Nederlandsch Museum. Tweede Reeks. Jaargang 4(1887)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] O.L.V.-toren te Antwerpen. Ik droomde laatst een schoonen droom Met half geloken oogen, En door het venster kwam de maan Mijn stemming nog verhoogen. Want in haar zacht, phantastisch licht, Den droomer welgevallig, Verhief een vrouw het ranke lijf Zoo sierlijk en bevallig. Geheel gehuld in fijne kant Rondom de slanke leden, Geleek ze een lieve Genius Uit sprookjes van 't verleden. En toch: gewis was deze fee Gewoon wat meer te denken; Zij wist aan haar lieftalligheid Een weinig ernst te schenken. Haar glimlach sprak van een geluk, Dat tintelde uit haar oogen, Als zij naar 't vorst'lijk water keek, Waarop de stad mocht bogen, En zeil op zeil haar aandacht trok, Met schatten overladen! Dan zwol haar 't vaderlandsche hart, Zooals bij kloeke daden. [pagina 265] [p. 265] Hoe hoog zij stond? ik weet het niet, Zij reikte tot in 't blauwe; 't Was of haar ziel een lofzang zong Ter eer der Lieve Vrouwe. En in des Zefier's zacht geruisch Heb ik een stem vernomen, Die door de blad'ren tot mij kwam Van 't plein met groene boomen: ‘Haar voet staat op een heiligdom, Door vrome kunst verheven; Een schulp gelijk, aan parels rijk Van edel kunst'naarsstreven. Meest parels van dat stout penseel, Dat kracht aan schoonheid paarde, Welks kleurenpracht, den tijd ten spijt, Een roem blijft voor heel de aarde; Den man ons roept weer vóór den geest, Den eed'len schilderkoning, Voor wiens talent dit heiligdom Zich leende tot een woning.’ Blonk bij 't herdenken van zooveel Een traan haar op de wangen? Of zou dat soms het maanlicht zijn, Door kanten opgevangen? Ik deed een poging om te zien, Steeds wijder de oogen open, Maar wat ik zag, geen schoone vrouw! Zij scheen mijn blik ontloopen. Een glimlach kwam mij om den mond: De beiaard liet zich hooren, Mijn koningin van kant, zij was..... Antwerpen's ranke toren. Kuno. Vorige Volgende