| |
| |
| |
IX.
Zondag was het koempoelan van kapala's bij den assistent-wedono. Reeds vroeg in den morgen begaf Wiriokromo zich te paard daarheen en, een der eerste aangekomen, gingen zij, terzijde achter de woning, onder genot van een strootje, gezellig met den djoeroetoelis zitten praten. Zoo iemand wist altijd veel te vertellen en vooral heden had hij eenen rijken voorraad. De nieuwe controleur was namelijk eenigen tijd geleden in de kotta aangekomen en de assistent-wedono, die vernomen had, dat, wegens de perkara met Ngalimon, op advies van den president van den landraad, zijne benoeming tot wedono dit keer verkeken was, vast besloten zich de vriendschap en bescherming van den nieuwen ambtenaar te verzekeren, had een bode gezonden naar een ver familielid in de streek, waar die controleur het laatst zijne standplaats had gehad, met het doel over diens karakter, eigenaardigheden en zwakheden ingelicht te worden.
De zending was volkomen gelukt en als resultaat daarvan had de assistent-wedono gezorgd, toen de controleur den eersten keer kwam en, zooals verwacht, den nacht overbleef, iets wat zijn voorganger bij den geringen afstand van de kotta
| |
| |
nimmer noodig gevonden had, dat een mooi, jong meisje, tot dat doel door eene handige, oude vrouw, stil van de ouders weggelokt, bij de hand was. Den volgenden ochtend was de controleur, die bijna geen javaansch verstond en daarom steeds maleisch sprak, zeer goed gehumeurd en tevreden over de kennismaking vertrokken, met belofte, dat als de assistent-wedono voortdurend zijn best bleef doen, te zullen zorgdragen, dat hij als belooning tot wedono bevorderd werd.
Veel schik hadden Wiriokromo en zijne gezellen over dit verhaal, maar de djoeroetoelis wist nog meer. Hij had gehoord, dat die lastige president van den landraad vervangen was door een ander, die zich als een echte prijaji gedroeg, geen javaansch verstond en het ondervragen enz. daarom overliet aan de inlandsche Hoofden, waardoor alles veel beter van stapel liep dan vroeger. Toen gaf het niet veel of de politie al allerlei lieden oppakte en zorgde, dat de getuigenverklaringen goed met elkander overeenstemden, want meestal sprak de landraad hen vrij, omdat de voorzitter beweerde, dat de man onschuldig moest zijn. Dat was nu uit, als er maar voldoende bewijzen en getuigen waren, werd de man veroordeeld.
Als eene aardigheid verhaalde de djoeroetoelis nog, dat een broeder van hem oppasser was van den nieuwen president en dat deze hem verteld had, dat zijn meester alle namiddagen door de kotta ging wandelen en hij dan er achter moest loopen. Als zij nu eene jonge vrouw of meisje tegenkwamen, die in den smaak van zijn heer viel, dan kreeg hij een wenk en moest haar overhalen om, op een
| |
| |
bepaalden tijd tegen den avond of 's nachts bij het huis van zijn meester even aan te komen, wanneer ze op eene royale belooning kon rekenen.
Braaf lachten zij om deze geschiedenis, toen de stem van den assistent-wedono in het voorhuis gehoord werd, en haastig allen zich daarheen spoedden.
Een groot aantal kapala's zaten hier, de beenen onder het lichaam gekruist en nadat ook Wiriokromo en zijne makkers hierbij plaats genomen hadden, trok de assistent-wedono zijn stoel naast de tafel en zette zich neder.
Verschillende zaken werden tusschen het Hoofd en zijne kapala's behandeld, toen deze het woord nemend, vertelde, dat de Regent hem gevraagd had om een mooie gentongan, die de Kandjeng aan den administrateur van Sedanten Mawon cadeau wilde maken. Nu had hij gehoord, dat er in het bosch bij Prentahsari zulk een mooien nongkoboom stond en moest de loerah van Prentahsari daar door zijne lieden maar die gentongan van laten maken, misschien konden er wel twee uit en wilde hij de kleinere dan wel hebben om de oude op de assistenan hier, te vervangen.
