De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[Palamedes]Jacob Aertsz. Colom (of Calom), de doopsgezinde boekverkoper,
die Vondel's Palamedes uitgaf. - Matham's gravure stelt hem voor als aardrijkskundige en cartograaf, als hoedanig Colom (1599-1673) o.a. de auteur is van De Vyerighe Colom Klaer Vertoonende in vyftich onderscheydene Curieuse Caarten De XVII. Nederlantsche Provincien, Alsmede De Hartogen, Houtvesters en Graven van Vlaenderen, Hollandt ende Zelandt. met Desselfs beschryving, waarvan hij tevens een Franse uitgaaf bewerkte en publiceerde: La Flamboyante Colomne des Pays-Bas. Autrement dict Les XVII. Provinces... Anno 1636. | |
[pagina 613]
| |
‘'s Lands treurspel’
Onthoofding van de 72-jarige staatsman Johan van Oldenbarnevelt 13 mei 1619 op 't ruw schavotgetimmerte vóór de ridderzaal op het Haagse binnenhof, naar de bekende historiese prent van Claes Jansz. Visscher. Tragiese ‘Iustitie’ (een gerechtelike moord immers voor de geschiedkundige wetenschap), die Vondel heeft geleid en bezield tot de dramatiese fantasie van zijn Palamedes oft vermoorde onnooselheyd. | |
[pagina 614]
| |
Johan van Oldenbarnevelt in 1617
Prent van W. Delff naar een portret van de zeventig-jarige geschilderd door Mierevelt | |
[pagina 615]
| |
[pagina 616]
| |
PALAMEDES WORDT HIER AFGEDRUKT VOLGENS de eerste uitgave. Ghedruckt na de Copye Tot Amsterdam, By Jacob Aertsz. Colom, Boeckvercooper op 't Water / in de vyerighe Colom. Anno 1625. Zie op de vorige pagina 't tietelblad typografies nagevolgd. (Unger: Bibliographie van Vondels werken nr. 112, blz. 36). Vignet: 'n vurige kolom; de uitgever werd dus naar z'n uithangbord genoemd (zie het vignet met randtekst op blz. 486). Opmerkelik is dat Jacob Aertsz. zich vroeger (zie blz. 486 en 529) Kalom of Calom noemde, en dat weer doet in alle volgende Palamedes-uitgaven bij hem verschenen. Ook in het Doopsgezind Memoriaal van Reinier Wybrandsz heet hij zowel Calom als Colom. In het opengeslagen boek op zijn portret (zie blz. 612) staat Colom; ook in de beide in het onderschrift vermelde atlassen tekent hij zich zo. Zijn famielie noemt zich Colom.
In de tietel: onnooselheyd: onschuld; nunc cassum lumine lugent: nu betreuren zij de van 't leven(slicht) beroofde, nu betreuren zij hem, nu hij dood is (zie blz. 623 r. 108 en 115, 116). (Vergilius' AEneis 2:85).
De prent van Savery, hiernaast gereproduceerd, komt in de eerste uitgave van Palamedes niet voor (behalve in enkele exemplaren), wel in de latere uitgaven van 1625/1626 en volgende. Wat de prent voorstelt, vindt men beschreven in Palamedes zelf vs. 2023-2041. Brandt zegt in zijn Leven van Vondel: ‘Op den tytel van Palamedes... volgde een print, daar een oudt man, van een achtbaar en deftig gelaat, zweemende naar [= gelijkende op] den Advocaat, in een diereperk stondt beslooten, en van [= door] Themis, Godinne der Rechtvaardigheit, werdt gelauriert.’ Een van de meest linkse koppen van de zeven-koppige draak zien we 'n kroon op hebben: mogelik is daarmee bedoeld de Engelse koning Jakob I, aartsvijand van Oldenbarneveld, die door bemiddeling van z'n gezanten het politiek-theologies twistvuur in de Republiek ijverig stookte. | |
[pagina 617]
| |
Het ongediert begrimt met open muijl, en pooten
Manhafte onnooselheijd, in 't beestenperck verstooten: Noch swichtse niet, hoe seer de boosheijd brult, en tiert: Maer spreeckt voor 't heijligh recht: dies Themis haer lauriert. | |
[pagina 618]
| |
Klinckert.aant.Ten leed geen seven jaer, of Palamedes schaeu,Ga naar voetnootVs. 1
By nacht, de tenten ging der Rechteren doorwaeren:Ga naar voetnoot2
Die resen op verbaest met opgeresene hayren,Ga naar voetnoot3
En sagen daer een schim mishandelt blond en blaeu.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Sijn baerd hing dick van bloed: sijn' keel was schor, en flaeu.Ga naar voetnoot5
Wie komt ons, riepen sy, in 't duyster dus vervaeren?Ga naar voetnoot6
By toortslicht, sprack hy, ick uw' straf lees uyt dees' blaeren:Ga naar voetnoot7
Die myne onnooselheyd ten roove gaeft aen 't graeu.Ga naar voetnoot8
Sy zidderden van schrick, sy vlooden niet, sy vloogen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Dan ginder, dan weer hier, voor 't branden sijner oogen.
