E. du Perron. Het leven van een smalle mens
(2005)–Kees Snoek– Auteursrechtelijk beschermdHoofdstuk 42
| |
[pagina 808]
| |
temeer daar Du Perron hem telkens uitdaagde door zich te laten voorstaan op zijn elitegevoel. De formule die Ter Braak voor zijn vriend had gevonden was die van een ‘atomistische’ intelligentie.Ga naar eind2 Hij zag hem als een vrijzwevend atoom dat tot alle prijs zijn onafhankelijkheid wenste te behouden. Dergelijke kritiek is ook geuit op Ter Braak zelf, die de illusie koesterde om een intellectuele nomade te zijn, maar in feite in een behoudende cultuurkritiek zou zijn blijven steken.Ga naar eind3 Toch is er een belangrijk verschil: terwijl Du Perron bleef vasthouden aan zijn eigen individualistische waarden, trachtte Ter Braak uit alle macht nieuwe waarden te formuleren in een tijd dat individu en collectiviteit op gespannen voet stonden. Hij koos daarbij voor de strategie van de maatschappelijke aanpassing.Ga naar eind4 In dit licht beschouwde hij het Scheepsjournaal-manuscript als een treurige illustratie van Du Perrons weigering in contact te komen met mensen wier laagheid hij verafschuwde. Ter Braak interpreteerde deze houding als een ‘prolongatie van de rijkdominstelling “in de moraal”’ - een instelling die niet was vol te houden, om de simpele reden dat Du Perron niet meer rijk was. Hij deed er dus het beste aan om prollen en burgerlui als patroon te accepteren en het maatschappelijke spelletje mee te spelen.
Ook Du Perron had zo zijn formules. In Indië was hij begonnen om mensen met wie hij wel kon opschieten ‘geschikt’ te noemen. Sommige mensen waren zelfs zo ‘geschikt’, dat hij een pittige discussie met hen niet uit de weg ging. Indië mocht dan nauwelijks nieuwe vrienden aanbrengen, Du Perron trok zich allerminst terug in een hooghartig isolement. Zijn medewerking aan het Bataviaasch Nieuwsblad, op Ritmans voorwaarden, toont aan dat hij wel degelijk in staat was tot het maatschappelijke compromis. En zijn overwegingen om niet meteen met Douwes Dekker in zee te gaan, kwamen voort uit een bewuste maatschappelijke strategie. Arme Ter Braak en Greshoff, zij kregen wél Du Perrons primaire reacties over zich heen.Ga naar eind5 Juist tegen zijn beste vrienden blies hij de meeste stoom af. Veeleisend was hij ook, teleurgesteld als hun reactie lang uitbleef, boos als ze hem niet begrepen. In hun brieven aan elkaar ruimden Ter Braak en Greshoff een apart hoekje in voor een doorlopende diagnose van hun vriend, die volhardde in zijn onwil om een praktische verhouding aan te gaan met de maatschappij. Zijn tirades tegen de Indische prollen beschouwden zij als symptomatisch voor zijn atomistische persoonlijkheid, maar de politieke dimensie van zijn cris de coeur ontging de twee vrienden. | |
[pagina 809]
| |
Du Perrons strijdbaarheid was gewekt in de confrontatie met een koloniale werkelijkheid die hij niet voor mogelijk had gehouden. Zijn verblijf in Indië liet zich al in de haven van Priok aanzien als zijn afrekening met een jeugdillusie. Hij wist zijn strijdbaarheid te kanaliseren in publicistische activiteiten, allereerst zijn diepgaande studie van Multatuli. Zijn politieke voorkeur - gevormd in zoveel jaren omgang met Malraux - gold degenen die streden tegen de koloniale mentaliteit. Alleen het feit dat hij vrouw en kind had, weerhield hem ervan om zich aan te sluiten bij E.F.E. Douwes Dekker en diens vriend P.F. Dahler, Volksraadslid en voorstander van een autonoom Indië.Ga naar eind6 Du Perron stond niet alleen in zijn kritiek op de koloniale samenleving. Beps afkeer van conservatieve planters was zo mogelijk groter dan die van hem. Aan de andere kant voelde zij misschien meer verwantschap met de weldenkende ambtenaren, terwijl híj ook hen zag als exponenten van een hiërarchische cultuur. Du Perrons aanvallen op de ambtenaren als groep stijfden Ter Braak in het idee dat Eddy alle gevoel voor proporties had verloren. Op 17 februari 1937 schreef hij aan Greshoff dat het inderdaad ‘een hopeloos geval’ was, ‘wat deze verhouding tot de maatschappij betreft’.Ga naar eind7 Du Perron kweekte een ‘martelaarschap’ aan ‘dat nergens door een serieus experiment is gemotiveerd’. Hij had zich naar het inzicht van Ter Braak nog nooit in een situatie geplaatst waarin hij het maatschappelijke compromis moest doormaken, vandaar dus die alles-of-niets-houding, die van het moederskindje dat zijn zin wil krijgen.
