Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Voorwaarden voor hergebruik
    • Disclaimer
    • Voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

–Hans Kloos– Auteursrechtvrij

Vorige

 

 Terug naar openingspagina De Langste Dag

Hans Kloos leest W.G. van Focquenbroch

Op Griet

 

D'onreyne Geest

 

Aen een Stinck-muyl

 

Een grafschrift

 

Gedaghten op mijn kamer

 

Beschrijvingen van een maagd

 

Een wysgherig drinklied of Toon: La Fronde

 
Diogenes, de wyze,
 
Die woonden in een vat;
 
Hier uit kan men bewyzen,
 
Dat wysheid woont bij 't nat,
 
Indien gy dan de wysheid mind,
 
In 't vaatje die gy vint:
 
Komt, volgt dan met malkander
 
Den Grooten Alexander
 
Naer 't holle vat, naer 't holle vat,
 
Daar Diögeen in zat.
 
 
 
De Grooten Alexander
 
Sprak tegen Diögeen:
 
Indien ik was een ander,
 
'k Wenste in uw plaats te treên.
 
Wort ons hier dan niet klaar vertoont,
 
Dat in het vat de wysheid woont?
 
Komt volgt dan met malkander
 
Den Grooten Alexander,
 
Naer 't holle vat, naer 't holle vat,
 
En houd u by het nat.

Bron: Willem G. van Focquenbroch, Bloemlezing uit zijn lyriek (ed. Willem Frederik Hermans). Amsterdam 1946

De Koukebou

Dese Mieren die ontrent soo groot zijn als een Ordinare Vliegh, zijn ieders Vyand, en daer is geen Dier, dat haer den Oorlogh in hun Logement derft aen doen, dan een seker kleyn Beesje met 4. voeten by kans van satsoen als een VVeseltje.

Dit Diertje, alhier Koukebou geheeten, is het slimste, en arghste dingh, daer ick oyt van gehoort heb; want het weet hem sijn eygen spogh te besmeeren ('t welck na het schijnt Vyándelijck tegen de Mieren is) en alsoo derft het in het Miereen-Nest in stappen, en daer alles 't onderste boven kerende, so arbeyd het soo langh, tot dat het der Mieren Koningh (die ontrent soo groot is als een Rhijn-Kreefje, oock twee scharpe Schaeren hebbende als een Schorpioen) by de lurven krijght; de het daer uyt sleept, en Dood martelt. Dese Kouckebou, heeft oock de slimmigheyd van Tygers, Leeuwen en Olyfanten, te overwinnen, en ter doot te brengen; want het springht dese groote Dieren aen de Testiculen, die hy niet verlate. (spijt hun

[p. 171]

springen smijten, en tieren) voor hy die op gegeten, of geconsumeert heeft; waer door dese groote Beeften veeltijdts het leven komen te verliesen. Hy weet oock aerdigh de Boeren Hoenders te vangen; VVant hy begeeft sigh somtijtds ontrent de plaets daer de Hoenders gaen VVeyden, en vèrberght sich aldaer onder eenige Bladeren, of Ruyghten, sodanigh dat niets van zijn Lichaem tesien is, dan het Aersgat, 't geen hy weet te openen, en 't geen sich van binnen Rood vertoont; VVaer door de arme Hoenders verlockt, en bedrogen (meenende misschien het selve eenigh rood Pruyt te zijn) daer in beginnen te Picken; 't welck de Koukebou toe laet, openende sijn poort hoe langhs hoe wijder, ja sodanigh dat het Hoen daer met sijn gantsche Kop eyndelijck al pickende in geraeckt; 't welck hy waeraemende, seer geswind sijn Aersgat toenijpt, en het Hoens Kop daer in besluyt, en seo vast beklemt, dat hy daer mee een poosje door de VVildernis heen loopende, her selve aldaer in korten tijdt doet versticken, en versmooren; het welk hy dus vermoort hebbende, tot sijn maeltijdt gebruyckt. Dit Dier heeft oock verstand van de grootste Slangen ter Doot te brengen, doch op wat manier is my noch onbekend.

Bron: Willem G. van Focquenbroch, Afrikaense Thalia (ed. Jan Helwig). Uitgeverij Sub Rosa, Deventer 1986 (facsimile van uitgave 1678)


Vorige