Hy stapte hen na, en liet een bloedvleck waer hy trad:Ga naar voetnoot11
Tot dat de schemering des dageraeds ontloocken,
D'ancxstvalligheyd verdreef van 't naer, en yss'lyck spoocken,
En vond de vaderbeuls door 't knaegen afgemat.
THEOK. Idacharis es ti potherpei. Threpsai kai lukideis, threpsai kynas, hoos ty phagoonti.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 619]
| |
Voor-Reden.aant.1 Die tot staet, en ampten beroepen wesende, yvert voor 't gemeen beste,Ga naar voetnoot1 2 set goed en bloed inde weegschael om het gemeen beste: want vermits de 3 wegh ter deugde, in seker aensien, steyl en moeyelyck valt, wort hy vanGa naar voetnoot3-4 4 weynigen gesocht, veel min bewandelt: oversulcx munten deugdelycke 5 personagien voor andere uyt, en worden vande gemeente gelieft, en alsGa naar voetnoot5 6 aengebeden, so lang de selve van hare vooghden, en vaderen gesondGa naar voetnoot6 7 oordeelt. Tegens de sulcke kanten sich altyd die hun bysonder boven hetGa naar voetnoot7 8 gemeen welvaren stellen, en om alle hinderpalen wegh te nemen, trachten 9 by alle middelen der vromen naem, en faem hatelyck te maken: het welckGa naar voetnoot9 10 dan, overmits hier toe stof ontbreeckt niet kan geschieden, als met slincx-Ga naar voetnoot10-11 11 sche afwegen, tot geweld en valscheyd, logh en bedrog in te slaen. De 12 menschen die de meestendeel onervare syn, en op menschen steunen, ofGa naar voetnoot12 13 nutshalven, of om sucht die sy den desen of dien toedragen, of uyt lichtGa naar voetnoot13 14 betrouwen, laten sich lichtelyck misleyden van geveynsde en bedriege-Ga naar voetnoot14 15 lycke voorgangers, en noch lichter alsser saecken onder gemengt worden 16 die 't haylige betreffen; onder welcx momaensicht de boose Heydenen [ickGa naar voetnoot16-17 17 roer geene Christenen] wonderlyck hunne personagie hebben gespeelt, 18 en tot nadeel van de vroome raedsmannen, ende de lichtgeloovige, en 19 wispeltuurige gemeente, treffelijcke winsten gestreken. Evenwel gelyc hetGa naar voetnoot19 20 der rechtvaerdigheyd, als eygen is, verdrucking te lyden: alsoo is haer 21 oock als eenen troostelycken loon bygeleyd, dat haere onnooselheyd nietGa naar voetnoot21 | |
[pagina 620]
| |
22 onderdruckt blyft: maer by alle eerlycke nakomelingen doorbreeckt, en inGa naar voetnoot22 23 waerden gehouden ende geviert word. Onder de overoude kan hier vanGa naar voetnoot23 24 getuygen de Griecxsche Palamedes, dien wy op het Neerlandsche tooneel 25 brenghen: Want na dat hy so schendigh onder het decxsel van met denGa naar voetnoot25 26 vyand ghehandelt, en penningen genoten te hebben, by 't gemeene volckGa naar voetnoot26 27 hatelyck gemaeckt, en door Agamemnon en Ulysses, tot eene onherhae-Ga naar voetnoot27-28 28 lijcke schade, en bederf van gants Grieckenland vermoort was, soo heeftGa naar voetnoot28-31 29 sijne onnooselheyd, en oprechtigheyd, na het verdwynen der logenen,Ga naar voetnoot29 30 en lasteringen hoe langs hoe meer, tot schande en verstroyinghe sijnerGa naar voetnoot30 31 beulen, en moordenaeren, door gebroken: even als de Sonne, de welcke, 32 na het verstuyven der nevelen en dampen, wederom opklaert, en te voor- 33 schijn komt: gelijck dit veersken seyd, dat de ZeegodGa naar voetnoot33
Collectasque fugat nubes, solemque reducit.Ga naar voetnoot34
35 Dat is: Verjaeght de wolcken, die sich dick te saem' vergaeren,
En weer met sonneschijn den Hemel op doet klaeren.
