Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Luuk Gruwez leest Multatuli (De Langste Dag, 10 december 2010)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0,16 MB)






Genre
poëzie

Subgenre
gebed(en)
lezing / voordracht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Luuk Gruwez leest Multatuli (De Langste Dag, 10 december 2010)

(2011)–Luuk Gruwez

Vorige

 

 Terug naar openingspagina De Langste Dag

Luuk Gruwez leest Multatuli

Het gebed van den ontwetende, uit Het dagboek van een krankzinnige

 

Saïdjah, uit Max Havelaar

 
‘Ik weet niet waar ik sterven zal.
 
Ik heb de groote zee gezien aan de Zuidkust, toen ik daar was met myn vader om zout te maken.
 
Als ik sterf op de zee, en men werpt myn lichaam in het diepe water, zullen er haaien komen.
 
Ze zullen rondzwemmen om myn lyk, en vragen: “wie van ons zal het lichaam verslinden dat daar daalt in het water?”
 
 
 
Ik zal 't niet hooren.
 
 
 
Ik weet niet waar ik sterven zal.
 
Ik heb het huis zien branden van Pa-ansoe, dat hyzelf had aangestoken omdat hy mata-glap was.
 
Als ik sterf in een brandend huis, zullen er gloeiende stukken hout neervallen op myn lyk.
 
En buiten het huis zal een groot geroep zyn van menschen die water werpen om het vuur te dooden.
 
 
 
Ik zal 't niet hooren.
 
 
 
Ik weet niet waar ik sterven zal.
 
Ik heb den kleinen Si-oenah zien vallen uit den klappa-boom, toen hy een klappa plukte voor zyne moeder.
 
Als ik val uit een klappa-boom, zal ik dood nederliggen aan den voet, in de struiken, als Si-oenah.
 
Dan zal myne moeder niet schreien, want zy is dood. Maar anderen zullen roepen: “zie, daar ligt Saïdjah!” met harde stem.
 
 
[p. 193]
 
Ik zal 't niet hooren.
 
 
 
Ik weet niet waar ik sterven zal.
 
Ik heb het lyk gezien van Pa-lisoe, die gestorven was van hoogen ouderdom, want zyne haren waren wit.
 
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren, zullen de klaagvrouwen om myn lyk staan.
 
En zy zullen misbaar maken als de klaagvrouwen by Pa-lisoe's lyk. En ook de klein-kinderen zullen schreien, zeer luid.
 
 
 
Ik zal 't niet hooren.
 
 
 
Ik weet niet waar ik sterven zal.
 
Ik heb velen gezien te Badoer, die gestorven waren. Men kleedde hen in een wit kleed, en begroef hen in den grond.
 
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft my buiten de dessah, oostwaarts tegen den heuvel, waar 't gras hoog is,
 
Dan zal Adinda daar voorbygaan, en de rand van haar sarong zal zachtkens voortschuiven langs het gras...
 
 
 
Ik zal het hooren.’

Bron: Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (ed. Annemarie Kets). Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992


Vorige