Tooneel-aantekeningen
(1786)–Maarten Corver– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn Heer!Nimmer had ik gedacht, dat ik genoodzaakt geweest zou zijn, na den dood van den Heer Punt, de pen op te vatten, ter mijner verdediging, en ter onderrichting van het publiecq, wegens verspreide onwaarheden, over welke ik, en niet zonder reden, niet kan nalaten mij gevoelig te toonen. Dan, in het verloopen jaar 1781, in een der Couranten geplaatst vindende zekere advertentie, dat, namelijk, het Negende Deel der Levensbeschrijvingen van eenige voorname, meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen, inhoudende de Levens van Jan Punt, Anthony van Diemen, Jan Baptista Weninx, Prins Maurits enz. stondt uit te komen, dacht ik bij mij zelven: Jan Punt en Prins Maurits; die twee komen niet onaartig by elkanderen; mij naauwlijks eenig denkbeeld kunnende formeeren, dat dit Jan Punt, mijn gewezene Metgezel op den Amsterdamschen Schouwburg was. O! dacht ik bij mij zelven, deze zal mogelijk een Lieutenant of Adjudant van Prins Maurits geweest zijn, die eenige brave daden verricht heeft, en den naam van Jan Punt droeg. Ik kon mij zoo ras niet verbeelden, dat men in Holland, waar men de Toneelspelers, wanneer zij goed zijn, gemeenlijk mishandelt, nog Lieden vinden zou, die eenen Tooneellist onder de beroemde Mannen zouden durven plaatsen. Ik had in de Engelsche Chronijk van Baker, in het Leven van Koningin Elizabeth, wel twee of drie Toneelspeelderen, als Richardus Bourbidige, Eduardus Allen, en Richard | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tarleton, bijgenaamd den Boer, onder de groote en geleerde Mannen genoemd gevonden: maar dat zulks hier te Lande geschieden kon, scheen mij onbegrijpelijk. Ik had ook, kort na 's Mans overlijden, wel een en ander zoet Versje tot zijnen lof gelezen, benevens twee andere vervaerdigd door twee Poëtische Bulhonden, die mij wakker aanblaften, en hartig deden lagchen om hunne aartige en koddige gedachten; maar hier bleef het bij: en op Duim had ik geenen enkelen regel gezien. Dus dacht ik natuurlijk, men heeft hen, naar de wijze van ons Land, betaald, en zoo ook weder vergeten: ik vernam hier van dan ook verder niets. Maar toen onze Nationale Tooneelspelers, in den jare 1782., op mijn Tooneel speelden, kwam het in de reden te pas, (wij spraken gevallig van Punt) dat een van hun mij zeide, dat 'er eene soort van Levensbeschrijving van Punt in de waereld was; hij toonde zich zeer verwonderd, dat ik die niet gelezen had, en voegde 'er bij, dat ik 'er vrij wat in gehavend werd, en verscheiden andere Tooneelspelers 'er eene veeg in kregen. Ik antwoorde hem, dat ik geene van de daaglijks uitkomende papieren las; dat ik de advertentie (hier voor gemeld) wel gelezen had, maar mij verbeelde, dat het iemand anders betrof, die dien zelfden naam gevoerd hadt. Men maakte mij ondertusschen door het ophalen van eenige staaltjes uit uw werk zoo nieuwsgierig, dat ik het terstond deed halen, wanneer ik in de daad bevond, dat het waarlijk het Leven van Jan Punt, onzen gewezene Toneelist, behelsde. Ik doorlas het met veel gretigheid: doch het deed mij dadelijk leed, te bevinden, dat de Schrijver op verscheiden plaatsen toonde, geheel kwalijk onderricht te zijn. Ik had wel gewenscht, Mijn Heer, dat gij U hadt gelieven te verwaerdigen, bij mij eenige on- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derrichtingen te zoeken; ik zou U vrij veel lichts hebben kunnen verschaffen. Niemand heeft den Heer Punt beter gekend, dan ik; niemand heeft meerder, tot zelfs geheime zaken toe, van hem geweeten. En, naardien ik uit uw werk duidelijk meen te kunnen bespeuren, dat Gij den overledenen Punt, niet dan in zijnen laatsten tijd gekend hebt, en dus verscheiden der aanmerkingswaerdigste zaken, hem aangaande, verzwijgt, wegens eenige andere zeer verkeerd onderricht zijt, en mij boven dien in uw geschrift vrij wat hoons is toegeworpen; naardien ik daarenboven in vertrouwen ben, dat Gij een fatsoenelijk man zijt, ben ik te rade geworden, U in dezen, zoo kort mogelijk, openlijk te onderrichten, op welke plaatsen Gij omtrent den Overledenen, mij, en anderen gedwaald hebt, ten einde de nakomelingschap der waerheid moge deelachtig worden, en Gij, uwe misslagen verbeterende, bij het nageslacht voor geen logenachtig Historieschrijver moogt te boek staan. - Zie hier dan, Mijn Heer, welke aanmerkingen ik op uw werk, onder het lezen gemaakte heb, en op welke plaatsen Gij, zekerlijk door kwade informatie misleid, hebt mis getast. Op bladzijde I. begint Gij uw verhaal aldus: Jan Punt, die gedurende eene lange reeks van jaaren de luister en het hoofdcieraad van den Amsterdamschen Schouwburg geweest is, en met reeht moet gehouden worden voor den grootsten Tooneelspeler, dien Nederland immer heeft gezien, enz. Dit is, neem het mij niet kwalijk, Amsterdamsche grootspraak, en doet mij denken, dat Gij nog jong moet zijn, dewijl Gij onbewust schijnt te wezen, dat het Amsterdamsche Tooneel eenen Adam Karelsz. en eenen Harmanus Koning gehad heeft, van welke ik in mijne jeugd door oude lieden zeer veel goeds heb hooren zeggen, en die voor Punt (zonder 's Mans assche oneere aan te doen) niet behoefden te wijken: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beiden zijn zij zeer groote Treurspelers geweest Ga naar voetnoot*. Bor en van der Sluis waren ook bekwaame lieden in hunne tijd, en Punt zelf heeft mij van deze twee laatste veel goeds gezegd. Dikwijls heb ik hem, in zijn huis, voor zijne goeden vrienden, dingen van den ouden Bor zien nadoen, die zeer goed waren. Ook is Punt in zijn eerste jaaren door Bor onderwezen; dit heb ik uit zijnen eigen mond, dien ik niet beliege: en ik heb hem van der Sluis en Bor altijd hooren prijzen. De Liefhebbers, die eenigen smaak en kunde hadden, plachten ook Duim een Sluisiaan, en Punt een Borrist te noemen; en Gij kunt deswegens, in den Hollandschen Spectatorvan van Effen, in de CVII en CXLI vertogen, eene juiste beschrijving van Duim en Punt te vinden. Maar Gij plaatst Punt, als Tooneelspeler, buiten den rang van alle deze lieden; Gij doet dus hun allen groot ongelijk, en toont, zo 't mij toeschijnt, dat Gij Punt in zijnen vroegeren, dat is in zijnen besten tijd, niet hebt zien spelen, veel minder toen gekend, en dat Gij van de genoemde andere Tooneellisten geheel niets weet. - Nu verder. Op bladzijde 2. en 3. zijt gij billijk omtrent uwen Man; maar gij schrijft ook: Anna Maria de Bruin schitterde in die gelukkige dagen als de eêlste paerel aan de kroon van den Schouwburg. Hier slaat Gij den bal zeer mis: Anna Maria de Bruin was toen ter tijd nog geene eerste Actrice. Dit was Adriana Maas, Huisvrouw van Paulus van Schagen, die te dier tijd, en nog lang daar na, zelfs na dat Anna Maria de Bruin reeds met Punt gehuwd was, de eerste plaats op het Schouwtooneel bekleede, en die ik, en meer anderen met mij, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
altijd gehouden heb voor de beste Actrice, die het Amsterdamsche Tooneel bij heugenis gehad heeft. Deze was eene schoone Vrouw, en door de Natuur met alle gaven, die haar op het Toneel konden doen uitschitteren, begiftigd; doch zij bezat geene theorie of kunstkennis: de Natuur echter, de Natuur alleen maakte haar groot. Dikwijls hebben wij, Punt, namelijk, Duim, Brinkman, Schmit, de Ridder, Helt, van Hattum, en meer anderen voor lang overledene Acteurs, achter het Tooneel, wanneer wij, na haren dood, hare rollen door andere Tooneelspeelsters zagen vertoonen, het groot onderscheid gezien, en niet zelden, bij zulk eene gelegenheid, tegen elkanderen gezegd: ‘wat scheelt dat veel! wat sprak Arriaan in haaren tijd dit of dat vers verwonderlijk uit!’ Onder anderen, wanneer Juffrouw Ghyben Jacoba van Beyeren speelde, en deze regels uitsprak:
Of is hij reeds geweest? mijn Heer! ach wil doch
spreken?
Wat zegt gij? zie mij aan, hoor een Vorstinne
smeeken.
zei mijn medeacteur Schmidt, wanneer wij van het Tooneel kwamen, tot mij: ‘een groot onderscheid tusschen deze en Arriaan van Schagen! hebt gij die wel de Jacoba zien spelen?’ ik antwoorde, ‘neen’ waar op hij mij toevoegde ‘deze was de ware Jacoba’ mij vervolgens de beide genoemde verzen reciteerende, op die wijze, op welke zij die uitgesproken hadt, voegde hij 'er bij: ‘maar men zag, het was ook een Vorstinne, die smeekte.’. De Heer Jan de Marre, de Dichter van het gezegde stuk, Ga naar voetnoot* heeft mij altijd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betuigd, dat niemand dan Adriana van Schagen de waare Jacoba van Beyeren geweest was, en dat Anna Maria de Bruin, die deze rol na haar speelde, zeer veel van haar ontleend hadt, 't geen haar echter niet tot schande verstrekt. Ook durf ik wel betuigen, dat ik, na dat ik de Clairon te Parijs hadt zien spelen, altijd, wanneer ik van Arriaan van Schagen, (want zoo plegt men haar gemeenzaam te noemen) sprak, haar den naam van de Hollandsche Clairon gegeven heb. Punt sprak mede altijd met zeer veel aandoening en lof van haar: Duim, Brinkman, en de gantsche troep, konden haar haren verdienden lof niet onthouden, zoo min als het Publiek, en alle Kunstkenners. Anna Maria de Bruin speelde, in dien tijd, in het Emploi van de Jeunes Premieres, zoo als de Franschen het noemen; en meenigwerven heb ik haar, zelfs na dat zij met Punt gehuwd was, de vertrouwden aan de zijde van Juffrouw van Schagen zien vertoonen; gelijk Laönice in den Doodelijken Minnenijd. Julia in Eneas en Turnus, en meer andere Staatjuffers. Zij is eerst, na dat zij met Punt gehuwd was, in aanmerking gekomen: voor dien tijd speelde zij nog geene Agnes de Castro, nog geene Chimene in de Cid; dit heeft zij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerst na haar huwlijk gedaan; en zij is, door den val van Juffrouw Maas, die, naar mijn best onthoud, in de jaren 1741. of 1742. voorviel, eerst in de eerste rol ontfangen, om dezelve geheel en al te speelen. Ik stel dit hier niet ter mede, om den roem van Anna Maria de Bruin te bezwalken, ik heb die Vrouw gekend, en zou voor haar, gelijk men zegt, door een vuur gevlogen hebben. Bij haar sterven heb ik, op den arm van Punt, zoo veele ongeveinsde tranen vergoten, als hij zelf: en alle de omstanders beschouden met verwondering, dat een jongen van zestien jaren, gelijk ik toen was, en vreemd, om zoo te spreken, in het Sterfhuis, zoo hartroerend bedroefd kon zijn. Ik beminde haar als eene Moeder: 't geen ik hier oprecht betuig. Al het geen gij, op de vierde, vijfde, en zesde bladzijden van uw levens verhaal, omtrent haar ter nedergesteld hebt, verklaar ik ook, geene grootspraak te zijn, maar de eenvouwige waarheid: zij was vol verdiensten, en een braaf mensch. Maar hier, indien gij iets wezenlijks tot haren lof hadt willen bijbrengen, hadt Gij behooren melding te maken van eene van die rollen in welke zij het meeste uitmuntte; gelijk onder anderen eene rol, die ik haar heb zien uitvoeren, en die ik altijd onder de schoonste zaken, die ik op verscheidene Tooneelen gezien en bijgewoond heb, telle, de rol namelijk van Cornelia in Pompejus. Dit was inderdaad iets heerlijks; en ik kan mij nog verbeelden haar in die rol te zien, en de volgende regels te hooren uitspreken:
Zie, Cesar! mij, geboeid, u en mijn' ramp trotseren.