38 En sonder desen troost en belooninge souden de vroome [die als py- 39 laren noch de wereldsche staeten, en geselligheyd der menschen staendeGa naar voetnoot39 40 houden, en onderschoren] dickwils onder hunnen last, en in de aenvech- 41 tingen, die sy voor het gemeen beste lyden, beswijcken: daer sy nu hier 42 door gesterckt sijnde, noch menigmael de stormen, en onweeren man- 43 haftig, ende met eene wonderbare standvastigheyd uytstaen: gelijc wy hierGa naar voetnoot43 44 van een voorbeeld hebben aen den geduldigen Socrates: die beschuldigt, 45 ende ter dood veroordeelt wesende, om dat hy vreemt van de GriecxscheGa naar voetnoot45-46 46 Goden gevoelde, sich na Xenophons getuygenis, met Palamedes aldus 47 trooste en sterckte: Paramytheitai d'eti me kai Palameedees, ho paraplee-Ga naar voetnoot47-49 48 sioos emoi teleuteesas. eti gar kai nun polu kallious hymnous parechetai 49 Odysséoos tou adikeoos apokteinantos auton. | |
[pagina 621]
| |
50 Dat is te segghen: 51 Daerbeneffens vertroost my Palamedes, die eene gelijcke dood gestorvenGa naar voetnoot51 52 is als ick: want hy nu schoondre lofsangen verschaft als Vlysses, die hemGa naar voetnoot52 53 onrechtvaerdelijck om het leven broght. 54 Oversulcx is het gemeene beste niet weynigh gehouden in de geschicht-Ga naar voetnoot54-55 55 schryvers, poëten, en redenaers, die de beroemde helden hebben on- 56 sterffelijck gemaeckt, door hunne gheschriften sonder de welcke so 57 vermaerde, en loffelycke daeden, met den graeve, en eene eeuwigheGa naar voetnoot57-59 58 vergetelheyd souden overstolpt blyven: daer nu hunne geheugenis en 59 glorie, noch veele dappere mannen uytlevert, en hen ter deughde aen- 60 prickelt, wanneer sy overwegen, hoe
Indomita virtus colitur, & toto DeusGa naar voetnoot61
Narratur orbe.
soo veel geseyd: Voor d'ongetemde deughd men wieroockreucken queeckt,Ga naar voetnoot63
En van soo groot een' God de gantsche wereldt spreeckt.
65 Als myne treursangeres toghtigh was om yet wat treffelycx te rijmen,Ga naar voetnoot65 66 soo heeftse Palamedes uytgepickt, een' man die by Griecxsche, en Latyn-Ga naar voetnoot66 67 sche schryvers soo hoogh geroemt word. Diogenes Laërtius getuyght inGa naar voetnoot67 68 het leven van Socrates, dat Euripides, de wyse dichter, en Goddelycke 69 treurspeelder, sijnen Palamedes op het tooneel brengende, die vanGa naar voetnoot69 70 Athenen hunne moordadigheyd, gepleeght in het ombrengen van 71 Socrates, bedecktelyck aldus verweten heeft:Ga naar voetnoot71 72 Ektanet' ektanete tan pansophon tan ouden algunousan adona mousan.Ga naar voetnoot72 73 Philostrates, die het leven van Palamedes beschreven heeft, gedencktGa naar voetnoot73 | |
[pagina 622]
| |
74 mede in synen Ulysses de selve woorden, en voegt'er dit volghende noch 75 by: kai hoti peisthentes anthroopoo deinoo, kai anaidei logoo, tauta drasejan. 76 Het welcke wy in rym aldus aen een schaeckelen:Ga naar voetnoot76 Ghy hebt, o Griecksche schaer! verstoortGa naar voetnoot77
Den soeten nachtegael vermoort;