Ter Braaks geprikkelde reacties wezen er ook op dat hij bezig was zich innerlijk vrij te maken van de vriend die zo'n grote rol had gespeeld in zijn intellectuele ontwikkeling. Du Perrons invloed was uitgewerkt, Ter Braak trachtte vorm te geven aan zijn concept van een ‘democratische elite’. Zoals Léon Hanssen schrijft, werd Ter Braaks strategie van maatschappelijke aanpassing door veel intellectuelen in het interbellum gevolgd: ‘naar buiten toe een mimicry-gedrag etaleren in een maatschappij van steeds kleinere verschillen, naar binnen toe jezelf zijn en het feest vieren van de oneindige veelvuldigheid der dingen’.Ga naar eind8 Du Perron was niet in de wieg gelegd voor zo'n dualistische instelling. Bovendien vereiste de Indische maatschappij met haar schrille tegenstellingen een andere reactie dan de Europese maatschappij. Strijdbaarheid en elitebesef bleven hem kenmerken, maar in Indië, het land waarmee hij zich verbonden voelde, speelde ook zijn politieke engagement een belangrijke rol. Aanvankelijk kwam dit engagement nog niet zo naar voren. | |
[pagina 810]
| |
Buiten Patah en Poerba had Du Perron nauwelijks contact met ontwikkelde Indonesiërs en in het Tjitjoeroegse plantersmilieu voelde hij zich als intellectueel met een mager inkomen in het isolement gedrongen. Door zijn gesprekken met zijn oude oom Crone begreep hij ineens waarom hij vroeger in Indië geëerd werd: omdat hij toen geld bezat!Ga naar eind9 Wie geld bezit, denkt dat hij tot de elite behoort en handelt daarnaar. Telkens als hij met de oude Crones had gesproken of met andere mensen vervuld van rang, stand en positie, voelde Du Perron dat hij er niet bij hoorde: ‘eenzamer dan een paradijsvogel in een strontput’, zoals hij Adé Tissing schreef, en in dit verband wilde hij zich wel vereenzelvigen met die paradijsvogel.Ga naar eind10 Ter Braak ergerde zich mateloos aan Du Perrons verklaringen over zijn elitegevoel. Even verbeten als Du Perron schreef Ter Braak aan Greshoff dat hij niet van plan was ‘Eddy een vingerkootje toe te geven inzake zijn élite-“leer”, die ik hardnekkig verwerp’.Ga naar eind11 Du Perrons elitebesef was zeker ook verbonden met een defensieve houding. De jongen van vroeger ‘met reeds die donkre blik van vreemd wantrouwen’ was als volwassene weliswaar sociabeler geworden, maar niet zonder een ingebouwde reserve. Het typeert Du Perron, die een onvermoeibaar gesprekspartner was, dat hij consequent heeft geweigerd om te lezen voor publiek of op de radio, hoewel dit soort verzoeken hem vaak werd gedaan.Ga naar eind12 Hoe hij deze weigering ook motiveerde - het zou hem afschuw inboezemen en misverstand oproepen - feit blijft dat hij zich alleen in vertrouwde, kleine kring op zijn gemak voelde. Zijn schriftelijke tirades waren evenzeer als zijn nagelbijten de uitdrukking van een nervositeit die de extreem gevoelige mens kenmerkt.Ga naar eind13 In wezen was hij een verlegene, iemand voor wie elke ontmoeting een confrontatie inhield, maar hij had geleerd zich te vermannen.Ga naar eind14 Hugo Samkalden toonde zich zeker even geprikkeld als Ter Braak en Greshoff wanneer Du Perron oreerde over het eersteklasgevoel dat hij bijna nergens in Indië tegenkwam. Dat eersteklasgevoel kreeg Du Perron alleen bij mensen die weigerden om te relativeren, ook al weet je dat alles relatief is. Het gaat er dus om sterk in je schoenen te staan, niet in het gareel te lopen, je te doen gelden. Du Perron gaf Samkalden een omstandige en niet erg heldere uitleg en eindigde met de conclusie dat hij dit eersteklasgevoel ook niet had teruggevonden bij de ambtenaren op wie hij gesteld was, te weten Groeneveldt, Jansen en Samkalden zelf.Ga naar eind15 Leo Jansen was, evenals Van der Hoop, iemand die had besloten zich nergens meer druk om te maken; hij had het relativisme als het ware in zijn vaandel geschreven.Ga naar eind16 Samkalden was een ander geval: marxistisch angehaucht, nog ietwat studentikoos, vuurde hij het ene na het andere | |
[pagina 811]
| |
statement af, zoals: Multatuli had geen invloed gehad op de koloniale politiek.Ga naar eind17 Het viel Du Perron niet moeilijk om op zo'n salvo van opinies te reageren. Hoe briljant Samkalden ook was, in zijn impulsiviteit kwam hij soms tot ondoordachte reacties. Du Perron zou echter zeer gesteld raken op deze oorspronkelijke geest, die evenzeer als hij een eenling was. | |
‘Een grotesk misverstand’Ter Braaks geprikkeldheid werd mede gewekt door Du Perrons stijl, die bol stond van de hyperbolen. In Scheepsjournaal waren de koloniale opvarenden ‘pratende biggen’ en ‘witte kaffers’ genoemd. Ter verdediging had Du Perron zijn manuscript gekarakteriseerd als ‘een klachtenboek over 30 dagen gedwongen samenzijn met dit soort vee’.Ga naar eind18 Hij achtte de ‘vee’-metafoor ook van toepassing op de abonnees en medewerkers van Groot Nederland die zich geprikkeld toonden door zijn blocnotes. Hieraan herkende men weer ‘het hollandsche tuig, dat vee’.Ga naar eind19 En de planters waarmee hij in aanraking kwam heetten ‘best vee, op het uitbuiten van den inlander na, maar... vee, met of zonder horens, waarmee ik niet bedoel dat er zooveel cocu zijn, maar dat de meeste, als je wilt ongevaarlijk zijn’.Ga naar eind20 Du Perrons hyperbolische stijl hoorde bij zijn polemisch temperament dat streefde naar een drastische plaatsbepaling. Daarin draafde hij wel eens door. Zo werd Greshoff getrakteerd op dit