Gij kunt mij kluist'ren, maar niet tot Slavin
verneêren.
Vertrouw niet dat mij 't lot zoo fel kan neder slaan,
Dat ik u hulde doe, of eerbied tot zal staan.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe zwaar ten doel gesteld van doodelijke
rouwe,
'k Blijve echter Crassus en Pompejus Weduwvrouwe,
Een telg van Scipio, een Romeinin, wiens moed
Dit alles overtreft, dit all' te niete doet;
En verder:
Waak, Caesar! waak; 't is tijd:
Men stemt, men zweert uw' val: 't verraad doemt u te
sneven;
Nog:
Ik wil rechtvaerdig u naar 't helden leven staan.
Pompejus heeft nog zoons: die moeten u verslaan;
Die moeten aan het hoofd van hunne krijgs
slagörden,
In 't aanzien van uw heir, door mij gemoedigd worden.
Gelijk ook:
Neen; nog niet naer Rome, ô Caesar! neen;
En in dit laatste, waar zij met de Lijkbusch van Pompejus verschijnt, was zij uitmuntend. Ik moet hier nog bijvoegen, dat, bij aldien Gij dit stuk toen ter tijd gezien hadt, of aangaande deze omstandigheden eenigermate onderricht waart, Gij Punt, in dat zelfde stuk spelende, zijnen welverdienden lof ook niet zoudt hebben kunnen onthouden. Zijne opkomst in het Character van Caesar was groots, recht groots. Als Brinkman die de tol van Ptolemeus speelde, tot hem zeide:
Mijn Heer, beklim den throon; aanvaard mijn
rijksgebied.
was het snel en oogenblikkelijk veranderen der wezenstrekken, en het gantsche gelaat van Punt, eer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij hem antwoorde, en op zijn zeggend adelijk dus toesprak:
Wat snoode vleijerij! hoe! kent gij Caesar niet?
verwonderlijk; wanneer verder Septimius, hem Cornelia komende aanbieden, tot hem zeide:
Mijn Heer,...
en hij antwoorde:
Ontrouwe! wil uw' Meester gaan berichten,
Dat nooit verrader mij kon met zijn dienst
verpligten.
Vertrek, ontäart Romein! keer tot uw slavernij;
Ga, dien een Vorst, daar ge eerst Pompejus diende, en
mij.
Ga naar voetnoot*.
sprak hij dit met zulk eene fierheid en op zulk eenen heldhaftigen toon uit, dat ik het nimmer schooner gezien heb, en het na zijnen tijd, ook nimmer wederom zoo schoon gespeeld is: de wijze, op welke hij deze regelen uitsprak, maakte den Speler, die Septimius vertoonde, zoo van zijn stuk, dat hij bedremmeld van het Toneel ging. De volgende regels tegen Cleopatra, in het vierde bedrijf welke rol toen ter tijd door Juffrouw Ghyben zeer goed gespeeld werdt:
Ik wil gedenken, hoe, door eed'le zucht gedreven,
En door het bloed gewekt, uw hart hem wil vergeven.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaar wel; stel u gerust. Achillas, noch
Photyn,
Kan ooit een hindring voor mijn machtig noodlot zijn.
Ik wil hun vloekgespan, om 't op de vlucht te jagen,
Door toebereidsels van een streng gerecht vertzagen;
Ik schik geen krijgsvolk, maar slechts beulen tot hunn'
val,
Wier bende een scherpe bijl tot standaart voeren zal.
werden door hem, niet als Punt, maar in het wezenlijk character van Caesar, zoo wel uitgesproken; dat geen kundig mensch hem hier den naam van Acteur weigeren kon. Al dit werk hebt Gij niet gezien, dit mag ik, dunkt mij, gerust veronderstellen, dewijl Gij 'er geen woord van rept: maar geloof mij, hetgeen ik hier nederstel is de zuivere waarheid, die ik niet noodig geoordeeld heb met eenige grootspraak op te smukken. Wat verder op de 6. bladzijde door UEd. gemeld wordt, wegens het aan UEd. gegeven bericht, dat Punt op Anna Maria de Bruin (onder het spelen van Maria de Luxan in Don Louis de Vargas,) zoodanig verliefde, dat hij oogenblikkelijk het besluit nam om zich door den band des huwelijks met haar te vereenigen, wil ik niet tegenspreeken, als zijnde eene zaak, die mij ten volle onbewust is. Dit alleen is mij bewust, dat Punt zeer veel moeite moest doen, om de toestemming zijner Ouderen tot dit huwelijk te verkrijgen. Doch dat men hier aan zijne bestendige genegenheid voor dit bovengemelde Treurspel, dat anders geene groote verdiensten bij u heeft, moet toeschrijven; geloof ik niet: Punt heeft van zijne vroege jeugd af reeds veel liefde voor dit stuk gehad, en plagt, nog in het huis zijner Ouderen, de rol van Don Louïs tegen over zijne Zuster, die dan, gelijk zij zelve mij wel verhaald heeft, de Lizandra maakte, meenigmalen op te snijden. Wat verder de verdienste van het gemelde stuk betreft; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Punt vondt 'er veelen in, gelijk ook zijne voorgangers, en ik, op zijn en hun voetspoor, houde het voor een zeer goed spaansch stuk, dat, schoon het op den Schouwburg nimmer in de Spaansche manier, of ten opzigte der Tooneel veranderingen goed vertoond is, mij blijft toeschijnen niet ontbloot te zijn van veele schoone zaken. Ten tijde van Punt, vooral in de jaren 1741. en 1742, was dit stuk het bezien wel waerdig. Ik heb, in dien tijd, de vertooning van hetzelve verscheidene reizen bijgewoond; maar nimmer heb ik Anna Maria de Bruin Maria de Luxan zien vertoonen. Adriana van Schagen speelde die rol uitmuntend: en meenigmalen heb ik Punt met verrukking van haar hooren spreken, wegens hare onnavolgbare kunst in het spelen dezer rol. Voornamelijk roemde hij haar spelen in dat gedeelte van het stuk, waar zij den Graaf den degen met list en schoonschijnendheid uit de hand weet te krijgen, en zich met denzelven in den arm van Don Louïs werpt, hem dien, ter zijner verweringe, overgevende: dit deedt zij ook verwonderlijk schoon, en natuurlijk. Eer ik van dit stuk af stap, moet ik u nog onder het oog brengen, dat Gij volstrekt onkundig schijnt te zijn van de wijze, op welke Punt deze rol uitvoerde: dewijl Gij hier dingen verzwijgt, die voornamentlijk tot zijnen log moesten dienen, en hem luister bijzetten. In den jare 1742. heb ik hem deze rol zien speelen, (gij kunt licht begrijpen, dat Punt toen in het best van zijnen tijd, en op zijn vurigst was,) en ik moet bekennen, dat hij wonderen deedt, inzonderheid in het vijfde Bedrijf, en wel op dat tijdstip, als hij, na zich van zijn masker ontdaan, en het op den grond geworpen te hebben, zich met de volgende woorden aan den Graaf bekend maakt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kent gij mij, Graaf?
en JULIAAN antwoordt.
o ja, uw dapperheid en moed
Maakt u genoeg bekend.
LOUÏS.
Wie ben ik, naar uw gissen?
JULIAAN.
Den Wever Pedro.
LOUÏS.
Neen, gij zoudt wel kunnen missen.
hij doet zijn Paruik af, en werpt de pleister van zijn oog.
Beöog mij beter, Graaf.
JULIAAN.
Indien het wezen kon,
Naar ik u nu zien kan, zou 'k gelooven dat gij Don
Louïs de Vargas waart: maar die 's niet meer in 't
leven.
LOUÏS.
Ik ben die zelfde, 'k zal u daar bewijs af geven.
JULIAAN.
Den Hemel mij behoed;
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit hebt gij ongetwijffeld nooit gezien; maar ik betuig met waarheid, en zonder de minste grootspraak, die ik hier niet behoef, dat het te recht een meesterstuk mogt genoemd worden. Het wezen, de houding, en de toon, met welken Punt den regel,
Ik ben die zelfde, 'k zal U daar bewijs af geven.
Schmit, die den Graaf speelde, toeduwde, deden den laatstgemelden in het aangezicht besterven, zoo dat het volk op de staanplaats met eene zachte stem elkanderen toesprak: ‘Kijk! kijk den Graaf! kijk Schmit eens veranderen!’ en de liefhebbers, die, toen ter tijd hunne plaats gemeenelijk achter het Orchest hadden, tot den anderen met verrukking zeiden: ‘de Graaf is om hals.’ Verder sprak Schmit de volgende regelen, (die thans uit onkunde gekapt worden, doch 'er, mijn bedunkens, niet alleen niet onnut, maar zelfs zeer noodzakelijk zijn):
‘De Hemel mij behoed; of is hij zoo gehoond,
Dat hij mijn misdaad in het minste niet verschoont;
Maar doet mijn' vijand hier weêr uit zijn
grafsteê rijzen,
Wiens koude romp ik zag de laatsten plicht bewijzen.
O wonderlijk geval! hoe speelt gij met den mensch!
Ik heb u, Don Louïs, mijn schuld betaald naar
wensch.
Uw Zuster weêr geërd met haar mijn hand te
geven.
Wat wilt gij meer van mij?’
met eene ongerustheid uit, en op eene wijze, die genoegsaam zijne ontsteltenis te kennen gaf. Het antwoord van LOUÏS.
