De natuur in afbeeldingen Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van de eerste druk van De natuur in afbeeldingen, welke wordt geschat tussen 1860-1870. p. 1: de kop ‘De natuur.’ is tussen vierkante haken toegevoegd. _nat003natu01_01 DBNL-TEI 1 2010 dbnl exemplaar Koninklijke Bibliotheek Den Haag, signatuur: Ki 5333 De natuur in afbeeldingen. H.A.M. Roelants, Schiedam 1860-1870 Wijze van coderen: standaard Nederlands De natuur in afbeeldingen De natuur in afbeeldingen 2010-11-23 EB colofon toegevoegd Verantwoording Dit tekstbestand is gebaseerd op een bestand van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (https://www.dbnl.org) Bron: De natuur in afbeeldingen. H.A.M. Roelants, Schiedam 1860-1870 Zie: https://www.dbnl.org/tekst/ques002lauw01_01/colofon.php In dit bestand zijn twee typen markeringen opgenomen: paginanummering en illustraties met onderschriften. Deze zijn te onderscheiden van de rest van de tekst door middel van accolades: {==13==} {>>pagina-aanduiding<<} {==Figuur. 1: Onderschrift van de afbeelding.==} {>>afbeelding<<} {==1==} {>>pagina-aanduiding<<} [De natuur.] {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De lente. Daar is de lieve Lente weer, Met al haar vreugd en zegen! Nu is 't als had geheel natuur, 't Bestaan opnieuw gekregen. {==2==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De zomer. Het albezielend zonnevuur, In dit saizoen zeer toegenomen, Doet bloem en plant en loof en ooft, In volle pracht te voorschijn komen. {==3==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De herfst. Nu strooit natuur met milde hand, Haar kostbre gaven allerwegen, En wat in 't voorjaar is geplant, Wordt nu den mensch ten rijken zegen {==4==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De winter. Al is de winter bar en guur, Toch heeft hij zijn aantrek'lijkheden Gezeten bij het koestrend vuur, Smaakt men den zoetsten zielevreden. {==5==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De morgen. De zon is in het gloeijend Oost, Nog nauwlijks aan de kim verschenen, Of 't landvolk snelt met schop en spa, En welgemoed naar d'akker henen. {==6==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De middag. Reeds sloeg de klok het middaguur, De gasten zijn ten disch gezeten, De beker gaat reeds lustig rond; Daar komt de kok aan met het eten. {==7==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De avond. De zon dook in het Westen neer, De dagtaak is ten eind geloopen, En wie haar heeft met lust volbracht, Mag op 't genot der ruste hopen. {==8==} {>>pagina-aanduiding<<} {== afbeelding ==} {>>afbeelding<<} De nacht. Het uur der stille rust is daar, Nu spreidt de nacht zijn vale vlerken, En noodigt ieder mensch en dier, Tot rust en slaap na vlijtig werken.