gepantserde statement: ‘Indië is verdeeld in koloniseerende prollen en slaven. De eerste categorie is onderverdeeld in handelaars, planters en ambtenaren. Dit laatste gespuis leeft in één roes: elkaar te kleineeren. Kleineert een ambtenaar een ander ambtenaar niet, hier in de koloniale sfeer, dan voelt hij niet dat hij zelf bestaat. Of anders, dan is hij geresigneerd in het niet-bestaan, dan ambtenaart hij alleen nog maar uit sleur en voor het traktement. (Dat zijn natuurlijk de geschiktste.)’Ga naar eind21 Deze interpretatie werd Du Perron ingegeven door zijn toevallige ontmoeting met de journalist en nsb'er W.G. Kierdorff (1912-1984). De man was hem ‘akelig beleefd’ en vanuit de hoogte tegemoetgetreden en had goed laten merken, dat hij niets zag in een boek over Multatuli.Ga naar eind22 Voor Du Perron werd Multatuli de maatstaf waaraan je in Indië menselijke kwaliteiten kon afmeten. Multatuli was de ambtenaar die zich niet als ambtenaar, maar als mens had gedragen. | |
[pagina 812]
| |
De nuanceringen kwamen pas later tijdens Du Perrons verblijf in Indië. Op 29 november 1937, na weer een tirade tegen de ‘kilo's zelfverzekerde botheid, kannibalisme, analphabetisme, cretinisme, hoor-je-m'n-muilisme’ van de Indische prollen, deelde hij Ter Braak mede: ‘Kortom, bedenk wat het zeggen wil als ik je zeg: de indische handels- en plantersprol slaagt erin je te doen verlangen naar den ambtenaar.’ Meteen hierna noemde hij de directeur van onderwijs, P.J.A. Idenburg, als iemand die ‘zoo weinig ambtenaar’ is ‘dat iedereen erover spreekt’. Hij maakte ‘den indruk van een eerlijke, ronde vent te zijn (niet in schijn, maar echt)’.Ga naar eind23 Het tuinfeest bij Groeneveldt was achteraf toch niet zo desastreus verlopen voor Du Perrons kansen, want Idenburg zou hem een privaat-docentschap willen geven aan de nog op te richten literaire faculteit in Batavia.Ga naar eind24
Er waren andere, praktische zaken die bijdroegen tot een impasse in Du Perrons correspondentie met Ter Braak. Du Perron had gevraagd zijn lange brief over Douwes Dekker, waarin hij de mogelijkheden aftastte van een Nederlandse uitgave van diens in Indië verboden boek, aangetekend door te sturen aan Greshoff. Maar Ter Braak zag ervan af dit aangetekend te doen en de brief kwam nimmer bij Greshoff aan. Ter Braak verontschuldigde zich met een laconiek: ‘Gek is, dat twee brieven van jou (waarbij de lange over D.D.) weg zijn geraakt bij verzending naar Jan Greshoff! Onbegrijpelijk en vervelend, want ik had juist die brief graag willen bewaren. Ik heb altijd veel aan je “praatjes”, dus spaar ze niet [...].’Ga naar eind25 Du Perron was des duivels en ventileerde onmiddellijk zijn paranoïde veronderstelling dat een nsb-postbeambte de brief had verduisterd en overhandigd aan de een of andere officier van justitie in het semi-fascistische Indië.Ga naar eind26 Ter Braak verontschuldigde zich voor zijn verzuim, maar voelde zich toch geroepen om Du Perrons ongerustheid te relativeren: ‘[...] ik ben er heilig van overtuigd, dat je deze zaak te zwart inziet’.Ga naar eind27 Du Perron accepteerde Ter Braaks verontschuldigingen, maar bleef bij zijn kafkaëske interpretatie. Ter Braak moest één ding begrijpen over Indië, waar het Bruinboek over de Hitlerterreur was verboden: ‘het is hier qua talis n.s.b.-ig, ook wat niet “officieel” het merk draagt’.Ga naar eind28 De racistische ideologie van de nsb had nu eenmaal een grote aantrekkingskracht op de koloniserende Hollander.Ga naar eind29 Enkele weken later berichtte hij Greshoff gehoord te hebben dat de verloren brief ‘terecht’ was, ‘precies daar waar ik dacht’. Kennelijk liepen zowel zijn brieven als die van Ter Braak kans om opengestoomd te worden.Ga naar eind30 Weer drie weken later was Douwes Dekker in Bandoeng verhoord, waarbij bleek dat de politie op de hoogte was van zijn plan om zijn | |
[pagina 813]
| |
boek in Nederland te doen uitgeven. Rara, hoe kon dat? De conclusie lag voor de hand!Ga naar eind31
Nauwelijks was deze conclusie getrokken of een andere kwestie kwam de correspondentie verzuren, namelijk die van de correspondentkaarten. Du Perron had Ter Braak in een brief van 3 april 1937 namens Bep gevraagd of hij hen beiden niet aan een bewijs kon helpen dat ze correspondent waren van Het Vaderland. Ze wilden namelijk een reis naar Bali maken en met zo'n perskaart zouden ze 25% reductie kunnen krijgen op alle treinreizen.Ga naar eind32 Ter Braak had niet op dit verzoek gereageerd, maar Bep had bij de spoorwegen een verklaring losgepraat waardoor ze toch korting kon krijgen. Ze had het verhaal opgedist dat Het Vaderland de bewijsjes niet per luchtpost had verstuurd, zodat die veel te laat zouden aankomen. Op 2 mei gingen Bep en Eddy du Perron op reis, maar met een voorwaardelijke reductie: de bewijsjes moesten later alsnog worden overlegd. Daarom schreef Du Perron zijn vriend op 8 mei vanuit Djokjakarta een brief met het verzoek om de gevraagde verklaringen per luchtpost te sturen.Ga naar eind33 In een brief van 3 juni kwam Ter Braaks reactie: zijn hoofdredacteur Schilt was erg zuinig met ‘correspondentkaarten’, die hij alleen verstrekte ‘voor zeer speciale, vooraf overlegde ondernemingen’. ‘In de huidige omstandigheden’ was er helemaal geen zicht op.Ga naar eind34 Het was waarschijnlijk door de druk van die omstandigheden dat Ter Braak domweg Du Perrons vooraf gedane verzoek had vergeten, of... verdrongen. Het