Dat gij niet meer zult leven,
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was verwonderlijk; en het publiecq sprak, door elkanderen aantezien, met stomme gebaerden, ja met zachte fluisterende woorden zelfs, om die aandacht niet te storen, het vonnis des doods over den Graaf uit. Dit was eene schilderij, in welke men, op het gelaat en in de houding van Louïs, die gerustheid van gemoed, bij het uitvoeren zijner gerechte wraak duidelijk gewaar werdt, en in den Graaf de wroeging en schielijke beschuldiging van het geweten, die hem alle beweging om zich te herstellen benam. Ook heb ik Schmit daar na, wanneer ik aan den Schouwburg, en Punt daar af was, als Duim Don Louïs speelde, meenigmalen hooren zeggen, dat, als Punt tot hem zeide: ik ben die zelfde, het was, of 'er hem een emmer koud water over het lijf ging. Het had Schmit mede eens, bijnaar het leven gekost, want het tweegevecht, dat onmiddellijk op de bovengemelde redenwisseling volgt, was zoo vol vuurs van den kant van Punt, en van dien van Schmit met zoo veel bedremmeldheids en verwarrings vergezeld, dat (dewijl zij beiden zich te dier tijd de handeling der kling niet verstonden) Punt aan Schmit zulk eenen geweldigen stoot toe bragt, dat zoo dezelve op den knoop van zijnen broeksband, die door midden ging, en door den schielijken val, (dien hij met de woorden o Jesus! deedt,) niet gebroken ware geweest, Schmit eene gevaarlijke wonde in den onderbuik zou bekomen gehad hebben; in zijnen val werdt hij zoo bleek als een wit linnen laken, en Punt ontstelde geweldig, en hieldt zijne oogen op den grond gevestigd, of hij ook bloed zag vloeijen: in de Bak vloog men over einde, om het zelfde te vernemen, want niemand was in andere verbeelding, of de stoot was doorgegaan. Dit was, bij toeval, eene schoone, doch zeer gevaarlijke vertooning. Meenigmalen heb ik naderhand de rol van Gazeran | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de zijde van Punt vervuld. Maar men begon te dier tijd het stuk te bederven: de Heer de Marre kapte zeer veel in het zelve, en dus werdt het herdrukt. Hij nam 'er verscheiden stukken uit, die 'er volstrekt in noodig waren, om het Spel te verkorten, dewijl de Schouwburg altijd zeer laat uitging, wanneer men Don Louïs de Vargas vertoonde: daar, als men het op de Spaansche wijze vertoond hadde, het stuk, zoo wel als een ander, in drie of vier uuren hadt kunnen afspelen; welke manier van vertoonen zo men zulks gewild had, bij den Spaanschen Tooneelspeelers, (die toen ter tijd te Amsterdam tweemalen per week des winters, jaar in jaar uit speelden,) hadt kunnen gezien hebben. Schmit veranderde naderhand van rol, en werdt Gaurin, en Everts speelde den Graaf; dit verminderde de waerdij van het stuk machtig, en het kwam Punt, zoo wel als mij, voor, dat de Regenten het 'er op toeleiden, om het den aanschouweren mishaaglijk te maken. Hij klaagde mij altijd, wanneer wij te samen weder van het Tooneel kwamen, ‘dat de Graaf zijne rol bedierf’: en wanneer ik hem hier op antwoordde: ‘ik zal de rol van den Graaf gaan vragen, en Everts mijnen Garseran zien op te dringen’, barstte hij uit: ‘bak me die kool doch niet; want dan gaat het geheele stuk naar den D.....r! met u kan ik het nog staande houwden, maar als ge van rol verandert, of 'er uitraakt, dan gaat het geheel en al ten gronde’. En inderdaad, de meeste Spelers waren tegen dit stuk meer of min vooringenomen; ja zelfs waren 'er verscheiden Dichters, die het wel gaarne van het Tooneel wilden gebannen hebben, en met afgunst zagen, dat Punt het zelve door zijn talent, in hunnen wederwil deedt uitmunten, en voor de aanschouweren behaaglijk maakte. Men maakte zelfs den geenen die voor stommen speelden op, om ons, van achteren, of gevoelige slagen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of heimelijke steeken toe te brengen, dat hun echter gemeenelijk kwalijk bekwam; want, dewijl ik de eerste dit bedrog ontdekte, deelde ik het Punt mede: wij hielden ons dus op onze hoede, en deden hem somtijds in hunne eigene lagen vallen. Eens is het gebeurd, dat ik, in het tweede Bedrijf eenen stoot door mijn rok kreeg, terwijl ik mijne tegenpartij, op het zelfde oogenblik, in den mond stiet, zoo dat hij terstond bloed spoog en mij los liet; maar willende eene trede te rug doen, om mij aan de zijde van Punt te sluiten, viel ik achter over op den grond: Punt zette zich met de voeten schrijelings over mij heen, en verweerde zich tegen vijf stommen, die op hem aandrongen, zoo lange, tot dat ik onder zijne voeten van daan gekropen was, en wij te samen binnen geraakten; wanneer hij tot mij zeide: ‘wat vervloekt lomp vechten is dat!’ ik antwoorde: ‘merkte ge niet, dat het op ons gemunt was, om ons een krouw toe te brengen?’ hij vroeg mij: ‘gelooft ge dat in ernst; en zou zulks waarheid wezen?’ ik antwoorde weder: ‘dat ik redeneringen beluisterd had, die mij geenen twijfel overlieten’. waar op hij zeide: ‘als dat waar is, zal ik den eersten D.....r, die mij te na komt, (hij was anders nooit gewoon te vloeken) zulk eenen gevoelige stoot toebrengen, dat hij wel vergeten zal, mij ten tweede male te naderen!’ het geen ik hem verzekerde mede te zullen doen. Nu tot de zevende bladzijde. Hier haalt gij van der Sluis aan. Wat dezen Tooneelspeler betreft; ik heb hem nooit gekend: maar Punt heeft mij meer dan eens bericht, dat hij nooit lieffelijker noch schooner uitspraak gehoord heeft, dan van hem; dat hij zoo lang hij sprak, een uitmuntend Aucteur was, maar, als hij zweeg, gedurende de reden van den geenen; die tegen hem overspeelde, altijd met beide de handen in de zij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den stondt, en dus de gedaante van eenen pot met twee ooren uitmaakte. Wat hier eigentlijk van zij is mij onbewust, dewijl hij voor mijnen tijd het Tooneel betreden heeft: zijn pourtrait, dat men zeide dat hem zeer wel geleek, hebbe ik bij Evers, die hetzelve bezat, wel gezien, hier was veel edelheid in. Van Krook, wien gij hier ook noemt, staat mij eene flaauwe schets voor: mij geheugt nog, dat ik hem in zijn huis, in eene japon, met eene groote paruik en stijven hoed op het hoofd, heb zien wandelen; want gelieft te weten, Mijn Heer, dat mijn rampzalig leven, in den jare 1727, in de woning van dezen Acteur zijnen aanvang genomen heeft. Hij, namelijk, woonde beneden in een huis, dat hem, als eigenaar, toebehoorde, in het welk zijne Huisvrouw eenen touwwinkel deedt, en waarvan hij, de bovenkamers aan mijne Ouderen verhuurd hadt: en op deze kamers heb ik voor het eerst het, voor mij zoo ongelukkig, dagligt gezien. Ik heb dus, als een kind, dagelijks in het huis van dezen man loopen spelen: hij hadt altijd veel met mij op, en ik heb nog twee eigenhandig geschreven verjaarverzen, mij door hem in mijne kindsheid verëerd. Weinig staat mij, gelijk gij denken kunt, van dit alles voor: doch mijne Ouders hebben mij meenigmalen verhaald, dat Wigman, Fokke, Ariaan van Schagen met haaren Man, Juffrouw Jordaan met haren Man, de eerste Vrouw van Punt met hare Moeder, en meer andere Tooneelspelers en Speelsters, dagelijks aan het huis van Krook verkeerden, daar dikwijls met mij, als een kind, speelden, en, benevens Krook, hun altijd voorspeld hebben, dat ik te eeniger tijd mede nog Acteur worden zou. Deze Krook was, naar mij verhaald is, een leerling van den Hoogleeraar Francius, en dit zoo zijnde, vertrouw ik vast, dat hij eene schoone theorie bezeten heeft. Wat Kornelis Bor, van wien Gij hier ter plaatse ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
melding maakt, betreft; ik heb hem wel als Castelein van den Schouwburg, maar nimmer als Acteur gekend. Punt heeft, gelijk ik boven reeds aangemerkt heb, altijd met veel lofs van hem gesproken. Hij heeft mij wel van Bor verhaald, dat hij veel van den grooten Baron, dien hij, in zijne reizen met de troep van J. van Rhyndorp, in Braband, en op den Franschen bodem Ga naar voetnoot*, onder anderen te Rijssel, dikwerf hadt zien spelen, hadt overgenomen. Dat Bor, gelijk gij zegt, de hartstochten en zielsgewaarwordingen met zijne wezenstrekken wist uit te drukken, wil ik gelooven: ieder goed Tooneelspeler behoort dit te kunnen doen, of men kan hem met recht den naam van Acteur weigeren. Dat Bor jonge lieden onderwezen heeft, is de waarheid, en Punt zelf heeft van zijn onderwijs gebruik gemaakt, ja 'er veel nuts uit getrokken. Ook heeft Punt mij verhaald, dat hij Bor meenigmalen is aangeweest, om, wanneer hij den Achilles in de Iphigenia in Aulis speelde, in dat stuk de Agamemnon tegen hem over te spelen, in welke rol Duim hem nooit naar genoegen ondersteunde, waar door hij klaagde, dat zijn Achilles veel leedt: maar dat Bor hem ten antwoord gaf ‘Neen Neefje, ik bedank u; ik zou ver bij u te kort schieten, gij komt zoo ver (wijzende op zijne keel) en ik moet het daar halen, (wijzende met de hand een weinig onder de maag)’. Maar zoo Bor de rol van Agamemnon in zijnen tijd zoodanig gespeeld heeft, als ik het hem van Punt, op zijne kamer, heb | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien nadoen, moet het zeer schoon werk geweest zijn. Wat Garrik belangt, van wien gij hier schrijft, dat hij, volgens het zeggen zijner vrienden zelve, te eergierig was, om zijne medespeleren door minzame onderrichtingen aan te moedigen: ik kan u hier niet in tegenspreken. Het doet mij leed, dat die groote Meester in de Kunst niet meer in leven is, ik had mij altijd gevleid, en vast staat gemaakt, hem nog eens te gaan zien. Men heeft mij veel van hem verhaald, en de Engelsche Tooneelspelers, die hier bij mij voor eenige jaren gespeeld hebben, hebben hem mij, zoo ik vertrouw naar waarheid, beschreven, en mij tevens onderricht, waarin zijne meeste kragt en behendigheid bestondt. Aan het Fransche Tooneel heeft men zich verscheiden zijner kunstgrepen meester gemaakt; die van zeer goed gebruik bevonden worden, dit schijnt evenwel het getuigenis, hier boven aangehaald, tegen te spreken. Hij heeft een uitmuntend boekje over het Tooneel geschreven, uit welk een jong Tooneelspeler, als hij 'er zich naar richten wil, veel nuts trekken kan: ik bezit hetzelve, en het is mij veeltijds van goed gebruik geweest. Ik moet UEd. hier in het voorbijgaan zeggen, dat Krook de jonge Toneelspeleren ook onderwees, en daar voor eene somme van 75 guldens jaarlijks trok Ga naar voetnoot*. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het geen Gij op de achtste bladzijde ter nederstelt, is ook bezijden de waarheid. De beroemde Duim, dus schrijft Gij, toen insgelijks nog jong, was evenwel tot de bezadigde characters aangesteld, en behaalde grooten lof; doch men vondt niemand, wien men de hevige vervoeringen van woedende heldhaftigheid vertrouwen durfde. Duim speelde de eerste rollen recht door, als Orestes, Achilles, en diergelijke, eer Punt het Tooneel betradt, en vervulde dus, reeds voor Punt, de zoogenaamde woedende Heldenrollen, zoo als Gij die goed vindt te bestempelen; en dus was 'er geene bres, zoo als het u belieft te zeggen. Ook is het eene onwaarheid, dat Punt reeds met zijne Anna Maria de Bruin in den echt verbonden was, eer hij op het Toneel tradt. Hij is gehuwd in den jare 1733, en dus, na dat hij al ruim een jaar gespeeld hadt: dewijl zijn debut voor kermis van den jare 1732, geweest is. Daarenboven is het zeker, dat hij aan den gantschen troep, die, volgens gebruik, zijn, en zijner Bruids kleedkamertjen, hadt groen gemaakt, eene keurlijke maaltijd op het Toneel gegeven heeft, waar van hem de Heeren Regenten, op zijn verzoek, het gebruik hadden ingewilligd. Punt debuteerde met de rol van Rhadamistus; en heeft mij betuigd, dat hij in het minst niet beteuterd, of ontdaan was; dat onder het spelen zijne boordmouw, los rakende, over zijne hand viel, en hij dezelve, zonder de minste bedremmelheid, onder zijn kleed, al | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voortspelende, vast stak. Eene groote vrijmoedigheid van eenen Jongman van twintig jaren, die voor de eerste maal, op een openbaar Tooneel, met zulk eene gewichtige rol, als Rhadamistus, te voorschijn treedt! Hij gaf zeer veel genoegen. De tweede rol, die hij op het Tooneel bragt, was Agenor in Astrate. Hier verloor hij bijnaar alles, wat hij met Rhadamistus gewonnen hadt; ja zelfs kwamen 'er al kleene coups de Sifflet voor den dag, het geen Duim, die de Astrate maakte, sterk aanmoedigde, en een innerlijk genoegen gaf, dat hij zijnen mededinger in zulk eene verwarring zag, want Punt werdt ten uiterste verlegen. Maar in het vierde Bedrijf, waar Agenor met Astrate dat schertzend Tooneel heeft, herstelde Punt zig, en men gaf hem een tamelijk applaudisement. Zijne derde rol was Karel Erfprins van Spanje, hier voldeedt hij vrij wel mede: en zijn vierde rol was de Achilles van Huidecoper; in deze rol deedt hij zig zoodanig uitmunten, dat de Heer Huidecoper direct naar boven bij de Regenten ging, en tot hun zeide, zoo lang als deze Man aan het Tooneel is, geen ander Achilles als hij, dit verzoek ik vriendelijk voor mijn stuk; dat, zo lang Punt aan 't Tooneel is geweest, ook geschied is, en ik kan mij niet herinneren, dat Duim denzelven in al dien tijd, maar wel na zijn afzijn van 't Tooneel, gespeeld heeft. Het geen ik hier ter neder gesteld hebbe, is alles door Punt zelven mij meer dan eens verhaald. Ik kan hier niet voor bij, u te onderrichten van het geen bij de eerste vertooning van het bovengemelde Treurspel voorviel. Punt (die zekerlijk nooit de Iliade van Homerus gelezen hadt,) kwam, voor het begin van het stuk, gekleed in zijn Romeinsch Pak, over het Tooneel wandelen: hij had een groote zwarte paruik met twee staarten, waar van hem de eene over de borst en de andere over de rug hing, op het hoofd, en hadt zig, met kurk of oostindische inkt twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
knappe Moustaches gemaakt. Jacobus Jordaan, een Excellent Acteur, die toen ook toevallig over het Tooneel wandelde, Punt dus toegetakeld ziende, begon te lagchen. Punt vroeg hem: waarom lachje Koos? Jordaan antwoorde hem, om mijn eige domheid. Waar in bestaat die, hervatte Punt? Dat ik, antwoorde Jordaan, mij altoos tot nu toe verbeeld hebbe, dat Ulisses een verstandig en doorsleepen man is geweest, maar dat ik nu moet bekennen, het tegendeel te verneemen, en dat hy een volslaagen gek was. Hoe dat, vroeg Punt. Wijl (hervatte Jordaan) hij zo veel moeite deed om, (toen Achilles zich onder de Maagden aan het Hof van Licomedes bevondt, alwaar zijne Moeder Thetis hem verborgen hadt) zig als een Koopman te verkleeden, en een helm, zwaard en schild bij zijne waaren voegde, door dewelke aan te grijpen Achilles ontdekt wierdt, daar hij hem direct, zonder zo veel omstandigheden, aan zijn groote zwarte Leeuwehairen, en aan zyn Moustasches, onder zoo veel Maagden, lichtelijk onderscheiden kon. Punt zweeg stil, ging direct naar zijn kleedkamertje, waschte de Moustaches af, en zette in de plaats van de groote zwarte, een zogenaamde gepoeierde vosjes paruik op, en kwam dus weer op het Tooneel wandelen, zeggende teegen Jordaan: is het nu beter naar uw zin? die hem antwoorde, ja, nu lijkt gij meer naar Achilles; maar hoe kwaamt gij straks aan die Idée? Punt zei, om hem ontzachelijker te doen schijnen, wijl ik zeer jong vertoon. Hoe jonger aangezicht voor Achilles hoe beter, hervatte Jordaan, ja al is 'er zelfs iets Vrouwachtigs in; dit kan voor Achilles geen kwaad: en vooral licht van gang, wilt gij hem wel verbeelden. Ik hebbe dit enkel als een wanbegrip van Punt, in dien tyd, alhier ter neder gesteld, dat ieder een zoude kunnen hebben: dwaalingen zijn alle menschen onderhevig. Het geen gij op pag. 9. verder zegt, kan men bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Effen in zijn Spectator, het CXLIV. Vertoog, naar waarheid, zoo als ik meede aangehaald heb, beter vinden; en dat Duim en Punt, volgens uw schrijven, als edele geesten betaamt, eene naauwe vriendschap met elkanderen slooten, hier van heb ik nooit, dan door u, eenige onderrichting bekoomen. Ja, 't is waar, zij kwamen met hun beiden veel in een en dezelfde gezelschappen, ook wel aan elkanders huis: maar meer dan eene ordinaire Comedianten vriendschap, hebbe ik 'er nooit in kunnen bespeuren; en zij hadden alle beiden doorgaans op elkanders speelen vrij wat te critizeeren, waar van ik verscheide kluchtige critiques heb bijgewoond, vooral hadden deeze critiques plaats in de rollen, die zij beurt om beurt met den anderen plachten te speelen. Wat verder belangt het vers (uit Julius Caesar en Kato ) 't welk Punt, ten opzigte van zijnen medegenoot Duim, met veel aandoeningen, als gij gelieft te schrijven, uitboezemde, Ach! was ik Caesar niet, 'k zou Kato willen zijn: dit kan gebeurd zijn: maar ik geloove dan ook vast, dat hij 'er meede gebadineerd heeft, anders komt het mij wat zottelijk voor, van een Man als Punt; maar hij kon wel eens badineeren, en zomtijds al vrij sterk. Men vindt onder de Amsterdammers verscheiden menschen, die altijd een spreuk uit het een of ander Tooneelspel gereed hebben, of het val heeft of niet. Voor eenige jaaren, twee Heeren in de Parterre van de Fransche Comedie alhier elkander ontmoetende, waar van de een een Amsterdammer was, en in een der Staats Collegies zitting hadt, werdt deze door den ander gevraagd, wel mijn heer, zal morgen de zaak in de vergadering beslist worden? ja mijn Heer, antwoordde de ander, op morgen zal men zien, of Rome of ons Carthaag de wereld zal gebiên; waar op de eerste hernam, vergeef mij, mijn Heer, gij lieden hebt gantsch geen overeenkomst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met die van Rome of Carthago, maar veel meer met die van Tyrus en Sidon. De vergelijking van den verstandigen Man op pag. 9. van Michiel Angelo en Raphael, zal ik met stilzwijgen voor bij gaan. Het geen gemelde Heer verder op pag. 10. zegt, is waar, namenlijk: dat de Natuur over al dezelfde is, enz. maar dit zijn dingen, die de geringste Tooneelspeeler weet; ten minste behoorde te weeten. Op pag. 11. zegt gij, wie weet of Michiel Angelo op Raphael bij ons dat voordeel immer zouw behaald hebben? Neem mij niet kwalijk, mijn Heer, dit is onze Natie stilzwijgend van domheid beschuldigen: doch ik zal uw gevoelen niet tegenspreeken. Dat de Tekenkunst, zo gij zegt, zeer veel nut aan een Tooneelspeler kan toebrengen, is onbetwistbaar; ik heb zulks ondervonden, en met Punt 'er dikwerf over geredeneerd. Maar dat de gramschap van Achilles, de grootsheid van Sabinus, de woede van Orestes, de buitensporigheid van Herodes, dikwils gediend hebben om Punts Etsnaald te bestieren, en zijn Tafreelen met heldenvuur te bezielen, heb ik nimmer kunnen merken. Ik heb zes jaaren naast zijne zijde gezeten, en hem vrij veel zien Etzen, maar niet kunnen bepeuren, dat hij dan veel om al die bovengenoemde snaaken dacht: maar ik heb hem, in zijnen eersten tijd, onder zijn etzen zijne rollen wel overhoord, en hem, in zijne vervoering, de etsnaald wel tegen de tafel zien werpen, zijn bril van den neus neemen, ja zelfs van zijn werkbankje met drift oprijzen, en zijn rol declameeren, dezelve met eene houding en stand zien paaren, veel schooner, dan hij het op het Tooneel deedt: hier bestierde altoos de rol zijn etsnaald niet, wijl hij dezelve, in passie, tegens de tafel of op de grond neder wierp. Wat verder betreft, dat de Tooneellist hoe grootsch en glansrijk ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dwijnt, met de tijdgenoten, en eindelijk zoo wel als zijn oorblaazer, (door dit woord, denke ik, dat ik den Soufleur, of Inblaazer, bij ons de Boekhouder genaamd, moet verstaan) in de diepste vergetelheid gedompeld wordt, zoo men geen gepaste middelen zoekt om zijn naam onsterfelijk te maaken, 't is waar, en vooral hier in Holland, waar men eenen Tooneelspeeler gantsch niet, of zeer weinig acht. Op de Haagsche Kermis dezes jaars, is een Print te koop geweest, de Vergoding van Garrik genaamd; een bewijs, dat de Britten, hoe stroef en lomp bij ons geacht, de talenten der afgestorvene Konstenaars nog in achting houden: een Tooneellist, die talenten heeft, is bij deeze Volken in aanzien, en men tracht hem aan de vergeetelheid zo veel mooglijk te ontrekken; de Franschen insgelijks. Maar wij Hollanders doen recht het teegendeel; wij vergeeten de Lieden van Talenten, die, geduurende hunnen leeftijd, getracht hebben, ons door hunne vlijt en arbeid te stichten en vermaaken: ja een goed Acteur is nog nimmer in ons Vaderland, naar waarde beloond, maar wel gesmaad, als hij zich aan geen gekken, waar van wij in ons land rijkelijk, ja overvloedig voorzien zijn, onderwerpen wil. Punt heeft hier van zijn deel gehad, en ik zelf ben, geduurende mijn Acteurschap, een speelpop van allerleie mishandelingen geweest; het welk ik, bij nader gelegenheid, hoope aan het publiecq mede te deelen. Op pag. 13. spreekt gij weder van Garrik: ik heb een Frans Acteur gesprooken, die hem, aan het huis van Preville te Parijs, met een servet om 't hooft, als een kaper gevouwen, het hoofd door de opening der deur steekende, en zijn lichaam en handen verbergende, alle de passies van le Brun heeft zien maaken. Het geen gij van Dorat en den grooten Baron hier ter neder zet, komt mij niet als grootspraak, maar zeer mooglijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor, en ik verzeker u, had ik het in mijn jeugd geweten, dat ik niet gerust zou hebben, voor dat ik het ook meester ware geweest: men kan deze mouvementen door exercitie machtig worden. Maar dat gij zegt: wij twijfelen of dit laatste (namenlijk die schielijke gelaatsverandering, die Dorat van Baron beschrijft) wel zeer oordeelkundig zou geweest zijn, dewijl de gantsche samenzweering zo zeer niet Cinna, als wel Emilia ter harte gaat, had Emilia het kunnen doen, het zou zekerlijk overeenkomstiger met de belangens van het stuk geweest zijn toont, dat gij wegens deze caracters de plank glad mis zijt. Aan Emilia voegt hier een gelaat van nieuwsgierigheid, met verwondering doormengd, die haar in het begin als tusschen hoop en vrees vertoonen, en naar mate Cinna in zijn verhaal vordert, moet haar gelaat meer genoegen te kennen geeven, tot dat hij dus ver gevorderd is:
En Maximus gaat met de helft de poort bezetten;
Wijl de andere helft mij volgd om hem te omcing'len,
al
Gereed, op de eerste leus die ik hen geeven zal.
