terkundige aanpak, poogt Altena aan al die gezichten recht te doen. Die aanpak blijkt uit het feit dat zowel Paape de schrijver, onder meer verantwoordelijk voor een aantal nog altijd lezenswaardige satiren, als Paape de politicus, die zich vooral in de Bataafse jaren actief roerde als voorvechter van democratische vernieuwing en uitdrager van de meer radicale variant van het Bataafse politieke denken, in deze studie ruime aandacht krijgen.
In het geval van Paapes schrijverschap komt die aandacht vooral naar voren via de close-readings die Altena levert van een aantal sleutelteksten uit diens oeuvre. Altena toont zich daarbij een precieze en genuanceerde lezer, die veel oog heeft voor het spel met de werkelijkheid dat Paape voortdurend speelt in zijn satiren. Zo schrijft hij bijvoorbeeld over de Reize door het Aapenland (1788), die Paape uitbracht onder het pseudoniem J.A. Schasz M.D.: ‘De roman hekelt, maar niet duidelijk is wie of wat er precies gehekeld wordt. De coördinaten van het apenland zijn niet bekend. Misschien ligt in die raadselachtigheid ook wel een van de aantrekkelijke kanten van de roman. Oplossing van het raadsel zou zo gemakkelijk het spel bederven.’ (300) Hier zet Altena zich af tegen eerdere interpretaties van deze satirische tekst, met name door Piet Buijnsters, als een sleutelroman over de Patriottenbeweging, waarbij de verschillende apenfiguren zouden verwijzen naar concrete figuren uit deze beweging. Ook in zijn interpretaties van een aantal satirische teksten van Paape uit de jaren 1797-98, zoals De Knorrepot en de Menschenvriend en Het leven en sterven van een hedenaagsch aristocraat, weet Altena steeds aannemelijk te maken dat de tekst weliswaar als een commentaar en kritiek op actuele politieke ontwikkelingen kan worden gezien, maar zonder dat er sprake is van een een-op-een-relatie met de werkelijkheid. De historische en de letterkundige blik houden elkaar op dit soort momenten goed in balans.
Voor een academische studie valt het wel op dat Altena in zijn taalgebruik nogal scheutig is met oordelende woorden. De Reize door het Aapenland noemt hij ‘een geweldig boek’ (296), de ‘vreugde’ die daarentegen spreekt uit de slotpassage van een toneelstuk dat Paape in 1789 schreef op het uitbreken van de Franse Revolutie ‘doet de tegenwoordige lezer bijna het glazuur van de tanden springen.’ (338) De Vrolijke Caracterschetsen uit 1797 zijn dan juist weer ‘een hoogtepunt in het oeuvre van Paape’ (587), die samen met de Reize en Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat blijk geven van ‘het talent van Paape voor het absurde, voor slapstick.’ (622) Hoewel deze subjectieve toon, waarin de persoonlijke smaak van Altena duidelijk doorschemert, zijn verhaal de nodige jeu geeft, wordt hij in de loop van het boek wel storend. Een dergelijke toon lijkt bovendien in tegenspraak met wat Altena in zijn conclusie stelt: ‘Deze biografie wil niet “bewijzen” dat Gerrit Paape een belangrijk auteur is. Dat is hij natuurlijk wel, anders was deze biografie niet geschreven. Maar veel verder dan “tonen” wil dit boek niet gaan.’ (678)
Een tweede bezwaar vind ik dat Altena erg zuinig is met het trekken van conclusies op basis van zijn tekstinterpretaties en archiefonderzoek. Door zijn jarenlange graafwerk en scherpe geest beschikt deze auteur over een schat aan informatie en inzichten aangaande de persoon Gerrit Paape en diens geschriften. Die kennis stelt hem in staat om substantiële, gefundeerde uitspraken te doen over de rol die Paape speelde in het politieke bedrijf van zijn tijd en de betekenis die zijn teksten toen hadden. Altena doet dat soort uitspraken echter nauwelijks. Liever neemt hij de pose