vervolg van de kwestie duidt op het laatste. Ter Braak had zijn afwijzende reactie per luchtpost verzonden, zodat Du Perron al op 11 juni kon reageren. Hij betichtte Schilt van ‘burgerlijke gewichtigdoenerij’, of was hij misschien bang dat ze een ‘communistisch’ gebruik van die kaarten zouden maken? In elk geval zou Du Perron geen letter meer in Het Vaderland schrijven en Bep zou Schilt een brief schrijven, waarin ze hem persoonlijk de waarheid zou zeggen.Ga naar eind35 In Ter Braaks antwoord kwam de aap uit de mouw: ‘Ik hoop, dat Bep zich nog bedacht heeft en Schilt niet heeft geschreven, want in dezen is het ongelijk geheel aan jullie kant! Jullie vraagt n.b. zonder mij of iemand anders daarvan eerst in kennis te stellen, een korting op de reiskosten, je stelt mij dus voor een fait accompli; en wanneer ik jullie schrijf, dat het niet gaat, komt er weer een ultimatum van: “geen letter meer in Het Vad.”! Ik wil je precies verklappen, dat ik expres deze zaak niet met Schilt besprak, omdat ik uit ervaring weet, dat | |
[pagina 814]
| |
hij geweldig het land heeft aan zulke ongevraagde “perskaarten” [...]. Je vervreemdt je vrienden door dezen kankertoon van je, je schept conflicten en incidenten, die door den afstand veertien dagen op zijn minst duren en daardoor veel onaangenamer worden dan ze op “de korte baan” zouden zijn.’Ga naar eind36 Ter Braak stelde voor de correspondentie maar op te schorten, want hij kon er niet meer tegen. Op 25 juni schreef hij er echter een brief overheen, dat Schilt hem Beps brief had laten zien. Het berustte eigenlijk op ‘een grotesk misverstand’, want Bep had het over een bewijs van ‘medewerkerschap’ en niet van ‘correspondentschap’: welnu, dát had hij hen met gemak kunnen bezorgen. Overigens kon Schilt er de humor wel van inzien.Ga naar eind37 Jan Greshoff, die over het algemeen veel praktischer was ingesteld dan Ter Braak, hielp zijn vrienden uit de brand met bewijzen dat zij medewerkers waren van het Hollandsch Weekblad.Ga naar eind38 Bep, die als Parijs' correspondent van Het Vaderland honderddertien bijdragen had geschreven, was zo mogelijk nog meer ontsticht dan haar man. Zij schreef een boze brief aan haar oude vriend Ter Braak, waarin ze hem duidelijk maakte ‘dat haar niets zoo incorrect leek in de vriendschap als voogdje spelen over vrienden’.Ga naar eind39 Ter Braaks angstvallige houding tegenover zijn hoofdredacteur is tekenend voor zijn hachelijke maatschappelijke positie. In 1939 zou hij Greshoff schrijven dat Du Perron eenvoudig niet wist ‘hoe het sociale leven iemand vervormen kan’.Ga naar eind40 In de strijd om het maatschappelijke compromis had Ter Braak de nodige veren gelaten. | |
Een kwetsbare paradijsvogelZoals we hebben gezien, was ook Du Perron niet vrij van symptomen. Indië was immers het land dat hem moest bevrijden van zijn obsessie met het ‘fantoom’. In zijn eerste tijd was hij daar nog erg mee bezig. Niet voor niets heeft hij in Indië zijn gedichten ‘Meisje in parelgrijs’ en ‘Het spook’ geschreven, die beide hun ontstaan te danken hebben aan zijn diepe wrok jegens Johan de Meester jr.Ga naar eind41 Het verontrustende in deze gedichten is dat niet alleen de verleider wordt neergezet als een ‘lege ploert’ en een ‘superkellner’, maar dat ook de verleide vrouw er slecht afkomt. Zij is besmet door het geloof dat zij eens aan dit heerschap hechtte: ‘De vrouw, van ras zelfs, heeft iets van het paard: / als zij verleid moet, kan zij heus niet tellen / of 't andre beestje is meer of minder waard.’ | |
[pagina 815]
| |
In ‘Het spook’ staan de veelzeggende regels: ‘Wat haar geloof eens was, is mijn vernedering’ en ‘Hoeveel in mij, dat zong, werd door het spook gesmoord’. Toen Du Perron de gedichten in januari 1940 voor Roland Holst had overgeschreven, voegde hij daar de verklaring aan toe: ‘Wil je wel gelooven dat ik bij 't overschrijven van al die “polemische” woorden, die allemaal zooveel zwakker dan de werkelijkheid zijn, zou kunnen huilen; en misschien vooral bij de gedachte dat men dat vers alleen als een uiting van mijn “polemische natuur” zien zal? Maar beter dat dan de werkelijkheid.’ Du Perron zag zijn wereldwijze vriend in deze kwestie als een mengeling van kwade genius en biechtvader. Op 12 maart 1937 reageerde Holst op Du Perrons eerste brief aan hem uit Indië. Du Perron had bekend hem nu pas te schrijven, omdat hij nog geen antwoord had gekregen op twee brieven na de dood van Slauerhoff, maar vooral omdat hij Jany Roland Holst associeerde met Johan de Meester. Jany's broer Marius was getrouwd met een zuster van Johan de Meester jr.Ga naar eind42 Du Perrons paranoïde instelling zat Holst erg dwars en hij trachtte hem tot andere gedachten te brengen: ‘Ik bezweer je: als jij - al was 't maar voor 10 seconden - hem zou kunnen zien, zooals Bep en ik hem zien en weten, dan zou je genezen zijn. Niet als Bep het type vrouw was, dat als het slachtoffer van zoo iemand zou kunnen worden beschouwd, maar wél nu zij is zooals zij is, en zonder twijfel in haar herinnering zijn misbruik als onbeteekenend en zinledig verdwijnt achter het besef, dat het leven in haar (haar “lot”) hém tijdelijk gebruikte ter verklaring van een bepaald ondervindingsgebied, waar zij door moest en waar een vrouw als zij is ook met onaangepaste onafhankelijkheid weer uit vrij komt.’Ga naar eind43 Uiteraard droegen de vele zaken die hem enerveerden niet bij tot Du Perrons gezondheid. Evenals Multatuli, die ‘zenuwlijder’ van Lebak, was hij een gedrevene die uiterst gevoelig, op het neurotische af, kon reageren op zijn omgeving. Daarbij was hij een ‘workaholic’ in de tropen, een leefwijze die ook sterkeren kan slopen. In januari 1937 schreef hij zijn Scheepsjournaal en op een ochtend begon hij in een vlaag van inspiratie aan een episch gedicht, dat De grijze dashond zou heten.Ga naar eind44 De eerste elf kwatrijnen stonden zomaar op het papier, maar Du Perron zou slechts de helft voltooien van dit gedicht over de ziekelijke binding tussen een jonge vrouw en haar vader.Ga naar eind45 Nog in januari 1937 begon hij met grote bezetenheid te | |
