Haantje Kukeleku eene geschiedenis ter waarschuwing van de lieve jeugd in rijm en prent gebragt Gustave Süs Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van Haantje Kukeleku van Gustave Süs uit 1861. p. 4: de kop ‘Haantje Kukeleku’ is tussen vierkante haken toegevoegd. 1, 2, 7, 10, 17, 20, 27, 30 sus_001haan01_01 DBNL-TEI 1 2010 dbnl exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: BJ 26515 Gustave Süs, Haantje Kukeleku. D. Noothoven van Goor, Leiden 1861 Wijze van coderen: standaard Nederlands Haantje Kukeleku eene geschiedenis ter waarschuwing van de lieve jeugd in rijm en prent gebragt Gustave Süs Haantje Kukeleku eene geschiedenis ter waarschuwing van de lieve jeugd in rijm en prent gebragt Gustave Süs 2010-08-16 MF colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: Gustave Süs, Haantje Kukeleku. D. Noothoven van Goor, Leiden 1861 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/sus_001haan01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Haantje Kukeleku. EENE GESCHIEDENIS TER WAARSCHUWING VAN DE LIEVE JEUGD, IN RUM EN PRENT GEBRAGT. LEYDEN, D. NOOTHOVEN VAN GOOR. {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} [Haantje Kukeleku] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Mijn lieve kindren, hoort eens wel! De levensloop, dien 'k u vertel, Is van een boozen kippenzoon: Welaan, hoor naar mijn droeven toon: Daar lagen, 't is geen vreemd geval, Twee hoendereijers in een stal. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Dat zag een fraaije witte hen, ‘Geen schepsel weet hoe blij ik ben,’ Zoo riep ze vrolijk, ‘wel verbruid, Broei ik bedaard die eitjes uit, Dan hupplen weldra aan mijn zij, Twee kindren, o, wat vreugd voor mij!’ {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ze zal geduldig zonder klagt, Ze broeide voort bij dag en nacht; De derde week was eind'lijk daar, Toen werd ze wel wat loom en raar; Ze zuchtte eens: ‘ach, 't wordt mij zoo bang, Wat duurt dat met die kindren lang.’ {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nu bragt Nicht Eend haar een bezoek, Daar voelt de kip zich eensklaps kloek, ‘Knap!’ ging 't in de eitjes onder haar, Daar sprong zij op met vreugdgebaar, ‘Och Nichtje,’ riep de blijde hen, 'k Geloof dat ik straks moeder ben.’ {==9==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Daar sprongen, als in dansgalop, Twee kuikentjes uit de eijerdop: Een haantje, 't heette Kuukleku Een hennetje, 't was Pieplepu: Ze leken beiden op elkaâr, Het was een lief en vrolijk paar. {==11==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De moeder ging de kind'ren voor, Én leidde hen de tuinen door; De zon was warm en scheen heel fel, De kleintjes groeiden zigtbaar snel; Ze pikten, hupplend in het rond, Elk kruimpje en wormpje dat men vond. {==12==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De moeder bragt het tweelingpaar Ter school bij Meester Ooijevaar, Die aan de jeugd sinds langen tijd, Zijn zorg en ijver had gewijd; Wat voor fatsoenlijk door wou gaan, Werd bij hem in de leer gedaan. {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ze werden beiden vlug en fier, Een ieder zag hen met pleizier; Alleen mama had stil verdriet, Want Kuukleku - hij hoorde niet, Hij was niet met zijn huis te vreên En wou naar verre landen heen. {==14==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De moeder sprak: och blijf toch kind, En sla mijn raad niet in den wind; Maar Kuukleku belachte haar, En liep eens heimelijk van daar Met Kater Frans, zijn reisgenoot, Hij, schijnbaar lief, maar valsch en snood. {==15==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar Frans wou naar den muizenkrijg, ‘Zie,’ sprak hij, ‘hoe 'k van woede hijg! Ik reikhals naar den vederhoed, Bloed wil ik zien, ja stroomen bloed, De moordlust zit me in merg en been,’ En 't haantje zonk van schrik in een. {==16==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nu zagen ze aan den zoom van 't woud Een grooten boomstam, hol en oud, Daar woonde een uil als herbergier, En tapte er brandewijn en bier; Hij gaf ook nachtverblijf - in 't kort, 't Stond alles op zijn uithangbord, {==18==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En los en onbedacht van zin Stapt Kuukleku de herberg in. Ach moordenaars zijn kat en uil, Eerst houden zij zich stil en schuil, Maar pakken in den slaap hem aan, En schreeuwen: ‘sterf nu domme haan.’ {==19==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Maar onraad wekt der hazen schroom De hazen beukten op den boom; Daar dacht de moord'naar zich ontdekt, Van buiten door 't rumoer gewekt, En uil en kat vlood heen, maar 't lood Des jagers gaf hun beî den dood. {==21==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Daar stond nu Kuukleku, wat kruis! Verlaten voor het uilenhuis. ‘Zoo'n valsche vriend! ik arme haan, Mijn schoone pluimstaart naar de maan!’ Zoo klaagde hij: ‘weg is mijn sier, Ik ben een kaal, ellendig dier.’ {==22==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Daar vat hem iemand in den nek, Het was een aap, een snoode gek, Barsch riep hij: ‘Zoo Heer Kuukleku, Hier in dit moordhol vind ik u? Gij moet meê naar den regter gaan, Daar helpt geen lieve moed'ren aan.’ {==23==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Nadat hij voor den regter stond En deze hem zeer strafbaar vond, Verwees men hem ten kerker heen, Met zwaluw, muis en rat alleen. Hun klaagde hij zijn bitt'ren nood Vol angst voor zijn te wachten dood. {==24==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Daar brak de nieuwe morgen aan, En open wordt de deur gedaan, De vos treedt in met trage schreê, En deelt den haan zijn vonnis meê; ‘Haan, gij moet sterven’ spreekt de vos, ‘Gij heult met moord'naars in het bosch.’ {==25==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En Kuukleku zat schreijend neêr, En aan zijn moeder dacht hij weêr; Hij vroeg om inkt, papier en pen, ‘Ach, weet dat ik rampzalig ben, Ach lieve moeder’ schreef hij voort ‘Had ik toch naar uw raad gehoord!’ {==26==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De zwaluw nam den brief gedwee Naar Haantjes oude woonplaats meê. En Moeder Hen - ze schreeuwde luid Haar angst om 't lot van zoonlief uit, En Dochter Hen, riep o en ach, Bij Moeders somber weegeklag. {==28==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} Ze gingen beiden er op los, Door akkerveld, rivier en bosch, Al had de vent een hart van steen, Ze moesten naar den regter heen, Om Kuukleku, al waar 't misschien Slechts eenmaal, eenmaal weêr te zien. {==29==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} ‘Te laat!’ roept haar de zwaluw toe, ‘Ach Moeder Hen, wees droef te moê, Uw zoon ligt daar, men gruwt er van, Helaas, gebraden in de pan, De regters zitten in de zaal, En doen aan hem hun middagmaal.’ {==31==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De moeder ging, en slaakte een toon Van smart om heur verloren zoon; Zij stelde op zijn geboortegrond Een steen, waarop te lezen stond: Mijn Kuukleku, te vroeg beschreid, Stierf door zijne ongehoorzaamheid. {==32==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} En vele vogels groot en kleen, Ze kwamen zamen bij den steen, Ze zongen met deemoedig hart Een treurzang op de moedersmart, Een viertal ganzen, wit en vet, Ze kwaakten zamen een kwartet. {==33==} {>>pagina-aanduiding<<} Ook vele menschen kwamen daar, En onder hen een redenaar; Hij hield een stichtelijke preek, Terwijl hij ernstig rond zich keek: ‘Ach kind'ren,’ sprak hij, ‘wees niet fier,’ En eert het ouderlijk bestier, Wijl Kuukleku zoo heel onpas Zijn moeder ongehoorzaam was, Kwam over hem een aaklig lot, En hiermeê zijn wij aan het {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<}