Dat Madeleine zorgeloos was, wist hare pleegmoeder wel; zij antwoordde echter verbeterend: ‘Gij moet denken, dat het toch nog maar kinderen zijn, en wat onze kleederen betreft, wij kunnen ze immers tegen de zilte lucht niet beschermen, Charlotte? Overigens, wat komt het er op aan?’
‘Gij hebt gemakkelijk spreken,’ antwoordde de andere, ‘gij zijt vermogend en hebt een man, die geld wint; maar ik niet, ik moet zien, wat ik doe.’
Dan zeide zij bijwijlen met een zweem van afgunst:
‘Ge zijt er 't best aan toe, gij trekt ten minste nut hier uit uw verblijf, gij zelf wordt kloeker en Madeleine ook; maar ik betaal zooveel voor Pierre, als gij voor haar aan de table d'hôte en er zijn dagen, dat hij voor geen halven frank eet,’ en zij zuchtte.
‘O ja,’ antwoordde Suzanne, met fierheid haar dochtertje beschouwend, ‘Madeleine is gezond, volkomen gezond; zij eet goed en slaapt goed en groeit bijzonder sedert eenigen tijd.’
‘Des te beter,’ klonk het op een toon, die beduidde: ‘geduld, ik zal nog deze onrechtvaardigheid bij al de andere van het noodlot voegen.’
Suzanne zweeg een poos en begon dan van het bal in de Kursaal, waarheen Adelar volstrekt haar eens leiden wilde, aleer zij Oostende verlieten. Dat bezoek was op den volgenden zondag gesteld, en lang en veel had Charlotte, die medeging, er zich over bekommerd en zich afgevraagd, of zij bloemen in het