Eerbiedig opperde Wiriokromo het bezwaar, dat de boom werkelijk zeer geschikt was, maar bij de Sarehan stond en de kleine man bang was om daar iets te kappen. Erkennende hier rekening mede gehouden moest, vond Raden Mas Martodiwirio het toch blijkbaar onaangenaam de zaak, zoo goed geregeld, te zien afspringen, waarop de djogoreso, dit bemerkend, het woord nam en Wiriokromo er op wees, dat de nabijheid van de Sarehan geen
| |
| |
bezwaar behoefde te zijn, mits hij maar de voorzorg nam, een witten karbauwhoren ter plaatse te begraven, daarmede waren alle kwade gevolgen bezworen.
Het niet wagende, zich te verzetten tegen deze, met gezag gesproken, woorden, door verscheidene loerahs, blijde, dat zij niet met het maken van de gentongan belast werden, ondersteund, verklaarde Wiriokromo de orders van den assistent-wedono aan zijne lieden te zullen overbrengen. Enkele kapala's vroegen thans over eenige zaken nadere bevelen en inlichtingen en was de assistent-wedono hier druk mede bezig, toen plotseling zijn gezicht betrok en alle omkijkende, de wagen van den controleur het erf zagen oprijden.
Snel uit elkander gevlogen, hurkten de kapala's aan weerszijden neder om den controleur, door den assistent-wedono aan zijn rijtuig onderdanig begroet, en nu op een afstand gevolgd, door te laten.
De controleur nam een stoel, en gaf ook den assistent-wedono verlof te gaan zitten, waarop deze, na zijn stoel ver van de tafel teruggetrokken te hebben, zich op een uiterst puntje ervan nederzette.
De ambtenaar informeerde daarop naar verschillende aangelegenheden, en, nadat hij eenige minuten gezeten was, werd zijn prachtig, groot, vurig sandelwood rijpaard, keurig opgetuigd, voorgebracht door zijn staljongen, die, het aan de toom leidend, er reeds 's ochtend vroeg de kotta mede verlaten had.
In enkele woorden verklarend, dat hij naar eene nabijgelegen onderneming op bezoek ging, maar 's avonds bij den assistent-wedono zou overnachten, besteeg de controleur het wild steigerende dier en
| |
| |
was in flinken draf spoedig uit het gezicht verdwenen.
Als de controleur vertrokken was, deelde het Hoofd nog eenige orders uit en gaf daarop, wijl het etenstijd werd, de kapala's verlof heen te gaan.
Het was reeds laat op den middag als Raden Mas Martodiwirio, nog verdoofd door de benauwde lucht in het slaapvertrek, het voorhuis binnentrad en zich in een schommelstoel zette, om wat af te koelen. Langzamerhand wat bekomend, dronk hij met lange, gretige teugen de geurige thee uit, hem door den djoeroetoelis gebracht en voelde zich nu bepaald lekker.
Daar schoot hem te binnen, dat de controleur zeker wel een extra deken zou verlangen, want anders zou hij wel dadelijk naar de kotta doorgaan en niet te Redjosari overnachten en, er prijs op stellend, zijnen hoogen gast in alle opzichten aangenaam te zijn, riep hij den djoeroetoelis, hem last gevend, te zorgen, dat er eene mooie, jonge vrouw bij de hand zou zijn, voor het geval de controleur gepidjet wilde worden.
Het was reeds half tien, als de controleur het erf opreed. De staljongen werd geroepen en kreeg bevel het paard, dat, wegens het gevaar voor droes of andere ziekte, niet te Redjosari mocht overnachten, dadelijk door naar de kotta te brengen, waarop de controleur naar zijne kamer ging, om zich lekker te maken, den assistent-wedono alleen achterlatend.
Iemand het erf ziende opkomen, bemerkte Raden Mas Martodiwirio, scherper toeziende, dat het zijn
| |
| |
djoeroetoelis was, die zeker zich met de ontvangen order verantwoord geacht had, om eenige uren weg te blijven. Nader gekomen, zette de djoeroetoelis zich op den rand van den verhoogden vloer neder en vertelde, dat hij overal gezocht had, maar nergens geslaagd was. De eene vrouw was ziek, de andere had niet gedurfd, weder eene ander was bevreesd geweest, dat haar man het bemerken zou, om kort te gaan, alle hadden zij geweigerd.
Het was een leelijke tegenvaller en ieder oogenblik kon de controleur terugkomen; snel vroeg de assistent-wedono dus of er in de pandjonan dan geene mooie vrouwen waren. Maar ook hier was de djoeroetoelis reeds geweest, doch zij waren alle verhinderd.