[pagina 816]
| |
schrijven aan zijn boek over Multatuli. Hij werkte er tien à twaalf uur per dag aan, van 's morgens tot 's avonds en vrijwel zonder rust.Ga naar eind46 Op 25 februari kon hij Greshoff melden dat zijn boek af was. Hij schatte het op driehonderd bladzijden.Ga naar eind47 In de euforie over de voltooiing van dit boek voelde Du Perron zich lichamelijk best.Ga naar eind48 Maar nu kampte Bep met gezondheidsproblemen. Zij voelde zich constant uitgeput door het tropische klimaat en had een panische angst voor de spinnen en kakkerlakken in huis. Ook vreesde ze voor Alain, want in de tuin zaten slangen en schorpioenen.Ga naar eind49 Du Perron hoopte dat haar fysieke conditie als ze eenmaal gewend was zou verbeteren, maar toen ze steeds maar moe bleef, werd een dokter geraadpleegd. Die constateerde dat ze aan bloedarmoede leed.Ga naar eind50 Daarbij kwam dat de materiële situatie van het gezin niet erg rooskleurig was. De kosten van levensonderhoud in Indië waren erg tegengevallen. Du Perron rekende Marsman voor dat deze van zevenenzestig gulden per maand zou kunnen leven als hij het huis van de Crones in Tjitjoeroeg zou huren, maar dan moest hij wel rijsttafel eten en zich niet verplaatsen. Bep corrigeerde deze berekening: het was minimaal negentig gulden en dan mocht je niet ziek zijn, niet uitgaan enzovoort. Bij een normaal bestaan moesten Henny en Rien Marsman rekenen op honderdtwintig gulden minimum.Ga naar eind51 Het was dan ook bittere noodzaak dat Bep weer het een en ander bijdroeg aan het huishoudbudget. Zo gaf zij af en toe lezingen voor de radio,Ga naar eind52 schreef zij nog steeds recensies van Franse en Engelse literatuur in de nrc,Ga naar eind53 maar vooral verdiende ze bij als gecommitteerde voor Frans op eindexamens in Bandoeng. Zij vervulde dit baantje tweemaal, in mei-juni 1937 en mei-juni 1938.Ga naar eind54 Toen Bep voor de eerste keer gecommitteerde was, stuurde Du Perron haar uit Tjitjoeroeg elke dag op zijn minst één, maar meestal twee brieven. Hij vertelde haar over de dagelijkse besognes, over ‘de oudjes’, over zijn werk, maar ook ging hij in op de omstandigheden waaronder Bep en hij moesten leven en op hun relatie. Door de materiële zorgen voelde hij zich al jarenlang ‘in elkaar gedrukt door symptomen. Hoe kan iemand vrij schrijven, die zichzelf aan allerlei omstandigheden ziet overgeleverd?’ Ironisch voegde hij daaraan toe: ‘Wat zou 't niet heerlijk voor je kunnen zijn, een praktische man, die niks zei, die geen gevoeligheidjes zat uit te drukken, dagen lang, die met een paar kloeke zetten alles uit de soep bracht. Hè! zóó'n man te zijn!’Ga naar eind55 In deze brieven van Du Perron treft een lichtere, berustende toon. De | |
[pagina 817]
| |
stormen zijn een beetje uitgewoed. Hij is zich ervan bewust dat hij Bep het leven niet gemakkelijk heeft gemaakt: ‘[...] je bent nog altijd het “teedere witte kind” uit H.'s gedicht, heusch. Als je in ons leven maar iets terugvond van de rust die vroeger je ouders je gaven. Vooral daarin ben ik een mislukking. Maar als je niet weet dat je alles voor me bent, ben je een ezelinne.’Ga naar eind56 Zijn voortdurende gevoel van liefde voor Bep troost hem met de nare situatie waarin ze zijn terechtgekomen: ‘Vroeger zei ik: “Als jij maar van me houdt, dan is alles goed.” En au fond is het zoo, nu, altijd. Het ergste zou zijn als ik jou niet meer had; en zoolang wij elkaar toch alles kunnen geven, wat kan ons dan eig. de rest schelen?’Ga naar eind57 Sinds zijn terugkeer naar Indië hadden zich bij Du Perron geen hartstoornissen meer voorgedaan.Ga naar eind58 Echter, net toen hij dacht dat die symptomen tot het verleden behoorden, kreeg hij weer last van zijn hart - drie weken nadat Bep was vertrokken naar Bandoeng en vlak voor ze zou terugkomen. Op 18 juni 1937 schreef hij haar: ‘Ik voel mij nl. opeens weer niet goed; heb weer heel slecht geslapen - half 4 tot 7 uur (net als Maandag- en Dinsdagnacht), had bovendien, en heb nu nog, kleine schokjes in de hartslag. Vervelend is dat, want ik had zoo gehoopt ervan af te zijn, in Indië. Het is niet de gewone (oude) manier van “popelen”, maar om de zooveel tijd is het net of de boel een halve sekonde stopt. Wschl. een gewoon moeheidsverschijnsel. Ik heb geprobeerd sympathil te nemen en maakte het nieuwe (d.w.z. onaangebroken) doosje open, maar alles kleeft aan elkaar van de vocht, ziet bruin “ende stinckt erbarmelyck,” in Compagnies-hollandsch. Dus moet het nu maar zonder.’ Van deze nieuwe hartstoornissen zou hij niet meer afkomen. Ze werden veroorzaakt door een fatale mix van veel te hard werken, te veel aankomen, te weinig beweging en grote psychische druk. In vergelijking met de afgestompte kolonialen mocht hij zich ‘een paradijsvogel’ vinden, maar hoe krachtig en weerbaar was zo'n vogel? | |