Hier veranderen zij beide, want hier is zijn verhaal wegens het Eedgespan ten einde, en Emiliaas nieuwsgierigheid voldaan; en, wijl de vier regels, door u in het Fransch aangehaald, eene afbeelding van de vergadering der Saamgezwoorenen behelzen, en men hunne houding en stand op dat tijdstip moet verbeelden, vind ik het zeer schoon en wel met oordeel, wanneer een Acteur dit mouvement van Baron machtig kan worden. Hier valt mij, wijl wij op het articul van schielijke gelaatsverandering zijn, een geval in 't geheugen, dat ik, in den jaare 1742. of 1743.; heb bijgewoond. Men vertoonde Mithridates; Punt vervulde deeze rol, Duim die van Xiphares, en Brinkman die van Pharnaces, welke laatstge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemde rol ik nimmer door iemand ter waereld zoo goed, als door den laatstgemelden Acteur heb zien uitvoeren; Anna Maria de Bruin speelde Monima bij uitstek; Appel, die toen ter tijd als niet geacht werd, doch die, zoo hij thans in weezen was, voor 't minst de rol van zogenaamden ouden Vorst zou maaken, vervulde de rol van Arbates, en speelde dien avond meesterlijk: als men nu in het stuk zoo verre gevorderd was, dat Monima tot Mithridates zeg, Seigneur vous change de vizage, door Arends in onze Nederduitsche Moederspraake onvergeeflijk aldus overgezet: Mijn Heer gij schijnt ontsteld. wat doet u dus verand'ren? veranderde het gelaat van Punt zo snel, even als van iemand, die, in weêrwil van zich zelven door zijn gelaat verraden wordt, en op hetzelfde oogenblik herstelde hij zich zoo spoedig, dat hij een bedaard gelaat vertoonde, toen hij antwoorde: Geenzins Mevrouw: 't is wel enz. dat het te verwonderen was. Men was ter dier tijd zo gereed niet als tegenwoordig, om een Acteur met handgeklap te vereeren, maar ik hoorde rondom mij zeggen, kijk Punt! kijk Punt! dat's wonderbaarlijk! zie hem zijn gezigt veranderen! Hij deedt dit, zonder met het lijf of de handen eenige beweeging te maaken, of eenigzins van stand te veranderen, enkel met zijn aanzigt. Ik heb het nooit weêr zien doen. Bij zijne wederkomst op den Schouwburg heeft hij de Rol van Xiphares voor zich gekoozen, wijl Duim, geduurende 's Mans afweezigheid, de rol van Mithridates op zich genoomen hadt: maar deeze speelde hij zoo goed niet als Duim, en Duim op ver na zoo goed geen Mithridates als Punt, en ik heb het Punt altijd verweeten, dat hij kwalijk deedt met de rol van Mithridates niet te herneemen. Op pag. 14. zegt gij, van onzen Punt kunnen wij met vaste verzekering melden, dat hij altoos diep doordrongen was van het Caracter, 't welk hij vertoonde; en van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
edelaardigste diepst: zo dat hij meenigmaalen, na de uitvoering van een aandoenlijke Rol achter de schermen komende, een geruimen tijd nodig had, eer hij meester was van zijne traanen. Alle zijne medespeelers hebben dit altoos getuigd, zonder hem ooit van eenige gemaaktheid te verdenken. Ik betuige u met een woord van waarheid, mijn Heer, dat ik, bij de tien jaaren, naast 's Mans zijde het Tooneel betreeden heb, maar dat ik, het geen gij hier van Punt ter nederstelt, nimmer van hem gezien heb: ik heb hem wel eens ontroerd en met de traanen in de oogen binnen zien koomen, maar dit is onze Tooneelspelers meest allen wel eens overgekoomen; is dit nu een bewijs, dat men juist van zijn Caracter diep doordrongen is? Vergeef mij, mijn Heer, ik moet uwe kunde omtrent de Tooneelspelers hier een weinig mistrouwen. Ik heb een jong Meisje in mijn Troep gehad, dat men, als zij de rol van Joseph speelde, in haar traanen kon wasschen; was zij daarom van haar Caracter diep doordrongen? Neen, het was de haar bijzonder eigene lichtgeraaktheid van zenuwgestel, en geen werking van haar Caracter of Rol; zij speelde dezelve, in weêrwil van die groote gemoedsbeweeging, op ver na niet voldoende voor kundige ooren: en die Tooneelspelers, die u dan bericht hebben, dat Punt een geruimen tijd nodig had, eer hij meester van zijn traanen was, hebben vermaak gehad u wat te foppen. Want, voor eerst, speelde hij geen teerhartige rollen, ten minste zelden; ook was Punt zo schreiachtig van aart niet: doch dit kunnen alle zijne Cameraads, die nog in wezen zijn, nevens mij getuigen, dat Punt, al had hij ook vijf- en -twintig uitkomsten in één spel gehad, hij altijd, eer hij naar 't Tooneel ging, eerst zijn water maakte, waarom wij hem badineerende den pissenden Romein noemden. Maar van zijne Weduwe, die nog leeft, heb ik wel gezien, dat haar de traanen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over het gezicht liepen, en zij eenen geruimen tijd nodig hadt om te bedaaren. Doch dit vereeuwigt geen Tooneelspeler, wijl wij het meest allen met den anderen gemeen hebben: maar zulks te doen, wanneer men wil, en in het caracter, dat men verbeelt, dat is iets anders, en gaat wat verder. 't Geen gij vervolgens klaagt, dat een Tooneelspeler niet vereeuwigd kan worden in zijn werk, heb ik van de Fransche Tooneelspelers wel honderd maal hooren zeggen. Nu komt gij tot het Pourtrait van den Heer Punt, door hem zelven gegraveerd; ik beken, dat het hem volmaakt gelijkt; maar dat het Achilles in zijn woede verbeeldt, en dat alles roept, alles dreigt, ik zal ten strijd gaan! Ja, - en beef, Agamemnon, beef! is onwaar. Punt deedt dit met een heele andere houding, en een heel ander gezicht, als zijn Pourtrait aankondigt: ik twijfel hier haast weder, dat gij het nooit van hem gezien hebt, vooral niet in zijn besten tijd. Verders zegt gij op pag. 15. waarom heeft de liefde, die tedere liefde, waar van zijn hart geheel vervuld was, als Anna Maria tegen hem over stond op het Tooneel, hem ook niet ingeboezemd, haar beeltenis te vereeuwigen, onder de gedaante van Sophonisba of Agnes de Castro? Ik antwoorde kortelijk, om dat ze niet begeerde gepourtraiteerd te worden, en zij altijd, wanneer Punt het haar voorsloeg, 'er den spot mede dreef; en, of zij voor de rol van Sophonisba wel gevoeglijk kon gepourtraiteerd worden, hier twijfel ik een weinig aan, dewijl ik mij niet kan herinneren, dat zij dezelve ooit gespeeld heeft: echter kan het gebeurd, en mij ontgaan zijn. Verders op pag. 17. en 18. komt gij aan het uiteinde van Anna Maria de Bruin. Zij stierf in het kraambedde, anno 1744., na dat zij, omtrent een maand te vooren, de rol van Lucretia, in Lucius Junius Brutus van Claas Bruin gespeeld hadt. Haar sterfdag staat mij zeer wel voor, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik kan mij de houding van Punt nog zeer wel herinneren, toen ik in zijn kamer trad, en hij tot mij zeide, uw Juffrouw is dood! Ik heb, hier voor, zijnen en mijnen toestand op dat oogenblik beschreeven. Hij speelde vervolgens dien winter met genoegen, en met ongenoegen, zoo als 't viel: dat hij, zoo gij schrijft, de aandoenlijkste Rollen uitkoos, om zijn rouw onbelemmerd uit te boezemen, heb ik niet kunnen merken; hij speelde de rollen, zoo als hij voorheen hadt gedaan, dezelfde die hij gewoon was te speelen: en dat de Tooneelspeler Polus, in de rol van Elektra, de lijkbus van zijn Zoon in de handen nam, op dat die hem zou behulpzaam zijn tot opwekking van waare droefheid, in het uitdrukken van verdichte hartstochten, waar over gij u dus uitlaat, 't moet wel een allerlevendigste verbeelding zijn, die dus het speeltuig van haare eigene kunstgrepen worden kan, doet mij geloven, dat uw kennis wegens de practijk van ons Tooneelspelers zeer gering is. Dat Punt zich, in 't eerst, telkens op 't Tooneel zijner overleedene Vrouw herrinnerde, heeft hij met mij, en mogelijk met honderd andere gemeen gehad. In 't jaar 1779. gaf ik te Rotterdam voor 't eerst Pietje en Angenietje. Evers was overleeden, en zijn Weduwe speelde de rol van Aaltje, en viel, op de repetitie van het Stuk, onder het zeggen van deze woorden: Aaltje, zeide hij tegen mij, mijn dierbre Aaltje, ik ga van deze aarde weg, enz... in zulk eene droefheid, dat zij als in haar traanen smolt, en ons allen met aandoening vervulde; op de tweede repetitie was zij gematigder, op de derde vertoonde zij een flaauwe aandoening, en bij de eerste vertooning was zij, (schoon zoo sterk niet als op de eerste repetitie,) zoodanig aangedaan, dat zij den aanschouwer met alle aandoening vervulde, en zeer toegejuicht werdt: hier steekt niets buiten gemeens in, en kan dus op Punt alleen niet toegepast worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat belangt, dat de aanschouwers, zoo als gij op pag. 18. gelieft ter neder te stellen, het orkest niet zelden deden zwijgen, om de vaerzen van Punt te herhaalen; hebbe ik nooit bijgewoond, schoon ik bijna dagelijks ter dier tijd in den Schouwburg was, en veel zelfs bij Punt mij achter 't Tooneel bevond; zoo het waar was geweest, zou 'er mijns dunkens mij iets van voorstaan; ik denke, dat gij hier verkeerd geinformeerd zijt. Wat verder de Historie van den grooten Wiskunstenaar uit 's Gravenhage met zijn Zoon betreft, is een zoet sprookje, maar heeft niets in, dat Punt een buitengewoone eer aandoet, of bewijst niet, dat het Tooneel de hartstochten zuivert. Wij hebben verscheiden van die Historietjes. Punt speelde eens Karel Erfprins van Spanjen, in zijn vroegen en besten tijd: een burger vrouw verliet de tien stuivers plaats, begaf zich bij de Suppoosten, die aan den trap stonden, en verzocht vriendelijk, dat zij doch bij den Koning mogt toegelaten werden, dat anders het dien jongen Prins het leeven zou kosten, dat hij verraden werdt, en dat al zijn Hovelingen schelmen waaren, want dat de Koningin en de Prins alle beiden onschuldig waaren; en toen men haar den doorgang belette, begon zij te schreien, en gaf die twee ongelukkige Perzonagies, de Koningin en Karel, den Suppoosten op haar conscientie, die haar beletten bij den Koning te gaan, om het verraad aan den dag te brengen: zij ging aan, als disperaat, toen zij Karel zag sterven, zoo dat men deze aandoenlijke uit den Schouwburg moest leiden, wilde men het Spel in rust voleindigen. Eene andere Vrouw, bij het vertoonen van Jacoba van Beyeren, door Juffrouw van Schagen, tegenwoordig zijnde, (Punt speelde Philips,) werdt zoodanig bewoogen, dat zij in het vijfde Bedrijf uitborst, die Vrouw wordt mishandeld, men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontneemt haar alles; en, heeft 'er dan hier niemand iets voor haar over, dan zal ik haar ten minste zo veel toebrengen als in mijn vermogen is, werpende tevens haar hand- en oorringen en verdere sieraaden altemaal van de Gallerij, stuk voor stuk, op het Tooneel, ja begon al aan het los maaken van haar kleederen, om die ook op het Tooneel te werpen: Juffrouw van Schagen en Punt, benevens al die op het Tooneel stonden, zulk een ongewoonen St. Nicolaas regen ziende nederdaalen, meenden in 't eerst, dat men hen eenigen schimp meende aan te doen; maar, hoorende wat 'er gaande was, veranderde alles in lagchen, en men hadt veel moeite, om de vervoerde Vrouw te beweegen, haar goed wederom te neemen, en haar aan het verstand te brengen, dat het slechts een spel en geen wezenlijke zaak was, die men vertoonde. Men vindt bij Chevrier, dat een Soldaat, die de wagt te Parijs op het Tooneel hadt, in het Treurspel van Brittannicus, zoodanig door den Acteur, die Narcissus speelde, in gramschap ontstooken wedt, dat hij zachtjes zijn geweer opnam, en zich gereed maakte, om op hem aan te leggen: een Heer die op 't Theater, zijn plaats hadt, dit, bij geluk, uit het mouvement van den Soldaat merkende, wederhieldt hem, hem tevens vraagende, Soldaat wat wilt gij aanvangen? waar op hij antwoorde, dien schurk, die zijn meester zo valschelijk misleidt, en tot moorden aandrijft, door den kop schieten: en hij zou zijn voorneemen volvoerd hebben, zoo men hem niet belet hadt. Wat zegt dit alles nu? en waar uit ontstaat die werking? Ik heb de bovengemelde rol van Narcissus op eenig Tooneel, op wat plaats ik het ooit gezien heb, van niemand nog beter dan door Angemeer zien vertoonen; echter is hem die eer nog niet gebeurd, dat hij iemand daar door zoodaanig aangedaan heft, die hem zulk een' voor hem gevaarlijk aplaudissement heeft willen toe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienen, trouwens