Ten einde raad en vreezend zich het ongenoegen van zijn meerdere op den hals te halen, beval het Hoofd hem dadelijk naar de pandjonan terug te gaan, eene mooie dansmeid er uit te halen, zonder zich aan iemand te storen, haar gewone, donkerblauwe kleêren te laten aantrekken, zoodat zij er als eene echte dessavrouw uitzag, en ten spoedigste mede te brengen.
Slechts even was de djoeroetoelis weg, toen de controleur terugkwam in zijne luchtige avondkleeding om nog een uurtje uit te waaien.
Af en toe enkele woorden zeggend, doch overigens met de beenen op de uitgeslagen latten, ver achterover in den luierstoel liggend, te veel geöccupeerd met zijn klimaatschieten, verstreek de tijd spoedig en ziende, dat er eene vrouwelijke gedaante in de richting van zijne kamer ging, vond de controleur het tijd om op te stappen en ter ruste te gaan.
| |
| |
Afscheid nemend van zijn gastheer, zag hij, tot zijne bevreemding, zijn staljongen het voorhuis naderen. Hem snel vragend, wat er aan de hand was, antwoordde deze gejaagd, in afgebroken, kortademige zinnen, dat hij niet ver buiten Redjosari gekomen, nog even de warong was binnengegaan, om wat te drinken en, dadelijk daarop buitenkomend, te vergeefs naar het paard gezocht had, hetwelk hij toch stevig aan een boom had vastgebonden.
Eerst woedend op zijn ellendigen bediende, die natuurlijk eene vriendin nog even was gaan opzoeken, hem met scheldwoorden overladend, daarop begrijpend, dat hij zoo zijn fraai, geliefd paard niet terugkreeg, beval hij den assistent-wedono dadelijk al het mogelijke in het werk te stellen, om het dier te vinden en de dader, want vaststond, dat het gestolen was, op te pakken.
Overigens had Raden Mas Martodiwirio geene bijzondere aansporing noodig, het was al te brutaal, en hij zou die gladdakkers wel afleeren een paard van den controleur te stelen. Waren er geen andere paarden genoeg, moesten zij hem juist dit koopje leveren, want een koopje was het voor hem, indien de daders niet gesnapt werden.
Bevel gevend, snel de noodige kapala's en lieden op te roepen, om dadelijk alle mogelijke nasporingen te doen, vroeg hij verlof aan den controleur om ook zelf te paard naar de plaats van het onheil te mogen gaan, niet willende, dat er ook maar iets verzuimd werd, om de zaak tot klaarheid te brengen.
De controleur begreep, dat dit het beste was en van zijn kant de politie in de kotta er ook achter- | |
| |
heen willende zetten, vond hij het beste, maar dadelijk door naar huis te gaan en gaf bevel zijn wagen in te spannen.
Kort daarop lag de assistenan stil en verlaten in de nachtelijke omgeving. De controleur was weggereden naar de kotta en de assistent-wedono, alle onder bereik zijnde lieden medenemend, had zich naar de plaats van het misdrijf begeven.
Hoeveel ijver Raden Mas Martodiwirio ook aan den dag legde, reeds twee dagen waren verloopen met nasporen en nog steeds zonder resultaat. Het was hoogst onaangenaam, te meer daar de controleur voortdurend navraag deed en ook den wedono er in betrokken had.
Hedenmiddag was hij weder zelf de dessa's rond geweest om, door het uitloven van belooningen, zich inlichtingen te verschaffen en de djogoreso, met hetzelfde doel reeds vroeg in den morgen in eene andere richting vertrokken, kwam thans eerst vermoeid en afgemat terug.
Dicht voor zijn Hoofd op den vloer nederhurkend, deed hij verslag van zijn tocht, naar hij meende niet geheel zonder resultaat. Eene dansmeid had hem namelijk verteld van lieden, van de dessa Gampang gobong, gehoord te hebben, dat zij den nacht van den diefstal zekere Sosemito van Prentahsari hadden gezien op een groot, kostbaar en mooi opgetuigd paard. Op deze aanwijzing voortgaande, was hij erin geslaagd in een stuk wildernis, waar eens een dessa, nu verlaten, gestaan had, de huid van het vermiste dier te vinden, dat daar ter plaatse dus vermoedelijk geslacht was. Op zijn terug- | |
| |
tocht, verder informeerend, had hij in een warong vernomen, dat diezelfde Sosemito hedenochtend daar voor acht gulden eenen grooten voorraad vleesch te koop aangeboden had. Blijkbaar was dus Sosemito de dader en had hij, met behulp van een zijner bekenden, het paard geslacht.