Een' Sanggodin, in all's versocht,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
En wys, die geen verdriet aenbroght:
En hebt geblinddoeckt altemael,Ga naar voetnoot81
Door d'onbeschaemde logentael
Eens wreên tirans vol bitterheyd,
Bedreven soo vervloeckt een feyt.Ga naar voetnoot84
85 Daer hebt ghy een treffelyc getuygenis gehoort van deses vorsten wys- 86 heyd, heerlyck wtgedruckt door dien Goddelycken bynaem PANSO-Ga naar voetnoot86-87 87 PHON: gelyc Xenophon, die Socrates leerling, en tijdgenoot geweest is, 88 hier mede overeenstemt int vierde boeck der gedenckweerdige saecken,Ga naar voetnoot88 89 daer hy Euthydemus doet spreecken: Maer hebt ghy niet gehoort van 90 Palamedes rampsaligheden? diense altemael roemen dat hy om sijne wijsheydGa naar voetnoot90 91 benijdt, door Vlysses omgekomen is. De selve Xenophon in syn 10. boeckGa naar voetnoot91-92 92 van de jaght seydt: dat Palamedes doen hy leefde sijne tijdgenoten in wijs- 93 heyd verre te boven ging. Sijne rechtvaerdigheyd ende onnooselheyd 94 blijckt niet minder als sijne voorsichtigheyd: gelijck wy alreede hebben 95 aengewesen: en Philostrates in het leven van Appollonius Tyaneus, doetGa naar voetnoot95 96 Tespion, een overste der schoolsophisten, in syn gesprake van de recht-Ga naar voetnoot96 97 vaerdigheyd aldus spreken: Als ick by my selven overlegge 'tgeen Pala-Ga naar voetnoot97 98 medes voor Trojen: en Socrates te Athenen overgecomen is: soo dunckt my 99 dat de rechtvaerdigheyt by de menschen qualijck onthaelt word: want deseGa naar voetnoot99 100 die de alderrechtvaerdighste waren, syn met de hooghste onbillickheyt be- | |
[pagina 623]
| |
101 jegent, ja alleen op vermoeden van boose feyten omgebrocht, alsmen buytenGa naar voetnoot101-102 102 recht het oordeel over hen velde. 103 Virgilius in sijn tweede boeck van AEneas getuygter dit af:Ga naar voetnoot103
Fando aliquid si forte tuas pervenit ad aureis
105[regelnummer]
Belidae nomen Palamedis, & inclyta fama
Gloria: quem falsa sub proditione Pelasgi
Insontem, infando indicio, quia bella vetabat,
Demisere neci: nunc cassum lumine lugent.
Dat is: Soo mooghelijck koutsgewijse u yet ter ooren quamGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Van Palameed, geteelt uyt koning Belus stam,
Beroemt van naem en faem, die sonder schuld most sneven,
En onder schijn van t'loos verraed by hem bedreven,Ga naar voetnoot112
Op 't overschendigh blyck ter grouwelycke doodGa naar voetnoot113
Van Griecken werd gedoemt, mids hy den krygh verbood:Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Nu dees voor's Hemels licht geloocken heeft syne oogen
Betreurt de Grieck syn lyck, te spa met rouw bewogen.Ga naar voetnoot116
117 Wy komen tot Ovidius, daer Ajax Ulysses dit te kaeuwen geeft:Ga naar voetnoot117
Vellet & infelix Palamedes esse relictus;
Viveret aut certe lethum sine crimine haberet.
120[regelnummer]
Quem male convicti nimium memor iste furoris
Prodere rem Danaum finxit, fictumque probavit
Crimen; & ostendit quod jam praefoderat aurum.