Een wereld van verschijningsvormenMet een bijna archeologische nieuwsgierigheid ging Du Perron op zoek naar sporen van het verleden die hem iets konden zeggen over zichzelf. Natuurlijk had hij in Soekaboemi zijn geliefde tante Lot opgezocht, die | |
[pagina 818]
| |
honderduit had verteld over de laatste streken van zijn pleegzusje Ina. Ook mevrouw Koch bleek nog te leven, en van haar pleegzoon Emiel Sassen hoorde hij dat de trage Herman Bloem het had geschopt tot inspecteur van politie.Ga naar eind59 Maar het meest verrassend was wel een ontmoeting in Batavia met zijn vroegere speelkameraadje Dora Pichel, die rond 1911 uit zijn leven was verdwenen om te trouwen met een zekere William van der Groen. Zij was nu een drieënveertigjarige moeder van acht kinderen. Ze had haar tweede zoon Edgar genoemd, roepnaam Eddy. Du Perron vond haar ‘alleraardigst, jong gebleven, door-en-door echt, hoewel volslagen zonder besef van wat ons pleegt bezig te houden’. Dora vertelde Bep en Eddy wat voor een potentaatje hij als kleine jongen was geweest.Ga naar eind60 Du Perron zou Dora meerdere keren terugzien, al was het alleen maar om materiaal op te doen voor een vervolg op Het land van herkomst. Na de grote inspanning die het schrijven van zijn boek over Multatuli had gekost vond Du Perron het tijd worden om wat meer van het land te zien. Het geld ervoor hadden Bep en hij eigenlijk niet, maar ze konden besparen door te logeren. Omdat Adé Tissing in februari was overgeplaatst naar een onderneming in Pekalongan, halverwege tussen Cheribon en Semarang, grepen ze de kans om die kuststreek te verkennen.Ga naar eind61 Ze zouden er tien dagen blijven, maar het werd een grote deceptie. Adé had het te druk om zich met hen bezig te houden en Bep werd er ziek.Ga naar eind62
Veel geslaagder was de grote reis die zij samen maakten over Java en Bali. Eerst gingen ze op 2 mei 1937 naar Bandoeng, waar Alain bij zijn tante Erna werd gebracht. Van Bandoeng reisden ze naar het zuidelijke havenplaatsje Tjilatjap. Du Perron vond het ‘allerliefst’. Het strand was precies dat van de Zandbaai: dezelfde kleur zand en water, haastig opzij wegrennende krabbetjes en bintarovruchten die op de vezels waren weggebeten door het water.Ga naar eind63 Verder had Tjilatjap grote lanen met schaduwrijke kenaribomen en een kerkhof aan zee: ‘alles wat noodig is om een leven in stilte te eindigen’.Ga naar eind64 Vervolgens reisden ze via Poerwokerto naar Bandjarnagara, dat hun basis werd voor een verkenning van het Diëngplateau in het hart van Midden-Java. ‘Diëng’, ‘Woonst van de Goden’, is een ijl, nevelig bergachtig gebied met minerale meren en de oudste tempels (tjandi's) van Java. Du Perron, die zich door zijn lectuur terdege had voorbereid, maakte aantekeningen: de blauwe kop van de Soendoro, de tabaksaanplant op de hellingen van de Soembing, de paarden, het rode mos, het zilver van de kajoepoetihbomen, het kratermeer waar ‘een lief zeegroen meertje met | |
[pagina 819]
| |
koud water’ zich stort ‘in een kom met ziedend borrelend grijsblauw water’, een spiegelmeer met vele kleuren, zwavelgeur, geel-groene rotsen, zand dat ogenschijnlijk vast is maar in werkelijkheid rul, en verder tjandi's, Tjandi Ardjoena, Tjandi Bima - maar alle tjandi's waren leeg.Ga naar eind65 Op 6 mei 1937 maakten ze een tocht naar Karangkobar, ten westen van de bergen. Samen met een streek in Servië stond dit gebied bekend als de ‘oudste streek van de wereld’: ‘oude uitbarsting millioenen jaren geleden, formatie van de bodem wijst er nog op’. Het was ook een economisch bedrijvig gebied, want men voerde over heel Java koeien en geiten uit. Du Perron noteerde zijn ontmoetingen met dorpshoofden en met de regent van het district. De laatste was een evenwichtig, nauwkeurig articulerend man, die met evenveel gemak over het boeddhisme sprak als over de manier waarop hij zijn dienstbaarheid aan het volk in overeenstemming bracht met zijn trouw aan de regering.Ga naar eind66 Op 7 mei gingen Bep en Eddy du Perron door naar de Boroboedoer. Hoewel dat niet meer was toegestaan, logeerden ze toch bij het heiligdom zelf.Ga naar eind67 's Morgens zagen ze het eerste licht goud en blauw links van het monument verschijnen. Ze hoorden raven krassen, terwijl de zon verblindend opkwam achter de vulkaan Merapi in de verte: ‘alles bestraald, geraakt, - duidelijk nevelbanken tussen klappers - Vaalrode hemel tussen groen. Raaf op pinakel (punt) v/e stoepa (klok!) zwart glimmend op dof zwart met lichtgrijsgroene mostvlekken, - vliegt rond, bij zonsopgang, verkeerd - zo tussen de klokken, had voor europees gevoel bij vallen v/de nacht moeten zijn. Verdwijnt, tekoekoers [tortelduiven] heffen koncert aan - lang, steeds roerender.’ Daarna beklommen ze de centrale trap van het heiligdom en begonnen met de bovenste ommegang, waar één boeddha met hoofd zat. De meeste boeddha's waren zonder hoofd, want die waren gesneld door medewerkers van musea. Zo vroeg in de ochtend waren de stenen op de gaanderijen nog zwart en vochtig, met donkerpaarse curven, maar zodra de zon erop viel, steeg de dauw ervan af ‘als rookwolkjes, alsof iemand een ommeg[ang] lager een sigaret rookte’. De getande doorkijkjes boden telkens zicht naar boven én beneden. Helemaal onderaan kon je de stoepa niet meer zien. De borstwering leek onmetelijk lang. ‘Je komt een poort tegen, een slingerlijn-balustrade eindigend in een mosgroene klomp, [je] kijkt, en ziet open muil van visolifant die een hondleeuwtje uitspuugt, met een snoezig opgetrokken poot - als om poot te geven of te krabben.’ Ook beschreef Du Perron de reliëfs aan weerszijden van de gaanderijen. Het ene verhaal na het andere ontplooide zich ‘langs lijnen van geleide- | |