ik geloove ook niet, dat hij 'er zeer mede in zijn schik zou zijn geweest. Mijns oordeels komt dit zomtijds meer door den Auteur, dan door den Tooneelspeeler voort: hoe veelen hebbe ik 'er in de Gekroonde na haar dood, in het laatste Bedrijf, traanen zien storten, daar het mij onder het speelen, zelfs van Pedro, nooit gebeurd is; en Genoveva heeft mij, als zij alleen in 't bos zwerft, meer dan eens doen schreijen: en de passagie van Sabina met haaren Man, in het vierde Bedrijf van Horatius, welke begint, wat kan uw eedele toorn op deze plaats verwerven, enz. (welke passagie ik wel eens wenschte goed te zien uitvoeren, 't welk mij nog immer gebeurd is, en dat ik geloove, dat door Anna Maria de Bruin, of Adriana van Schagen, in haaren tijd, zoude hebben kunnen gedaan worden) doet mij altoos aan, en weet mij een' traan te ontrukken, zo dikwijls ik hetzelve maar leeze. Dit ontstaat uit mijne denkenswijs, die daar zekerlijk min of meer overeenkomst mede hebben moet. En voor twee jaaren heeft mij in de Fransche Comedie alhier, zoo als ik even binnen trad, een regel van Hippolitus in Fedra zoodaanig getroffen, dat mij direct een traan ontsprong; dit ontstondt enkel, om dat gemelde regel mij de denkenswijze van mijne jonge jaaren, en mijne onverdiende rampen, die daar van 't gevolg geweest zijn, herrinnerde: de Tooneelspeeler, die gemelden regel uitsprak, kon deze mijne ontroering zich niet als een uitwerking zijner bekwaamheid toeschrijven; het was de regel zelf, die op mijne gesteltenis werkte, en dus bleef de eer aan de asch van Racine. Verscheide stukken, als le Parti de Chasse de Henry Quatre, op het laatst van het stuk; eenige regels in de Rol van Montaigu, in Romeo en Juliette van Sauryn, en meer andere, kunnen dit bij mij, in mijne kamer, wel te weeg brengen; daar zij mooglijk eenen ander, al worden ze door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een goed Tooneelspeeler uitgesprooken, niet eens raken zullen. Maar alhier heb ik in den jare 1773. eene vertooning van Silvain gezien, die alle de aanschouweren zoodanig verrukte en ontroerde, dat het bijnaar wel een Nieuwer-kerksche beroering geleek: dit was alleen aan de bekwaamheid van de Heer Caljoit toe te schrijven; en ik durf dit konststuk van gemelden Acteur onder de drie of vier Tooneelwonderen stellen, die ik in mijnen leeftijd op de Theaters heb zien vertoonen. Vervolgens schrijft gij, op pag. 20., dat Punt het Tooneel verliet, met de Rol van Herodes, maar meldt niet dat hij dezelve tweemaal achter een speelde. Hij hadt eenige weeken te vooren, alle Zaturdagen zijne voornaamste rollen, de eene na de anderen afgespeeld, tot op veertien dagen voor zijn afscheid, wanneer hij, op eenen Maandag, Hercules zeer fraai vertoonde, en des Zaturdags Herodes, waarop hem verzogt wierdt, den volgenden Zaturdag nog eens Herodes te geeven, het geen hij deedt: Juffrouw van Schagen heeft beide de keeren, Mariamne met hem gespeeld, ik hebbe in beide deze vertooningen bij hem achter het Tooneel, tegenwoordig geweest; hij deedt schoone dingen op de beide voornoemde avonden, en verliet het Tooneel met veel luister. Bij het afscheid neemen van zijne Confraters, zeide de oude Juffrouw Jordaan tot hem: Punt, gij verlaat het Tooneel, gij zijt gelukkig, dat gij buiten hetzelve bestaan kunt; ik zie u met genoegen vertrekken: maar, zoo ik u hier vroeg of laat weder mogt zien verschijnen, zal het met het uiterste leetwezen zijn. Punt antwoorde; ik hoope, dat God mij daar voor bewaaren zal: en zij weder, dat hoope ik van uwent weegen, vaar wel, ik wensche u veel voorspoeds en lang leeven. Waarop hij zich met mij uit den Schouwburg begaf. Eenige dagen daar na, kwam in een maandelijks Boekje, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot tijtel voerde: het Koffyhuis der klapachtige Nouvellisten, een vinnig pasquil op Punt uit, dat Hermanus van den Burg gemaakt hadt Ga naar voetnoot*, en het geen door Brinkman direct zeer geestig gekeerd wierdt. Het geen gij verder op pag. 21. schrijft, dat Punt op het voorbeeld van Baron en Garrik, naar rust verlangde, en daarom het Tooneel verliet, is, neem het mij niet kwalijk mijn Heer, bezijden de waarheid; voor eerst was hij veel jonger, dan de bovengemelde Baron, toen hij dit ondernam, als hebbende ten dien tijd, den ouderdom van drie of vier en dertig jaaren bereikt, daar Baron al hooge jaaren begon te krijgen, toen hij zulks verrichtte; en Garrik ging in den Zomer, wanneer men in Londen gemeenlijk van Mey tot October het spectakel sluit, meesttijds naar Italien, om zijne gezondheid; ook heeft hij wel eens een zomer te Parijs door gebracht, waar van ik verscheiden gevallen weet, die hem aldaar gebeurd zijn: dit was niet, om het lastig verzoeken, zoo gij zegt, te ontwijken, want wijl de Schouwburg in Londen geslooten was, kon dit geen plaats hebben. Of Duim, zoo gij zegt, dikwijls voorgenoomen hadt het Tooneel te verlaaten, kan ik met waarheid niet zeggen, maar dit is zeker dat die zich wel in dien tijd, toen Punt zich van het Tooneel verwijderde, heeft laaten ontvallen, dat hij, zo hij met het verkoopen der Boekjes niet begunstigd was, den Schouwburg ook wel had willen verlaaten. Punt verliet den Schouwburg gedeeltelijk, om het afsterven zijner Vrouw, wijl hij die aldaar missen moest, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en gedeeltelijk, om andere redenen, die niemand beter, naar waarheid, dan mij bekend zijn, maar ik te wijdloopig reken om alhier ter neder te stellen, doch die, bij nader gelegenheid, wanneer zij van zelve beter zullen voorkoomen, mooglijk het licht zullen zien. De redenen, die gij verder, op pag. 21. 22. en 23, bijbrengt om uw bewijs, dat Punt, om de vermoeide zenuuw' te ontspannen, zijn partij, om het Tooneel te verlaaten, gekozen heeft, is mooi geschreeven, en ten naastenbij zoo als Voltaire zijnen Opperpriester in Olympia schildert: gij schetst hier de Acteurs bijnaar op dezelfde wijze af, namenlijk, zoo als zij behoorden, en niet zoo als ze zijn. Ik weet niet, of gij van Dorat, of eenig ander Fransch Schrijver zulks ontleend hebt, maar gij stelt het sierlijk, en in fraaie bewoordingen voor. Doch de meeste Tooneelspeelers van den gantschen aardbodem, voor 't minst die ik gekend heb, en die al een tamelijk groot getal uitmaaken, drijven den spot met diergelijke uitdrukkingen: als, nu kiest hij eens zomtijds de Raadzaal voor de Legertent, en Mithridates, of Filips van Bourgondien zal hem behaagen boven Massanissa of den beminnelijken Zoon van Meropé. Duim en Punt hebbe ik dikwijls, over diergelijke pedante uitdrukkingen, hooren lachen: het gaat 'er zoo niet toe, mijn Heer: ik merk duidelijk, dat gij onze theatrale huishouding achter de schermen niet kent. De hooge toonen, die gij, op pag. 24. en 25, stelt, en die gij hoopt, dat den gunstige Lezer niet zullen mishaagen, hoope ik, dat gij mij zult vergeeven, als ik u zegge, dat dezelve mij altijd bij de Schrijvers doen lachen, en mij dan deze verzen uit den Misantrope van Moliere direct invallen:
Die schilderende stijl, die elk zo schijnt te
vleijen,
Gaat buiten rede, en ordre, en buiten waarheid
weijen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Is zoo wat opgepronkt, doch altemaal
gemaakt.
O! de Natuur die spreekt heel anders: klaar, en
naakt.
Maar, 'k zie 't, onze eeuw vervalt geheel tot valsche
smaaken.
Onze Ouders konden 't in haar domheid beter maaken,
enz.
Ook hebbe ik zoo eene meenigte van diergelijke zoogenaamde verhevene uitdrukkinge, bij Tasso en Arioste, in vroegeren tijd, doorblaaderd, dat het geen nieuw voor mij is: en, na dat ik aan Longinus en Swifft Ga naar voetnoot* een weinig kennis heb gekregen, is al dat klatergout van zeer weinig waardije bij mij geworden. Nu verder, van pag. 25. 26, 27, 28, 29, 30, tot 31, is eene diergelijke beschrijving van het geen Punt, geduurende zijn Tooneelverlaating verrigt heeft. Hier over kan ik u niets zeggen, dan dat ik hem aan het werk van de Platfonds dikwijls heb zien arbeiden; dat ik hem menigmaal aan het huis van de Wit, als een Discipel aan de zijde van zijn Meester, met den hoed in de hand, van zijne onderrichting heb zien profiteeren, waar in ik Punt, schoon hij al den roem hadt van een braaf Meester te zijn, altijd een eer heb zien stellen, dat hij zoo gelukkig was, dat hij door zulk eenen Man als de Wit mogt onderricht worden: en ik heb meenigwerf de Tekeningen van Punt, voornaamenlijk die van Abram den Aartsvader, bij de Wit ter correctie gebragt. Deze Teekeningen waaren door Punt, zeer fraai met oostindische inkt gewassen, en extra net uitgevoerd; maar als de hand van de Wit daar in geweest was, hadden dezelve allerleije kleuren: deze morrelde daarin, met het eerste, dat hem voor de hand kwam, het zij roet, chest, roodaard, of eenige verf zelfs, en maakte 'er de misselijkste figuurtjes des waerelds van. Als Punt zijne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teekening dan zoo bemorst t' huis kreeg, keek hij zeer zuinig, maakte weer eene andere, waar in hij de correctie van de Wit zeer wel observeerde; maar die, zoo dra ze in de Wit zijn handen kwam, al weder hetzelfde lot onderging: dit gebeurde somwijlen drie of vier maalen achter een, dat Punt genoodzaakt was telkens eene nieuwe Teekening te maaken, dat hem wel verdrietig viel, maar hij zeide; de Wit maakt mijne Tekeningen godloos toe, maar hij verschaft mij telkens nieuw licht, en zijne correctie is mij zeer nuttig, ik wil mij hierom met geduld en genoegen dezen drie dubbelen arbeid getroosten. Hij had veel met de Wit op, en wilde wel met dankbaarheid zijne correcties ondergaan; ik heb altijd bespeurd, dat hij meer eers stelde in aan de Wit, dan aan de gantsche waereld te voldoen: want, schoon de Wit somtijds in eene gestoorde luim, wanneer ik kwam om eene Teekening te haalen, hij nog geenen tijd gehad hebbende om dezelve te corrigeeren, tot mij zeide: dat wij beide naar den D....r konde loopen, nam Punt, wanneer ik hem dit bescheid woordelijk bragt, dit altoos voor suiker op; zoodanig was zijne ijverzucht, dat hij zich zulks getroostte, wijl hij 'er zoo zeer door verlicht wierdt, en in de kunst vorderde. Op pag. 31. komt gij tot Punts tweede Huwelijk met Anna Maria Chicot. Even voor dit voltrokken wierdt, ben ik van hem afgegaan, en heb in zijn huis niet weer verkeerd, tot het jaar 1752., wanneer ik weder bij hem kwam, toen hij op de Keyzersgragt het vierde of vijfde huis van de Leydsche Straat woonde; toen hebbe ik bijnaar een jaar bij hem gewerkt, maar wijl de Schouwburg mij telkens belette, om dagelijks op mijnen tijd bij hem te koomen, vooreerst op de speeldagen, als mede door de geduurige repetitien der Balletten, die le Roy gaf, en waar in ik moest figuree- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, besloot ik de Teekenkunst den zak te geeven, het geen ik hem te kennen gaf, en dus scheiden wij ten tweedemaal van elkander. Op pag. 32. schrijft gij, 't is tijd, dat wij tot den Schouwburg wederkeeren, die, gelijk wij gezien hebben, zoo schielijk van zijne twee groote lichten beroofd, zulk eene zwaare verduistering had ondergaan; eenige weinigen, door Duim gesterkt, hielden 't niet te min nog vrij wel draagende: maar men moest in de keuze der spellen met hunne vermogens te raade gaan, en de partijen van Punt wierden veel al achter gelaaten. De Tooneelmeester Brinkman, toen op het best van zijnen tijd zijnde, speelde toch ook somtijds een Admetus of Claudius. Dit is weder ene verkeerde onderrichting: Brinkman speelde, na Punt, direct alle zijne rollen, die hij van buiten kende, en bij de Troup te Delfshaven gespeeld hadt, leerde de andere van tijd tot tijd, dat hem de memorie niet weinig gekrenkt heeft, door dien hij daartoe door de Regenten gedwongen wierdt, dat zij zelfs daar na beleeden hebben. Ook hadt Brinkman, in Punts eersten tijd, bij geleegenheid van eenige onenigheid, die Punt met de Regenten hadt, en, onder voorgeving van ziekte, dat hij Herodes niet speelen kon deze rol voor hem vervuld, waar op deze volgende versjes, die ik hier ter nederstelle, verspreid wierden:
Herodes is nu weer gespeeld.