123 Dat is: D'onsaelge Palameed met recht mocht wenschen meeGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Dat noyt Ulysses waer getogen over Zee:
Hy sou gewisselijck op desen dagh noch leven,
Of had soo valsch betight den geest niet opgegeven:
Wien d'overtuyghde, en al te wrockende IthakeesGa naar voetnoot128
Opdichte 't loos verraed, en endelijck beweesGa naar voetnoot129
| |
[pagina 624]
| |
130[regelnummer]
't Gedichte schellemstuck: ontdeckende de gaven,Ga naar voetnoot130
En 't goud dat hy'er self te vooren had doen graven.Ga naar voetnoot131
132 Voorwaer na myn oordeel heeft Naso dit gheestigh in sijne trans-Ga naar voetnoot132 133 formatie te pas ghebrocht, overmids dit aertsschelmstuck eygentlijck tot 134 de herscheppinghe of verschoppinghe behoort. Dictys Cretenser die denGa naar voetnoot134 135 Trojaenschen oorloogh self bekleed, en in de punische tale beschrevenGa naar voetnoot135 136 heeft, ghedenckt in syn tweede boeck beyde dese deugden van Pala- 137 medes met dese woorden: Alsoo is die uytnemende en in den legher aen-Ga naar voetnoot137 138 ghenamen man, wiens raed nochte vromigheydt noyt vruchteloos gheweestGa naar voetnoot138 139 waren, schendigh omghebrocht, als hy becingelt was van sulcke die het alder-Ga naar voetnoot139 140 minst betaemde. Dat de Phrygiaensche Dares seyd, dat Palamedes doorGa naar voetnoot140 141 de hand van Alexander of Paris vechtende omghekomen is, verdientGa naar voetnoot141 142 gheen geloof, overmits hy hier in van het ghemeene ghevoelen afwijckt.Ga naar voetnoot142 143 Roept men dat Dares inden krijgh teghenwoordigh is geweest; wy 144 stellender Dictys tegen. Het is ons genoeg dat Dares hem afmaelt, wijs, 145 manhaftigh en lieflijck: en dat hy getuyght dat de Argiven inden legerGa naar voetnoot145 | |
[pagina 625]
| |
146 Palamedes wetenschap, billijckheyt, sachtmoedigheyd, en goedheyd 147 betreurden. Daer is oock weynigh aen geleghen, of weynighe schrijversGa naar voetnoot147 148 meer verschillen in de maniere sijner dood: Dat na Pausanias segghenGa naar voetnoot148 149 Ulysses en Diomedes hem verdroncken, of soo Dictys aenteeckent, datGa naar voetnoot149 150 die twee hem in een put steenighden. Immers watter van is, Ulysses en 151 Diomedes worden na het alghemeen ghevoelen voor de schelmen ghe-Ga naar voetnoot151 152 houden, die desen aenslagh gebrouwen hebben: waer by aenmerckensGa naar voetnoot152 153 waerdigh is het geen Dictys getuygt, datter waren die seyden: datGa naar voetnoot153-157 154 Agamemnon niet onkundigh was van desen aenslagh, uyt liefde die hyGa naar voetnoot154-155 155 hadde tot het veldheerschap; en om dat het meestendeel van Palamedes 156 begeerde geregeert te wesen, en opentlijck uyt seyden, dat hem het 157 opperste ghebied toe-quam. De selve Dictys schrijft elders: dat alle deGa naar voetnoot157 158 Griecksche vorsten Agamemnon vervloeckten, en van hem afweecken,Ga naar voetnoot158 159 om dat hy Apolloos priester Chryses sijne dochter, die hy wellusts halven 160 misbruyckte, weygerde, en oock om dat Ulysses en Diomedes, niet 161 sonder sijnen raed, let hier op, hadden vermoord Palamedes, die in denGa naar voetnoot161 162 heyre so bemind, en aengenaem was. Oock staet ons waer te neemen hetGa naar voetnoot162 | |
[pagina 626]
| |
163 geen Dares getuyght, dat Palamedes, terwyl het bestand was, den vorstenGa naar voetnoot163 164 meermaels aendiende, dat Agamemnon niet waerdigh en was veldoversteGa naar voetnoot164 165 te wesen. Maer of yemand sich verwonderde waerom Homerus desenGa naar voetnoot165 166 vader des vaderlands soo stilswyghende voor by ghegaen is, die sal weten,Ga naar voetnoot166 167 dat de Poët hier toe noodsaeckelijck ghedronghen was, om sijnen doo-Ga naar voetnoot167-168 168 lenden Ulysses niet te brandmercken: waerom Philostrates in het leven 169 van Apollonius wel te recht seyd: dat Palamedes geene grootere vyanden 170 ghehad heeft als Ulysses, en Homerus: vermits die hem laghen leyde, waer 171 door hy ghesteenight is; maer dees niet weerdigh geacht heeft, met eenenGa naar voetnoot171 172 woorde sijnen lof aen te roeren. Wat onheyl den Griecken, om en zedert 173 Palamedes dood, overgekoomen is, gedenckt Dictys Cretenser in sijnGa naar voetnoot173 174 seste boeck, Hyginius in sijn 116e. hoofdstuck, Euripides in sijne Helene,Ga naar voetnoot174 175 en Electra: Seneca de Latijnsche Treurspeelder in sijnen Agamemnon:Ga naar voetnoot175 176 Ick geswijge dat Xenophon, in sijn thiende boeck van de jaght, uytdruc-Ga naar voetnoot176 | |
[pagina 627]
| |
177 kelijck de Goden tot wreeckers van deses mans dood maeckt; alsoo datGa naar voetnoot177 178 de Pelasgen met recht klaghen mochtenGa naar voetnoot178
Impius ex quoGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Tydides, sed enim scelerumque inventor Vlysses
Fatale agressi sacrato avellere templo
Palladium, caesis summae custodibus arcis,
Corripuere sacram effigiem, manibusque cruentis
Virgineas ausi Divae contingere vittas:
185[regelnummer]
Ex illo fluere, ac retro sublapsa referri
Spes Danaum, fractae vires, aversa Deae mens:
Nec dubiis ea signa dedit Tritonia monstris.
