die maak ik compleet bijna; het handvat
zit er niet aan en zulke dingen. Het hele ding maken ja, dat is veel mooier. Dan
kun je zeggen: ‘Dat ding heb ik zelf gemaakt.’ Maar nu kun je niks anders zeggen
dan dat je dat ding met z'n elven maakt, hè.
Zou U 't leuk vinden om 't helemaal zelf te maken?
Ge zoudt achterover slaan van wat dat zou kosten. Als je met één man gaat werken
inplaats van met drie, kost de pan ook een stuk duurder; en dan gaat 't niet zo
snel, want nu gaat 't van de ene hand in de andere hand. De ene schuurt ze, de
ander zet er die stukken aan waar het handvat komt, poetst ze nog wat af; en op
het laatst komen ze bij mekaar, die pannen, en dan gaan ze ze nog wat afvegen,
fouten; dan gaan ze de band erom plakken, en dan gaan ze ze samen in de doos
douwen. De een doet ze in een doos en de ander plakt ze dicht. Maar als ge dat
alleen moet doen valt 't tegen hoor. Dan geloof ik niet dat ge vijftig pannen
inpakt op een dag. Het zou toch duurder komen, Dat kan niet, zoiets. Dat zou een
veels te dure grap worden. Ik zou graag zo'n pan op een machine draaien:
compleet eruit. Twee walsen achter mekaar. Een machine, plaat erop, zelf
afwerken. Leuk en gemakkelijk ook, dan hebt ge niet zoveel werk meer; hij komt
er als pan compleet uit. Dat is hetzelfde als...mijn zoon zit bij Groenewegen.
Die kreeg een aanhangwagen te maken, en die lasten ze compleet af, van het begin
tot het einde. Die konden zeggen, twee of drie man: ‘Die wagen hebben wij
gelast, en geen mens anders, die hebben wij in mekaar gezet.’ Dat vinden zulke
jongens prachtig.
Dat zou ik ook veel leuker vinden, maar dat gaat met zo'n wagen, niet bij een
pers.
Leuk werk, daar gaat 't niet om. Je kunt wel leuk werk hebben met vier, vijf
man...We hebben zijkanten gemaakt van boekenrekken. | |
| |
Toen zaten we in
ploegendienst met negen man; toen hadden wij altijd plezier, de hele avond
gelachen en gedaan. En op het laatst was er dan tarief: vijftig procent extra
kwam eruit, hoor. We waren ook op tijd klaar.
Gewoon ieder op z'n plaats waar hij 't snelst is. En later op de dag gingen we
ruilen: de één ging eens daar zitten, de ander daar. Is er dan nog eens een ziek
dan kunt gij invallen in het zwaardere, en diegeen in het lichte werk. Maar ge
hebt er bij die 't niet willen; die komen op een licht baantje. Die kunnen feest
vieren. Dan krijgt ge de pest in. De een heeft niks te doen en de ander moet z'n
eigen kapot werken. Dat vind ik niet goed. Als die jongen in het lichte werk is
ingewerkt moet-ie een andere ook eens laten uitrusten. Maar dat krijgt ge met de
jeugd van tegenwoordig niet meer geflikt. Als er een jonge kerel van
vijfentwintig jaar toevallig het lichte baantje krijgt en gij het zware en ge
zegt: ‘Kom, we ruilen eens,’ dan zegt-ie: ‘Loop naar de klote, ze hebben me hier
neergezet maar niet daar.’ Dan heb je de poppen aan het dansen, want dan zorg je
dat hij niks verdient: dan verdienen ze geen van tweeën iets als ze in het
tarief staan. En dan moppert hij: ‘Hij werkt niet.’ Dat is zijn eigen schuld.
De goeie mensen bij mekaar: want de ene mens werkt ook niet graag met een ander.
Wie staan er bij mekaar? Vooral dat band-werk, dat lopende werk, dat gaat de
hele dag door. Ge zit met een maat, gaat-ie vlugger, dan moet gij ook vlugger,
gaat-ie langzamer dan moet gij ook langzamer. Het gaat de hele dag niet eender.
Maar als ge nou alleen werkt zoals ik: ik kan mijn eigen tempo bepalen. Ik word
niet moe, de hele dag niet. Ik bepaal m'n eigen tempo en op het eind van de dag
heb ik net zoveel gedaan als een ander. Als ge uw eigen tempo niet kunt bepalen
gaat 't niet goed; dat is glad verkeerd.
Kan Uw werk ook automatisch?