Heeft u dat schreeuwen niet verveeld?
Of keurt gij ook voor goede munt
Het bulderen van Monsieur Punt?
Neen, Brinkman speelde deze Rol
Wat meer bezadigd, minder dol:
En 't geen het beste was van hem,
Hij bleef steds meester van zijn stem.
De, Bak in oordeel veel verscheelt,
Wie van deez' twee het beste speelt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar voetnoot*Zelfs Michel sprak, en dat was veel,
Een fraai Copij, van 't origineel.
De Staanplaats vonniste op het lest,
Punt speelt zeer wel, maar Brinkman 't best.
Ik heb Punt dit bovengemelde versje eens, op zijne kamer, voor een voornaam Joodsch Heer hooren opzeggen, die zoo dra hij de twee laatste regels gehoord hadt, repliceerde, ja, maar dit was ook maar een vonnissje van zes stuivers, wat wou dat veel zeggen. Toen naderhand Punt weder Herodes speelde, kwam 'er weder een vaers tegen Brinkman uit, dat dus begon:
Herodes is nu weêr gespeeld,
Maar Brinkman die is mis gedeeld.
het overige is mij ontgaan, maar digt op 't einde kwamen 'er (na Brinkman gecritizeerd te hebben,) deze twee regels in:
Punt speelt als Vorst van 't groot Judea,
En niet van 't laauw Laodicea.
zoo dat 'er Punt en Brinkman ieder hunne cabaal hadden, dat ter dier tijd een heel spelletje in Amsterdam verwekte. Brinkman heeft in dezen tijd, dat Punt het Tooneel verlaten hadt, Herodes dikwijls met veel toejuiching gespeeld, en goed gespeeld. Ik ben 'er oog getuigen van geweest, en dikwijls aan zijn zijde de Rol van Phe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roras vervuld. Maar dat hij Admetus gespeeld heeft, zoo als gij hier ter neder zet, is nooit geschied. Niemand heeft, bij heugelijke tijden, Admetus gespeeld, dan Duim. Dat Brinkman aan min kundige Liefhebbers tamelijk genoegen gaf, zoo als gij hier gelieft neder te stellen, is iets, dat ik niet weet hoe ik het verstaan moet? Brinkman voldeed altijd, als hij zijne rol kende, dat echter niet altijd gebeurde; anders was hij bijnaar duldeloos. Hij speelde Claudius in den Doodelijken Minnenijd altijd met teegenzin, en hakte hem tot moes, zoo als hij 't plag te noemen. Pedro in de Gekroonde na haar Dood, Hendrik in den Beklaaglijken Dwang, Don Louïs, welken laatsten hij eens in zijn leeven gespeeld heeft, alle deze moesten dit lot ondergaan, wijl hij opentlijk betuigde, alle deze met tegenheid te speelen. Maar Rhadamistus, den Jonge Horatius, Orestes in Andromache, en Cinna speelde hij zoo goed, en met meer activiteit als Punt: en ik betuig, dat zij geen kunstkenners geweest zijn, die hem hier in de palm betwisten. Mijn Leermeester, aan wien ik de gronden mijner kunst te danken heb, die onder den Professor Vrijhof, (die een groot Tooneelkundige was,) gestudeerd hadt, en zelfs veel in 't Latijn, uit genie, en, mag ik zeggen, uit raazenden drift voor het Tooneel, geschreeven heeft, enkel om zich kundig in hetzelve te maaken, die mij en andere Liefhebbers onderweezen heeft, die over mij vijf jaaren lang een streng regter is geweest, heeft, in Julius Caesar en Kato, in de Rol van Kato, Brinkman met zijne kundige goedkeuring zoodanig vereerd, dat hij publiek in den Schouwburg betuigd heeft, te twijffelen, of het wel verbeterd kon worden. Deze Heer, schoon hij somtijds hakkelde, kon zelf wel declameeren, en zeer goed: hij was extra streng in zijn onderwijs, gantsch niet toegeevend, en onpartijdig in zijn oordeel; hij maakte een zeer goed vers, zelfs in de Grieksche en Latynsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taal, en verstondt het Grieks en Latijns Tooneel, doch heeft nooit iets deswegens willen uitgeeven: ook heeft hij naderhand den Schouwburg, alwaar hij vijf jaaren uitkooper geweest was, niet meer bezogt, dan nu en dan eens bij toeval, en heeft eindelijk zijn Vaderland verlaaten, zoo dat gij Brinkman te onregt verlaagt, met te zeggen: dat hij aan minkundige Liefhebbers tamelijk genoegen gaf. Verder vervolgt gij van hem: deze Man hadt veel hoedanigheeden, daar men, zoo hij zich in een reizende Troup bevonden had, hoog meê zou geloopen hebben; maar hem ontbrak ten eenemaal die beschaafdheid, en die bevallige zwier, welke men op het Amsterdamsche Tooneel gewoon was te zien. Dit is zo veel te kennen gegeeven, als of een Acteur, die in een reizende Troup speelt, geene talenten zou kunnen bezitten, en dat dezelve maar alleen op het Amsterdamsche Tooneel te vinden zijn? Ik ben ook een Amsterdammer van geboorte, maar heb deze laatdunkendheid gestaêg in mijne Stadgenooten gewraakt; en de Inwooners van andere Steeden van Holland spotten 'er altijd mede, wanneer zij eenen Amsterdammer hooren zeggen, wij moeten weer naar de Stad; even of haar Stad de eenige Stad van de waereld was. Is het dan alleen in Amsterdam, dat men over het Tooneel of eenen Speeler behoorlijk en rechtzinnig oordeelt? Vergeef het mij, mijn Heer, als ik u zeg, dat ik aldaar, met mijn Confrater Starrenburg, eens andere blijken van heb doen geeven, wanneer wij, bij eene vertooning van Faëton, eene weddingschap aangingen, om beiden onze Rollen averechts verkeerd en dwars tegens alle reden aan te speelen, het welke wij ter uitvoer brachten, waar over wij met zeer veel handgeklap toegejuicht wierden; en, wanneer ik in het laatste deel mijnen toon veranderde, en wel naar de reden speelde, ritselden 'er geen mensch, en het scheen hun niet aan te gaan; waar op Brinkman tot mij zeide, nu speelt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gij wel, maar het eerste van uwe rol hebt gij als een varken gespeeld; wat toon was dat, dien gij sloegt? Ik antwoorde hem, dat het eene weddingschap was, om te overtuigen, het slecht onze Stadgenooten somtijds over ons werk oordeelden; waar op hij begon te lachen, en zeide: ja ik weet wel, dat wij voor zeer weinig kundigen speelen. Vervolgens hebben Starrenburg en ik nog lang met dat geval publiek geraljeerd, daar de weinige kundigen ons trouw in hielpen. Een reizend Tooneelspeeler heeft altijd meer ondervinding, dan een, die nimmer dan in zijn Vaderstad speelt: hij moet geduurig voor een ander publicq verschijnen, dat aan hem niet gewoon is, en blijven gemeenlijk zoo lang op geene plaats, om cabalen te kunnen maaken: daar een Tooneelist, die altijd in zijn Vaderstad speelt, meer gelegenheid toe heeft. Het publicq is aan hem gewoon, en hij aan het publicq; en dit maakt, dat zij beide met den anderen altijd te vreeden zijn. Is 'er een Tooneelspeler in Vrankrijk of Engeland of in Duitschland, die onbereisd is, en die niet op verscheide Tooneelen gespeeld heeft? Spatzier heeft Punt, te Rotterdam, (wanneer deze roemde, dat hij nimmer dan in Amsterdam gespeeld hadt,) deswegen eens een scherp verwijt gedaan. Verder zegt hij: zijne houding was stijf en verdraaid; zijne stem was vrij sterk, maar hol en onedel; naderhand is hij gantsch onverstaanbaar geworden: maar hij bezat vuur, en hierom worden dikwijls groote gebreeken verschoond. Ik moet lachen, als ik sommigen mijner Stadgenooten, ja zelfs sommigen mijner Landgenooten, over de Tooneelspeelers hoor redeneeren: zij willen zelfs, na 't schijnt, de Natuur wetten stellen, om Tooneelspeelers voor hen alleen te formeeren, daar zij naderhand godsjammerlijk mede omspringen. Alhier valt mij een geval in, mij, door mijn overle- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dene Broeder, in zijn Leven verhaald, dat ik niet nalaaten kan hier ter neder te stellen. Op het eiland Curaçao, in de Westindien, alwaar hij zich in den jaare 1761. bevondt, kwam een Fransche Koordedanser, en verkreeg permissie, om in een huis, aldaar, zijne konst te oeffenen. Hij strekte in zijn' eerste Vertooning bij het volk voor een wonder, en men kwam hem daagelijks zien: hij verdubbelde zijne vlijt; en deedt, dag op dag, hoe langer hoe meer konststukken: zoo dat zijn roem aangroeide, en hij veel gelds won. Maar toen hij ophieldt met nieuws te geeven, (gelijk zulks voor een persoon alleen niet lang duuren kan,) begonnen zij hem met den nek aan te zien, en vroegen hem of hij niet meer kon? hij antwoordde van neen, maar dat hij zijn best zou doen, om met 'er tijd iets nieuws op de koort te attrappeeren. Neen Kaerel, (zeide zij,) wij willen dat gij zult vliegen. Vliegen zeide de man, en begon te lachen. Ja vliegen, herhaalden zij, of wij slaan je dood: Donderskind, kan je niet vliegen? wat doe je dan hier op Curaçao? De man begon te beven, en deedt al wat zijn kunst toeliet, om genoegen te geeven: maar ze riepen, vliegen zelje, vlieg Kaerel, of wij gooijen je de deur uit. De arme Man bezweek bijnaar van schrik, en zij zeiden tot elkander, och, mijn Heeren wat doen we met den Vent, hij kan niet vliegen; laten we hem maar op straat bruijen. Zoo gezegd zoo gedaan, men wierp den ontstelden Man op de straat in de slijk, daar hij, van eenige slaven en jongens, zoodanig gesold wierd, dat hij het besturven is. Zoudt gij wel gelooven, mijn Heer, dat ik, hier te land, dingen omtrent Tooneelspeelers heb zien practiseeren, die al zeer veel gelijkenis met dit Curaçaoos werkje begonden te krijgen? Brinkmans houding was, voor de Rollen, die hij gewoon was te speelen, goed, en niet verdraaid, zoo als gij gelieft te zeggen, maar zoo als zijn natuur hem die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgaf: hij outreerde somtijds een weinig, dat is waar; en, wat zijne stem aanging, veele kenners vonden die zeer goed en behaaglijk. Ieder oordeelde in dien tijd op eene bijzondere wijze, en Duim oordeelde zelve, dat Punt in zijne stem iets vrouwachtigs had; dit heeft hij, voor zijn dood, tot mij zelf gezegd: en dat Brinkman, zoo gij meldt, op het laatst in 't geheel onverstaanbaar wierd, kan ik niet van zeggen, want ik ben in dien tijd niet aan den Schouwburg geweest. Ik weet wel, dat men 'er in zijn eersten tijd over klaagde; dit kwam, om dat hij niet schreeuwen wilde, en wijl de Schouwburg zeer nadeelig voor de stem gebouwd was, zoo wierdt hij nu en dan wel eens onverstaanbaar: maar in den tijd, dat ik met hem gespeeld heb, heb ik den Heer Pater, en andere Dichters wel tot hem hooren zeggen: zoo, Brinkman, wij zijn u dankbaar, wij hebben u zeer wel verstaan; dat is een teeken, dat gij ons ook wat begint te gunnen; voor dezen hield gij alles voor u zelven. Hij hadt toen zijn gebrek, door een