188 Dat is: Maer zedert Tydeus soon, die Goddeloos bestond,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Met d'Ithakois, een tuck op schelmeryen vond,Ga naar voetnoot190
't Palladium bescheert tot heyl of ongelucken,Ga naar voetnoot191
Uyt Trojens Godgewyde, en haylge kerck te rucken:Ga naar voetnoot192
Na dats' op 't opperste geklommen van den borgh,Ga naar voetnoot193
De wachters hieuwen neer, en dorsten sonder sorghGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
Aengrijpen 't hayligh beeld, en met bloedverwige handenGa naar voetnoot195
Aenroeren Pallas pruyck, en maeghdelijcke banden:Ga naar voetnoot196
Van doen af is vervloeyt aller Argiven moed,Ga naar voetnoot197
En d'hoop die seegh, en ging te rug door tegenspoed,Ga naar voetnoot198
Hunn' maght gebroken is, en 's outers gunst geweecken:Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Minerve gaf hier van gheen twijffelachtigh teecken.Ga naar voetnoot200
201 Na dat dees treffelijcke man soo schendig van de Griecken vermoord 202 was, so hebben Achilles en Ajax sijn lichaem ter aerde ghedaen, opGa naar voetnoot202-203 | |
[pagina 628]
| |
203 den oever van AEolien, niet verre van Trojen. Wy hebben in dit treurspel 204 sijn uytvaert gehouden in Boeotien, in de kerck daer het wijdberoemde,Ga naar voetnoot204 205 en overoude orakel of de Godspraeck was der Godesse Themis, aenGa naar voetnoot205 206 wiens voeten wy hem een gouden pronckbeeld rechten: dan dit salmenGa naar voetnoot206 207 de poëtische vryheyd toegeven, alsoo Philostrates seyd, dat die vanGa naar voetnoot207-211 208 AEolien hem een kapelle haylighden, en een beeld toewyden, na deGa naar voetnoot208 209 gestaltenis eens manhaftighen, en grootmoedighen mans, wien de in- 210 woonders daer ontrent, op sekere dagen des jaers te samen schoolende, 211 offerhanden toebraghten: soo dat de Mosopische treurspeelder wel teGa naar voetnoot211 212 recht singt in syne Andromache
Ou toi leipsana toon agathoon
Androon aphaireitai
215[regelnummer]
Chronos ha d'areta
Kai thanousi lampei.Ga naar voetnoot213-216
217 Dat is: De tijd en heeft noyt weghghenomen
De naem, en 't overschot der vromen:Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Want na dat sy sijn overleên,
Soo blinckt hunn' deughd voor yeder een.
222 Maer wy vallen moghelijck den Leser verdrietigh met al te langh eeneGa naar voetnoot222-223 223 voor-reden, en segghen noch om kort te maken, dat indien den letter- | |
[pagina 629]
| |
224 kundighen hier in yet vreemds of ongerymts voorkoomt, die sal weten 225 dat wy ons daer in ghedraghen hebben na het letter-kunstigh besluyt, 226 daer van wettelijck t'Amstelredam by eenighe dichters gemaeckt: enGa naar voetnoot226 227 wat de spellingh belanght, alsoo ons besluyt daer van niet en rept, en ditGa naar voetnoot227-228 228 in elcx vryheydt staet, soo hebben wy meest den ghemeenen sleur ghe- 229 volght, uytgheseyd in weynighe dinghen, overmits wy tot noch toe noytGa naar voetnoot229 230 ons selven daer in hebben konnen voldoen, oock achtende datter sooGa naar voetnoot230 231 veel niet aen gheleghen is, als, met verlof, sich sommighe wel inbeelden.