[pagina 820]
| |
lijkheid’. Je gaat dan letten op de uitzonderingen, op de dieren die zijn uitgehakt: ‘apen (lief wijsgerig), buffels, schildpadden, olifanten, reeën’, maar ook ‘een boogschutter die zijn boog spant’, ‘een man die naar een olifant trapt’, ‘een danseres die wild danst, valt en haar eigen schoot schopt’. Du Perron werd voornamelijk geboeid door de eerste gaanderij, die de wereld van de verschijningsvormen weergeeft. Hoe hoger je kwam, hoe verhevener het allemaal werd, ‘parade-achtig in heiligheid!’ Hij vond de gezichten van de Boroboedoer er niet erg Javaans uitzien, meer als Klingalezen uit Voor-Indië, met een joods uiterlijk. Verder bezochten Bep en hij de Tjandi Pawon en de beroemde Tjandi Mendoet met zijn drie reusachtige beelden. Daarna keken ze nog éénmaal achterom: de Boroboedoer lag daar ‘als een lage kroon, een diadeem van ijzer’. 's Avonds bereikten ze doodop Djokjakarta. De volgende dag, 8 mei, hadden ze weer een heel programma voor de boeg. Niet alleen bezichtigden ze het hindoeïstische tempelcomplex Prambanan, ook legden ze een bezoek af bij de voormalige politieke activist Soewardi Soerjaningrat (1889-1959), die in december 1912 samen met Douwes Dekker en Tjipto Mangoenkoesoemo de Indische Partij had opgericht. Reeds in juli 1913 had het koloniale gouvernement Soewardi en Tjipto gearresteerd wegens een persdelict en in september van hetzelfde jaar werden de drie voormannen verbannen, op eigen verzoek naar Nederland. Soewardi was in 1919 teruggekeerd in Indië en had na een periode van journalistieke activiteit besloten zich voortaan te wijden aan het onderwijs als zekerste middel om het volk op te voeden. Hij stichtte het op Javaanse leest geschoeide schoolsysteem Taman Siswa en nam de naam Ki Hadjar Dewantoro aan: ‘Eerwaarde Leraar tussen de Goden’. In deze rol zou hij uitgroeien tot een soort Gandhi-figuur.Ga naar eind68 Du Perron was gecharmeerd van Dewantoro, die hij Javaans-superieur noemde.Ga naar eind69 Anderzijds hadden veel Javanen die hij tegenkwam ook ‘een soort halfzachtheid’ die duidelijk maakte waarom er zo'n groot begrip bestond tussen hen en de Hollandse ethici. Hij besefte dat hij nog maar weinig van de ‘inheemschen’ had gezien en dat de onderlinge verschillen aanzienlijk konden zijn. Hij nam zich voor hen nader te leren kennen.Ga naar eind70 Djokjakarta was het centrum van de Javaanse cultuur, met als bezienswaardigheden de kraton van de sultan en het Sånå Boedåjå museum. 's Morgens maakte Du Perron op het museum kennis met de directeur, Sam Koperberg (1886-1957), en de ondervoorzitter van de museumcommissie, ir. J.L. Moens (1887-1954). Du Perron kreeg van Koperberg aanbevelingen mee voor personen in Oost-Java en op Bali, en Koperberg trachtte Du | |
[pagina 821]
| |
Perron te interesseren voor een op te richten Indisch cultureel tijdschrift. Du Perron wilde er later meer over horen.Ga naar eind71 's Middags woonden Bep en hij een dansoefening bij en 's avonds bezochten ze mevrouw Resink, die een beroemde verzameling had van Hindoe-Javaanse bronzen, beelden, offerschalen en andere etnografica.Ga naar eind72 's Avonds ging de reis door naar het Oost-Javaanse Blitar. Op 10 mei bezochten de Du Perrons Panataran, een groot aan Shiva gewijd tempelcomplex, dat grotendeels tijdens de Madjapahit-dynastie tot stand is gekomen.Ga naar eind73 's Avonds gingen ze door naar Malang, van waaruit ze de volgende dag Singåsari bezochten, een oudere torenachtige tempel, gebouwd in de martiale stijl van de Singåsari-dynastie uit de dertiende eeuw. Ze fotografeerden elkaar voor de gigantische beelden van de angstaanjagende bewakers, getooid met slangen en schedels.
Op 12 mei reisden ze naar Banjoewangi voor de oversteek naar Bali. In de ochtend gingen ze met een vlerkprauw naar de overkant en daarna met autobussen via Negara door naar Denpasar. Hier overnachtten ze in hotel Satrya, dat iets minder duur was dan het bekende Bali Hotel. In de tien dagen daarna ontmoetten ze diverse coryfeeën die zich op het eiland der goden hadden gevestigd: de schilders Walter Spies en Rudolf Bonnet en de musicoloog Colin MacPhee.Ga naar eind74 Du Perron zag de Duitser Spies maar kort. Het stuitte hem tegen de borst dat deze man, die waarschijnlijk de meest begaafde schilder van Indië was, was uitgegroeid tot een Balinese instelling. Spies liet zich de exploitatie aanleunen, maar hij had ‘iets verpletterds’ over zich, ‘dat in verband met het baliese toerisme moet staan’.Ga naar eind75 Du Perron noemt niet Spies' pedofilie, een andere factor waardoor hij in de gaten liep.Ga naar eind76 De Europese bevolking op Bali gaf Du Perron het idee dat hij in Ascona was beland, althans een soort aftreksel daarvan.Ga naar eind77 In het gezelschap van een zekere Hope Johnson bezochten beide reizigers Balinese dansvoorstellingen en het eilandje Serangan ten oosten van Koeta, maar ze werden vooral op sleeptouw genomen door de journalist Houbolt, die in Denpasar woonde. Door hem vergezeld, waren ze getuige van een lijkverbranding en gingen ze via Kloengkoeng naar Selat in Oost-Bali. Kloengkoeng was van oudsher de zetel van de aanzienlijkste Balinese vorsten. Du Perron maakte er foto's in de Gerta Gosa, het in de achttiende eeuw gebouwde vorstelijke gerechtshof.Ga naar eind78 Op sommige tempels hadden de Balinese kunstenaars tussen de monsters ook Hollanders uitgehakt, ‘altijd met een glas jenever toegerust of met een geldbuidel of bezig geld te tellen’. Du | |