De huid was thans gedeponeerd bij den kapala van Gampang gobong, die daarmede den volgenden morgen aan de assistenan zou komen en de lieden, die verklaard hadden Sosemito met het paard gezien te hebben, zou medebrengen.
Zeer ingenomen met deze goede tijding, gaf de assistent-wedono dadelijk daarvan bericht aan den controleur, die het zeker niet aangenaam zou vinden, dat, om der wille van het vleesch, voor acht gulden te koop geboden, zijn geliefde sandelwood, waarvoor hij nog onlangs een bod van vierhonderd gulden geweigerd had, ruwweg geslacht was, maar tenminste blijde mocht zijn, dat de zaak trang was.
Den volgenden morgen kwam de loerah van Gampang gobong met zijne lieden en herkende ook de assistent-wedono de huid. De verklaringen van de getuigen waren in orde en zoodra tegen den middag Sosemito, door den djogoreso gehaald, behoorlijk geboeid verscheen, werd hij dan ook met de getuigen en bewijsstukken naar den wedono doorgezonden.
Die perkara was dus goed afgeloopen, maar voor een assistent-wedono zijn er altijd onaangename zaken in overvloed. Nu weder was er een brief van den administrateur van Resah agoeng met niets minder dan aangifte eener moord en, om het geval nog prettiger te maken, de mededeeling, dat hij wegens de vele ongerechtigheden den laatsten tijd
| |
| |
op zijne onderneming bedreven, waarvan de politie nooit een dader vond, over een en ander heden aan den Resident zijn beklag zou doen.
Raden Mas Martodiwirio werd het angstig te moede bij de gedachte, dat de Resident hem zijn ongenoegen zou laten merken, de man, die de macht had, hem te ontslaan en broodeloos te maken, nadat een loopbaan van jaren lang intrigeeren en kruipen, vol der bitterste vernederingen, als speelbal van de minste grillen zijner, soms onmogelijke en onbillijke, chefs, misschien ver in boekengeleerdheid, maar zonder takt of practische blik en ervaring, hem tot zijne tegenwoordige positie gebracht had.
Oogenblikkelijk liet hij zijn paard zadelen, vastbesloten al het mogelijke te doen, om dit nieuwe gevaar te bezweren, en wel had hij daarin goed gezien, want tegen den avond verhit en vermoeid van den verren tocht thuiskomende, was daar reeds een spoedbrief van den Resident hem aankondigende, dat de dader dezer moordzaak gevat moest, daar hij anders als ongeschikt ontslagen zou worden.
Het zag er dus niet aangenaam voor hem uit, vooral wijl het onderzoek ter plaatse hem had doen inzien, dat de verslagene, zekere Monawi, een bekende boef was, die vermoedelijk gekomen voor de tandakpartij, welke dien avond op Resah agoeng gegeven werd, in een twist met een zijner kornuiten of uit wraak door een vroeger door hem bestolene, de klappen had opgeloopen, die hem, met een hard voorwerp op het hoofd toegebracht, hadden doen neerstorten achter de woning, waar men hem den volgenden ochtend dood gevonden had.
Daar de dader zeker wel zijn mond zou houden
| |
| |
en zoo handig zijn, om buiten schot te blijven, bestond er niet de minste kans dezen moord, hoogstwaarschijnlijk zonder getuigen gepleegd, trang te krijgen.
Geene uitkomst ziende, riep het Hoofd den djogoreso, die hem bij den diefstal van het paard van den controleur zooveel dienst bewezen had.
Nadat zij de zaak besproken en overlegd hadden, vond de djogoreso, dat naar alle waarschijnlijkheid de dader wel te Prentahsari zou zitten. Bovendien had de loerah daar nog wat extra's te goed, wijl die paardendief, Sosemito, bij hem woonachtig was. Hij zou dus voorstellen den loerah van Prentahsari ervoor te spannen, onder bedreiging van ontslag, als hij geen dader vond. De Resident wilde nu eenmaal, dat er een dader gestraft werd en dus als het onmogelijk was, den werkelijke te vinden, dan moest er maar iets op gevonden worden, om den Resident tevreden te stellen en daarvoor was, meende, hij de loerah van Prentahsari de aangewezen persoon.
Eigenlijk vond Raden Mas Martodiwirio, dat zijn ondergeschikte gelijk had en machtigde hem den loerah van Prentahsari eene order in dien geest over te brengen.
|
|