Hier eindigt de Voor-reden van de eerste uitgave, en sluit onmiddelik Het Inhoud aan. In de twede uitgave van hetzelfde jaar en alle andere daarna vóór 1652, gaat de Voorrede hier nog voort als volgt: 1 In Vranckrijck hebben eenige geesten de spelling willen hervormen, enGa naar voetnoot1 2 juyst schryven gelijckmen spreeckt, dan sy sijn niet gevolght geworden 3 van de treffelijckste schryvers, die ongetwijffelt gewightige reden daer 4 toe gehad hebben: en soumen hier af yet sekers besluyten so wast van 5 noode datter een tweede Cadmus verrees die meer letters vond, en hetGa naar voetnoot5 6 AB verrijckte: wy mosten voor eerst de Griecksche Eta, en de Deen-Ga naar voetnoot6Ga naar voetnoot6-7 7 sche oe invoeren, daer tegens moghtmen eenige letters verwerpen. Maer 8 help Hercules so voortgaende, soumen het eene volck tegens het anderGa naar voetnoot8 9 op de been helpen. Wat sou hier wt een letterstrijd ontstaen, veel | |
[pagina 630]
| |
10 bloediger als oyt het gevecht was van de Centauren: En Luciaen hadGa naar voetnoot10 11 treffelijcke stof om dit pleyt te beschryven; ick swyge datter licht eene 12 scheuringe te verwachten stond tusschen poëten en poëten, tot nadeel 13 van 't gemeen lichaem der dichteren: insonderheyd alsmen so regelrecht 14 tegens malkanderen aenliep, gelijck by exempel geschied in 't geschil van 15 de Z, die by sommige so veel doet als duplex Sigma, het welc sy meenenGa naar voetnoot15 16 met de Griecxsche letterkunst te konnen verdedigen, dat andere rondGa naar voetnoot16 17 wt lochenen, roepende: of het schoon met die letter by de Griecken so 18 gelegen is, datse nochtans by ons niet meer geld als een sachte s: ver- 19 sterckende dit voorstel met de schriften van Koornhert, en Spiegel.Ga naar voetnoot19 20 Maer hola 't is lang genoegh om de geytenwol getwist, laet ons liever 21 hooren wat Palamedes te seggen heeft. | |
[pagina 631]
| |
Het inhoud.1 Palamedes, de soon van Nauplius koningh van Euboea, was door syne 2 langhduurighe en ghetrouwe diensten, en sonderlinghe wijsheyd, en voor-Ga naar voetnoot2 3 sichtigheyd, in sulck een aensien en grootachtbaerheydt ghekoomen byGa naar voetnoot3 4 de Griecxsche vorsten, ende de koninghen ghebroeders, datter sonderGa naar voetnoot4 5 synen raed niet werd beslooten, ja datmen de ghewichtighste saken opGa naar voetnoot5 6 sijne wackerheyd, en ervarentheyd liet aenkomen, en berusten. MaerGa naar voetnoot6 7 alsoo hy ghestrengh, en onbuyghelijck was, in 't voorstaen van der vorsten,Ga naar voetnoot7 8 en steden hoogheden, handvesten, en gherechtigheden, soo kon hy 't sooGa naar voetnoot8-9 9 nau niet micken, of Agamemnon liet sich duncken dat sijne eer door 10 desen man of eenighsins ghequetst, of niet na behooren ghevoordertGa naar voetnoot10 11 werd, waer door hy eenen afkeer van hem kreegh: het welck de priesters,Ga naar voetnoot11-12 12 en wichelaers, en insonderheyd Calches, ghewaer wordende, sochten 13 dien onlust by Agamemnon te voeden, alsoo sylieden sich in saken dieGa naar voetnoot13 14 den Godsdienst, en hunne hoogheyd en hayligheyd betroffen, niet 15 weynigh ghequetst hielden. Palamedes evenwel liet niet na den Myceen-Ga naar voetnoot15-16 16 schen koning te begunstigen in al het geen wat hy behoudens eer en eed 17 vermoght: gelijck hy dan beneffens andere goede diensten bevorderde,Ga naar voetnoot17 18 dat hem het opperste beleyd des Trojaenschen togts werd opgedragen,Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 632]
| |