[pagina 822]
| |
Perron vond het gezicht van Houbolt lijken op het ‘huilerig smoel’ van de jeneverdrinker.Ga naar eind79 Zonder gids trokken Bep en Eddy du Perron op 19 mei naar Goenoeng Kawi, een ravijn waar twee rijen tempels tegenover elkaar staan, gescheiden door een rivier. Op dezelfde dag bezochten ze Goea Gadjah (Olifantsgrot), een boeddhistische tempel uit de elfde eeuw, die met Goenoeng Kawi het vroegste voorbeeld is van Balinese kunst. 's Avonds woonden ze een ketjakvoorstelling bij, de door de Ramajana geïnspireerde ‘dans van de apen’. Na een rustdag verbleven ze twee dagen in een pasanggrahan in het hooggelegen Badoegal, ten oosten van Goenoeng Batoer. Ze roeiden wat op het Batoermeer en namen de volgende dag vanuit het Noord-Balische Boeleleng de boot naar Soerabaja.Ga naar eind80 Op 24 mei deden ze daar boodschappen in de beroemde wijk Toendjoengan.Ga naar eind81 Op 25 mei arriveerden ze 's middags om vijf uur in Bandoeng. Voor Bep was de hele reis ‘in vele opzichten een openbaring’. Voor Du Perron was het zijn eerste reis naar Bali geweest, dat volgens hem nog steeds de naam van ‘paradijs’ verdiende, al werd het in hoog tempo verpest door zendelingen en toeristen. En dat terwijl het eigen leven van het eiland juist zo bijzonder was. Hij had zich zeer op zijn gemak gevoeld met de Balinezen, die hij ‘vrijmoedig en eerlijk’ vond, ‘zonder het nu 3 eeuwen gekweekte wantrouwen van den Javaan’.Ga naar eind82 Door de reis besefte hij eens te meer dat hij nog veel moest studeren in Indische onderwerpen. Hij voelde zich ‘als een jongen die vroeger zijn les verkeerd geleerd heeft en nu over moet beginnen’.Ga naar eind83 | |
Dora's verschijningBep en Eddy du Perron hadden na hun ontmoeting met Dora ook kennisgemaakt met haar man en kinderen. Het jongste kind, Constance, was pas drie jaar oud. Dora's echtgenoot William maakte een onvergetelijke indruk met zijn brede, spits opgedraaide knevel. De zestienjarige Iertje was enthousiast om zo'n jonge nieuwe oom te leren kennen en iedereen was het erover eens dat de nieuwe tante erg lief was.Ga naar eind84 Als hij toch in Batavia moest zijn, stapte Du Perron wel eens af bij de familie. Hij voelde zich prettig bij deze Indo's met hun gemakkelijke levensstijl en zou wel meer met ze om willen gaan. Alleen voelde hij dat Bep daar minder geporteerd voor zou zijn.Ga naar eind85 Maar Leo Jansen, die een Indo-vriendinnetje had, vond het misschien wel leuk om met Dora en William kennis te maken.Ga naar eind86 Jan- | |
[pagina 823]
| |
sen ging inderdaad op dit voorstel in, en terwijl Bep als gecommitteerde in Bandoeng zat, kwam Du Perron over naar Batavia. Jansen woonde in Hôtel des Galeries op het Molenvliet en bood zijn vriend een overnachting aan. Op 1 juni 1937 rapporteerde Du Perron aan zijn vrouw: ‘Hij [Leo Jansen] was erg aardig (ik vind hem werkelijk steeds geschikter) en ik heb met Dora en Van der Groen in zijn hotel ook geluncht; daar hij mij voor zijn rekening genomen had, kon ik Dora en v.d. G. voor de mijne nemen. Die menschen hebben 't erg arm, want omdat v.d. G. nu gesneden wordt door zijn schuldeischers, moet de heele familie leven van f 125. 's maands. Tu te rends compte! Later op de dag schreef Du Perron een tweede brief, waarin hij schielijk dit plan introk. Hij voelde zich toch wat ongemakkelijk. Bij nader inzien deed hij er beter aan naar Bandoeng te gaan om het weekend met Bep door te brengen. Dus Dora werd afgezegd. Op 15 juni - Bep was nog steeds in Bandoeng - kwam het jeugdvriendinnetje alsnog. Zij verscheen 's middags om half vier, samen met haar man. De Van der Groens onderhielden Du Perron met ‘de prachtigste verhalen van wonderbaarlijke genezingen’, zwarte magie en meer van dit soort onderwerpen.Ga naar eind87 Op een gegeven moment stuurde Dora haar man weg en begon ‘allerlei bekentenissen te doen, van dat zij eig[enlijk] al die jaren het geld had bijverdiend | |
[pagina 824]
| |
dat hij als klerk tekort kwam, door met zijn chefs en zoo naar bed te gaan’. Daarop gaf ze Eddy tactvol te kennen dat hij haar als haar kamergenoot niet onwelkom zou zijn. Ze was altijd zo bang alleen en Eddy was toch als een broer voor haar. Ook vertelde ze dat ze niet meer menstrueerde en uitte ze zich in nauwelijks bedekte termen: ‘welke man is nou niet stout als zijn vrouw er niet is’. Dora mikte op Du Perrons zwakke plek, die zij feilloos aanvoelde. Maar de voormalige vrouwenversierder deinsde terug voor de afgrond. Hij resumeerde de hele geschiedenis in een brief aan Roland Holst, zijn vertrouwensman in eroticis: ‘Voor het experiment zou ik er wel wat voor gevoeld hebben, zoo'n halve incest door 25 jaar heen terug! - maar de ontrouw aan Bep gaat me nu eenmaal niet af. Dus heb ik maar een heeleboel gemene verhalen teruggedaan en haar toch maar op 't hart gedrukt dat ze ook alleen niet bang hoefde te zijn.’Ga naar eind88 Zo kwam deze Indische verkenning tot een abrupt einde. |
|