Nou dit zullen ze niet zo automatisch maken, een pan maken niet. Ze zullen 't wel
iets vermakkelijken of zo. 't Zou me niks kunnen verschillen. Ik zou liever bij
een automatische machine staan, dat is makkelijker.
Maakt U zich wel eens zorgen over de toekomst?
Ik? Waar moet ik me zorgen over maken; over die laatste jaren? Ik heb toch altijd
te eten.
Nou zoals in de crisistijd...
Maar zo wordt 't niet meer. Gij gelooft toch niet dat wij voor tien | |
| |
gulden gaan staan spitten van 's morgens zeven tot 's avonds zeven?! Dat maken
wij niet meer mee! Dat kan toch niet meer. De tijden zijn veranderd. In de
crisistijd stonden de mensen de straat om te spitten, zó diep, met een schop.
Dat moesten ze nu eens tegen een mens zeggen. Er zijn toch machines zat die dat
kunnen. Dat hoeven wij toch niet meer te doen, hè. Twaalf gulden was misschien
wel honderd gulden nu, dat weet ik niet. Maar ja, de mensen leefden anders dan
nu. Toen ik nu in '48 hier naar toeging zeiden mijn ouwelui: ‘Wat doet ge nou,
een bel aan de deur?’ Toen zei ik: ‘Wat wilt ge nou, een moet toch ook een huis
hebben, net zo goed als gij!’ Een bel, dat was vroeger voor de rentenier, voor
de oorlog, dat je langs vóór moest komen en bellen. En nou ging er een werkman
in! Zo dachten mijn ouwelui. De mensen zijn er allemaal op vooruitgegaan. Want
als ge nu bij een boer binnenkomt, en ge kwam er dertig, veertig jaar geleden
in, dat is wel een beetje verschil.
En de arbeider?
Die heeft 't ook niet zo slecht meer; die zat ook in een klein huisje. Die zijn
er op vooruitgegaan, volgens mij wel. Ons soort mensen, die dan gingen werken,
wij moesten kippen en varkens houden, want anders konden we 't huishouden niet
onderhouden; 's avonds moest langs de akkerkant gras voor die beesten gesneden
worden om te eten. Nu mag je ze niet houden, nog geen varkens, hond of konijn.
Ik had vroeger drie varkens in de schuur. En elk jaar slachtte ik er een. Dat
mag nu niet meer. Als wij er nu nog zo als vroeger bij zaten dan had 't er
treurig uitgezien met zo'n hoop volk. Ik heb hard gewerkt, dat wil ik wel weten.
Zo hard ik kon. En dat deed je vroeger ook. Maar vroeger leefden ze anders;
douwden ze die centen mij mekaar zo'n sok in: ‘Pas d'rop dat jullie er niet
uitvallen, want ik moet er op m'n ouwe dag van leven!’
Maakt U zich zorgen over de ouwe dag?
Nooit niks. Als ik van m'n AOW niet rondkom ga ik naar de gemeente en zeg: ‘Kijk
eens hier, ik wil sociale bijstand.’ Ik weet toch waar de ombudsman zit! ‘Wie
niks anders als AOW heeft,’ zegt hij, ‘die zal ik een kaartje sturen en raad
geven.’ Die man die volg ik altijd. Die komt voor allemaal op; net als Willem
Duys, daar kijk ik ook graag naar.
Maar veel mensen lukt 't niet, die niks als AOW hebben en die een huis moeten
betalen, zo'n huis van ouwe van dagen, van vijfentwintig, dertig gulden in de
week; ik geloof niet dat die een brede dag hebben. | |
| |
Ik heb voor een
huis gespaard, m'n kinderen zijn getrouwd, nu hoef ik niet meer te sparen. Nou
geef ik 't meeste uit. Straks als ik gepensionneerd word en ik ben nog goed
gezond, dan zal ik ervan profiteren. Ge zult me niet dikwijls thuis aantreffen.
Dan ga ik overal naar toe; op ons gemak aan. Dan moet ik plezier van het leven
maken, want dan gaat 't om de laatste jaren. Volgend jaar heb ik drie dagen meer
vakantie. We waren van plan om drie weken te gaan.
Ik heb gewoon vooruit geleefd. Ik prakkizeer niet over wat er morgen moet
gebeuren. Dat komt morgen wel. M'n vrouw zegt wel: ‘Er moet dit en dat.’ Ik zeg:
‘Och meiske ga je niet druk maken.’
|
|