19 en met gemeene stemmen veldheer gemaect. Zedert geviel 't dat UlyssesGa naar voetnoot19 20 [om van den optogt ontslegen te sijn, nochte de tegenwoordigheyd sijnerGa naar voetnoot20 21 ghemaelinne Penelope te derven] sich sot veynsende, de strand ploegde: 22 waer over hy achterhaeld werd van Palamedes, die Telemaech des ploegersGa naar voetnoot22 23 soontjen in de voore leyde, het welck de vader vermyende te quetsen,Ga naar voetnoot23 24 so is de schalckheyd daer door openbaer gheworden: waer uyt UlyssesGa naar voetnoot24 25 van dien tyd af, mede oorsaeck nam om hem te haten. Namaels als UlyssesGa naar voetnoot25 26 na Thracien ghesonden was, om graen voor 't leger te halen, en ledig 27 weder keerde, werd Palamedes derwaerts geschickt die met geladenGa naar voetnoot27 28 schepen afgeveerdigt, en het heyr spysende prijs inleyde. Hier door isGa naar voetnoot28 29 Ulysses wrock in eene doodlijcke vyandschap verandert, en heeft om sich 30 te wreken, den gesteurden Agamemnon [die nu of na meerder ghesagh,Ga naar voetnoot30 31 of na d'opperste hoogheyd stond] noch wyders, soo door sich selven,Ga naar voetnoot31 32 als door Calches en andere, misleyd en opgehitst: voorghevende dat 33 d'Eubeër niet anders voor had als de Argolische heeren te verschoppen,Ga naar voetnoot33 34 en Achilles tot de eer van 't veldheerschap te verheffen, en in te dringen. 35 Na dat nu door dese oneenigheyd, geduurende het bestand, de vorstenGa naar voetnoot35 36 en hoplieden hier over ghedeelt waren, en allerley achterdencken onderGa naar voetnoot36 37 het licht geloovigh volck was uytgestroyt, en de domme gemeente ghe- 38 blinddoeckt, en bequaem gemaeckt om logen voor waerheyd, en valscheGa naar voetnoot38 39 voor oprechte munte te ontfangen, so brouwen Ulysses, en Diomedes,Ga naar voetnoot39 40 met kennisse des veldheers, eenen aenslagh, om glimpelijck, en onderGa naar voetnoot40 41 schijn van recht, Palamedes van kant te helpen, het welck aldus toegingh: | |
[pagina 633]
| |
42 men bragt door Agamemnon te wege, dat Palamedes van legerplaetsGa naar voetnoot42 43 verwisselde. 'S anderen daeghs daer na, als Ulysses sekeren schat van 44 goude penninghen begraven had, ter stede daer Palamedes eerst sijne 45 tenten spande, sond hy eenen Trojaen, sijnen gevangen met eenen brief,Ga naar voetnoot45 46 om dien heymelijck te bestellen aen Palamedes; maer de bode werd byGa naar voetnoot46 47 Diomedes, die op hem paste, onderschept, om hals gebrogt, ende inGa naar voetnoot47 48 vollen krijgsraed gesleept, daer de brief gelesen werd: waer in PriamGa naar voetnoot48-49 49 vermelde van het gesonden gheld, en hem steef tot het voorgenomen 50 verraed. Het meestedeel der vorsten, siende 'svyands hand en segelring 51 [die konstig nagebootst waren] hielden het verraed voor waerachtigh, te 52 meer, also sulcke geruchten lang onder het volck gemompelt hadden:Ga naar voetnoot52 53 eenighe twyffelden: eenige wisten beter; en alsoo hier over twist rees, 54 seyde Ulysses, men soude sulcx niet eer geloof geven, voor datmen hetGa naar voetnoot54-55 55 stuck hadde nagevorscht, en de penningen daer de brief af vermelde, by 56 den verdachten gevonden. Dit werd so besloten, en de schat ontdeckt 57 zynde, werd Palamedes in hechtenis versekert. Syne doodvyanden stelde- 58 men over hem tot rechters, doch ter bede werd Nestor hun, om welstaensGa naar voetnoot58-59 59 wille noch toegevoeght. Als sy nu vast over 't oordeel besich waren, quam 60 Calches, vergeselschapt met het by hem opgestoockte graeu, ende deGa naar voetnoot60 61 krijgslieden, den welcken men desen beschuldigden [na dat de gemeenteGa naar voetnoot61 62 syne dood gestemt had] overleverde, die hem als eenen openbaren ver-Ga naar voetnoot62 63 rader uytleyden, ende steenighden, Oates, de jonger soon van Nauplius,Ga naar voetnoot63 64 met rou getroffen, door 't verhael van het deerlijck ombrengen sijns 65 broeders, valt klachtigh aen Neptuyn den Zeegod: die, het hooft tenGa naar voetnoot65 66 golven uytsteeckende hem vertroost met de eere die het onschuldighe 67 lyck volghen sal, en voor oogen stelt wat plagen en onghelucken Griecken- 68 land, en den Vadermoordenaren over 't hoofd hanghen. Die van Trojen 69 vieren over de dood van hunnen vyand Palamedes. Het toonneel is inGa naar voetnoot69 70 en buyten het Griecxsche legher, voor en om Troyen. | |
[pagina 634]
| |
|