donkerblauwe kreeften, zeer beleefd maar met de linkerhand, de schelpen geel, groen en citroen en orange, de parelmoeren tinten van de mosselen en de amandelvormen van hun wereldse tehuizen. Mij is de geest zoals de zee. Blijf de wandelaar die van op de dam eindeloos in dat water tuurt.
Aldus vertrokken uit de werkelijke les, en langs een poëtisch intermezzo, belanden wij weer bij ons eerste vraagstuk: de les in de kunstgeschiedenis, zoals wij ze kenden. Lessen moeten wél een bepaalde dogmatiek volgen, of ze leren zo weinig. Wie meent dat de spontane of voorbereide opinie van de leerling de lesgever kan vervangen, vergeet dat de meester zijn leerling altijd leidt. Aldus is zelden de lesgever fout, - zeker niet de lesgever als leraar -, maar wel als kunstenaar. We moeten dus het positieve, het scheppende in de les over kunstgeschiedenis terugvinden.
Een vergelijking kan diensten bewijzen, en leidt ons niet te ver af. De Rus Balanchine, sedert jaren een westerling geworden met Diaghilev en zijn balletten te Parijs, en nu meester na God van het New York City Ballet in het Lincoln Center, keerde onlangs naar zijn oud vaderland terug en werd er aan het vliegveld officieel verwelkomd in het land van het klassieke ballet. ‘Niet van het klassieke ballet, dat hebben wij in de USA, sloeg hij terug, maar wel van het romantische,’ en hiermede werd de scholastische vorming van de Bolchoï door de terugkerende meester gekelderd. Hij ontmoette in tranen zijn broer, veertig jaar lang aan de overzijde gebleven. Toen hij diens komposities hoorde: ‘Oud,’ zei hij wreed, ‘oud, maar niet oud genoeg om Bach te zijn.’ Zijn taal verplettert het verleden en bevestigt ons in het verlangen onszelf te zijn, namelijk klassiek voor deze nieuwe tijd. Zijn inderdaad oude gewrochten de parels en de diamanten niet van een omvergeworpen en een vergaan koninkrijk?
De mentoren in de kunstgeschiedenis wanen zich de konservators van een imaginair museum dat zij zichzelf bouwen met foto's, boeken en veel verbeelding en de persoonlijke illusies van hun vervlogen jeugd. Romantisch als de Vlaming is, voelt zijn hart de pracht aan van Bourgondië en ziet de Prae-Europeaan, Carlomagne, in de verte van de tijd als een held en een genie. Veel dieper, in der tijden morgenstond, staan de antieke naakten en verder de tempels langs de Nijl en de Eufraat. Maar dit alles ziet hij niet als een ontdekking uit deze tijd noch als een voorbereiding tot hetgeen vandaag gebeurt: dit alles doods, verstikt, verwelkt, gedaan en niet als de bloesem van de boom.
Terwijl ik langzaam deze gedachten onder elkander vergeleek, bracht het leven mij onverwacht het vervolg van dit schrijven.
Na duizenden kilometer boven de lucht in het gladde geloei van de roerloze stralen, na tweeëntwintig steden in de statige States, na jaren geduld in de regen en de wind van de zee, na zevenentwintig jaren werken en bidden, en een vrouw vinden en kinderen krijgen, ben ik terug naar Firenze getogen. Hier is dan de reis en dit zijn de beelden dier dagen.
Ik word stilaan mijn eigen stad. De zilvergroene dom, zijn oranje koepel met de sterkste ribben welke Adam na God heeft gemaakt - uit zulk een rib wil ik godinnen scheppen - staat in het hart van mijn stad geplant. Mijn stad is een roerloos gewemel van straten, paleizen en pleinen, van kelders en donkere kamers, van spelende kinderen, van vrouwen met het roze lichaam, bleker of donker gebijsterd, het hoofd als fruit boven de armen, de ogen van vogels, de mond uit vloeibaar vuur en stijgend uit voeten en enkels de speelse kolom waarop hun tempel staat; gekleed in fazanten gewaden, of effen in dezelfde toon, mantel en kleed en onderkleed, of wit of zwart, of de bloemen gedrukt op het fijnste nylon, en de lach die vrouwen begrijpen, de man begeestert en de kinderen lokt als een moeder uit de minnares ontwaakt. Dit zijn mijn Florentijnen waarmee ik altijd leef. Ik leef ook met Florijnen, waarvan het goud aan mijn gedachten kleeft.
Langs de weg naar Siena, de Cassia, staat de Cartusa van Galluzzo: een blok van steen, waarboven het ruime klooster met zijn karthuizerhuisjes staat. Dit blok is een geweldig vierkant met enorme roze gewelven gevuld. Rondom olijven, wijngaarden en moestuinen over de heuvels verspreid. Soms aan de horizon een haag steile cypressen, en de paddestoelen van de zuiderse dennen op een andere heuvel. Kam over kam, tot in de verte, de blauwe Apennijnen, en de witte dorpen met mozaïek van pannen