weinig sterker te articuleeren, gecorrigeerd. Dat, om zijn vuur, zijn groote gebreeken verschoond wierden; is niet oordeelkundig geredeneerd. Hij was een Man van bekwaamheid, maar niet met natuurlijke gaaven bedeeld; doch hij was echter Acteur. Het verwondert mij, dat ik u van Emanuel Robijn niets hoor reppen? Deze speelde ook eenige rollen van Punt, met veel genoegen van den Aanschouwer. Ware zijn Levensgedrag zo wild niet geweest, hij hadt ver kunnen komen. Hij hadt geen kwaade dispositie, maar een schor geluid. Hij verliet den Schouwburg in 't jaar 1747., was te genereus om half geld aan te neemen, wierdt Waardgelder, en, bij 't sluiten van den Vreede, afgedankt zijnde, wierdt hij weder genoodigd, om het Tooneel te betreeden: maar hij vervloekte hetzelve, benevens al de Regenten tot in den afgrond, zonder zijn besten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vriend, den Heer de Marre te verschoonen. Hij ging zijnen Broeder, die ook aan 't Tooneel geweest was, maar al voor lang eene reis naar de Indiën gedaan hadt, en nu, als Oppermeester op een Oostindiesch Schip, in Texel lag, bezoeken, zeilde onwetend met hem in zee, kwam te Batavia aan Land, alwaar hij nog het ongeluk gehad heeft, van dood gestoken te worden. Nu noemt gij de Blijspeelers van dien tijd, doch stelt Brinkman daar niet bij, daar hij echter een zeer goed Acteur in 't Blijspel was; wie zijnen Vetlasoepe in Don Quichot, zijnen Karel in de Boere Rechtbank, zijn Eenzinnigheid in de Mode, zijnen Dobbelaar, en meer andere gezien heeft, kan dit getuigen: deze speelde hij zeer goed; den Glorieus zelfs heb ik van verscheide Fransche Acteurs vrij wat minder zien speelen. Van Hattum, dien gij roemt, begon ten dien tijde al af te vallen. Hij bezat vrij veel theorie: doch, schoon hij mijner overledene Vrouws Vader geweest is, en met mij zeer minzaam heeft omgegaan, ja zelfs zeer veel van mij hieldt, kan ik, zonder der waarheid te kort te doen, hem voor geenen grooten Acteur houden. Had Krinsje, van wien gij niets meldt, zijn aangebooren schroom kunnen wegwerpen, deze hadt ver kunnen vorderen, men hadt op dien tijd, goede hoop van hem, maar ze verdween wel ras: echter hadt van Hattum sommige dingen, die hem zeer eigen waaren, als, in het Ontdekt geheim, den Tuiniers Knegt: o! dit was uitmuntend, en wel waardig, om te zien. Nu spreekt gij van Spatzier, dien gij den geestigen Kamerling van Thalia gelieft te noemen; dat is van u wel geestig uitgedrukt: en ik twijffel hier, als gemelde Acteur in leven was, hij zou, op 't hooren van dien eertijtel, zich zeer beklaagen, dat deze Parnas Hoer hem, in Amsterdam, altijd zulk een zwaaren ijzeren sleutel, in de plaats van een gouden, die hij waarlijk wel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan haar verdiendt hadt, heeft doen draagen; bijzonder in 't jaar 1747, en 1748, wanneer hij, tot haar' onvergeefelijke ondankbaarheid, genoodzaakt was, wilde hij met zijn Vrouw van honger niet sterven, het montuur van Haagsche Barend aan te trekken, en men hem, even als dezen, met een schootsvel voor, en een hoosje, voor 't kerven van 't pikdraad, aan de hand, langs de straat schoenen zag thuis brengen; eene schoone belooning van deze Zangnimf aan haaren Kamerling! en hij heeft mij altijd naderhand betuigd, dat hij en anderen aan mij, (door dien ik dier Amsterdamsche Nimph Thalia's, benevens haaren Zuster Melpomenes dienst verliet,) veel verplichting hadden, dewijl haar speelloon, door dit geval, verhoogd is geworden. Spatzier is in Amsterdam nooit naar zijn merites betaald geweest, in vergelijking van Punt of Duim. 't Is waar, zij trokken een en dezelfde speelloon, bij mijnen tijd; naderhand is hij, zoo hij mij zelf verhaald heeft, tot agt honderd guldens toe verhoogd: maar de twee laatste hadden sterke buitenwinsten, de eerste als Castelein, en de tweede als Boekverkoper van den Schouwburg. Tweemaal is de Schouwburg, vervolgt hij, sedert het stilzitten van Punt, geslooten geweest. Dat is waar; in den jaare 1747, is dezelve geslooten geweest, tot den 28. Julij 1749, wanneer men hem weder opende. Dit sluiten heeft de arme Tooneelspeelers lang door de leden gezeeten; zij kregen half geld, zoo dat Spatzier, hier boven aangehaald, in de plaats van 400 gl. maar 200 gl. getrokken heeft. Ga naar voetnoot* | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Juffrouw van Thil en Robyn, verwierpen het half geld, en bedankten. Mij, die ten dien tijde ook aangenoomen was, wierd niets gepresenteerd, maar ik wierd koeltjes afgezet, met toezegging, dat, als de Schouwburg weder geopend wierdt, en ik mijnen dienst wilde presenteeren, men mij weder aan zoude neemen. Ik maakte een diepe buiging en ging heen. Toen ik bij Punt, bij wien ik in dien tijd nog Discipel was, wederkwam, en hem mijn wedervaaren verhaalde, nam hij gelegenheid, om mij voor te houden, dat ik nog te rug moest treeden, en het Tooneel verlaaten; dat het, in ons land, een laage broodwinning was, mij teffens de gantsche directie van den Schouwburg voorhoudende, waar in hij de Regenten niet spaarde: maar, schoon ik alles, wat hij zeide, ja noch veel meer, naderhand ondervonden heb, kon dit toen ter tijd op mijn gemoed niets winnen. Ik bleef volstandig met dat Enthusiasmus ingenoomen, en heb mij in het jaar 1749. weder aan laten neemen. Maar hadde ik mijn Landgenooten zoo wel gekend, als ik hen tegenwoordig heb leeren kennen, ik zou die Tooneelzucht liever in een ander gewest, waar de vrijheid zoo niet op den throon zit, hebben gaan oeffenen, ik had, met zulks te doen, veele mishandelingen, mij in mijn Vaderland aangedaan, ontweken. In den jaare 1751. is de Schouwburg, om het overlijden van den Stadhouder Willem den IV., drie weeken geslooten geweest. In den jare 1758, om het overlijden van de Prinsesse Gouvernante, weder twee weeken. Dit gebruik heeft in alle Landen plaats, dat men, om Gekroonde of uitstekende Hoofden, bij hun afsterven, de Schouspelen sluit, zekerlijk om het volk tot schreien en droefheid aan te maanen: eene oude staatkunde, men moet dan bedroefd zijn, het zij met of tegenzin, al waar zulk een Vorst of Hoofd, bij het publiek, naar verdienste ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haat, evenwel moet het volk bedroef wezen, of 't wil of niet; 't is grappig, niet waar, mijn Heer? Ik twijffel niet, of gij hebt het Testament Ga naar voetnoot* van Herodes wel geleezen, en wat deze daar in gesteld hadt, om het volk na zijn overlijden tot schreijen en rouwbedrijven te noodzaaken; maar het geen door zijne Zuster Salome niet ter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitvoer gebragt, maar wel aan het volk bekend gemaakt wierdt, waar door zij hetzelve weder tot haar trok; daar zij anderszins, zoo wel als haar Broeder, als de pest van de Joden gehaat was? Zouden onze gebruiken in Europa, van rouw over hooge personagien te bedrijven, van diergelijke zaken haaren oorsprong ook hebben? Nu komt gij tot het weder openen van het Tooneel, in den jaare 1749., en, bij die gelegenheid, heb ik de eer, dat mijn naam in uw papier te voorschijn komt; dus uit gij u: Starrenburg begon de grofheid van zijne geduchte stem te verzagten, en beschaafder houding aan te neemen: de jonge Corver, toen nog een waardig leerling van Punt, schoon te zwak tot groote zaken, gaf echter in jeugdige karakters genoegen. Wat Starrenburg belangt, hij hadt eene sterke stem, 't is waar; maar 't heeft nog wel eenige jaren geduurd, eer hij dezelve onder een redelijk bedwang kon brengen: zijn houding was beschaafd genoeg, als hij zijne natuur volgde; maar men moest ten dien tijde altijd iets gemaakts bezitten, en dat noemde men Romeinsch, en dan maakte Starrenburg misselijke figuuren. Wat mij betreft, ik was jong, en 21 jaaren en 7 maanden oud, toen ik, tot mijn ongeluk, Amstels Tooneel betradt: maar dat ik toen nog een waerdig leerling van Punt was, hebt gij mis, Mijn Heer. Ik ben, als ik hier voor reeds gezegd heb, in het jaar 1748. van hem afgegaan, en zijn leerling in het Tooneelspeelen ben ik nooit geweest. Hij heeft mij eens een gedeelte van de rol van Orestes in Elektra, een gedeelte van Hercules, en een gedeelte van Ajax in Palamedes, op mijn 18de jaar, voor hem doen opzeggen. Toen ik Ajax reciteerde, en eenige verzen gevorderd was, zeide hij, schei 'er maar uit, want het deugd niet met al; en hij hadt gelijk, want het zeide ook niet met al. De twee andere bovengenoemden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stonden hem beter aan, en hij zeide, dat, als ik langzaam op wilde klimmen, en mij niet te schielijk aan groote rollen wilde vergapen, ik het door den tijd zeer wel meester zou worden: maar dat ik de Societeit Tooneelen, of onze zoogenaamde Liefhebberijen verlaten moest; want dat deze pesten waren voor die geenen die zich op het Tooneelspeelen wilden toeleggen, vermits zij 'er zulke kwade aanwensels krijgen, die ze zomwijlen nooit kunnen afleeren, en door het geduurig speelen van groote rollen, in den grond bedurven worden dat hij zelf niet meer dan drie keeren in eene Liefhebberij, en slegts bij toeval, gespeeld hadt, en terstond op het groot Tooneel gevraagd wierdt. Trouwens, dit is mij kort daar aan, na drie reizen te speelen, ook overgekoomen. En het geen hij van de Liefhebberijen zeide, heeft de Heer de Marre mij ook altoos gezegd, en ik heb de waarheid van hun beider zeggen ondervonden: Ik ben het met hun volkomen eens, dat ze niet, dan bedurvene voorwerpen voor het Tooneel voortbrengen. Doch dit is waar, dat ik, geduurende den tijd van zes jaaren, die ik bij Punt verkeerd heb, een getal van bij de honderd rollen, alle van het eerste emplooi, Helden uit den stoet van Melpomene, alle Romeinsche en Grieksche snaaken, ongevoelig, zo vast van buiten geleerd heb; 't geen eenige jaaren daar na, toen ik het gemelde Emplooi op mij nam, mij zeer te pas kwam, wijl ik dat getal voor uit in de memorie had, en die dus niet van buiten behoefde te leeren. Maar ik ben eigenlijk een Leerling van Punt in de Plaatsnij, en Tekenkunst, geweest, welke kunsten ik, om het Tooneel, verlaaten heb: doch in het Tooneelspeelen heb ik sterker meester gehad, schoon hij het Tooneel niet betradt. Dat ik toen te zwak tot groote zaaken was, is waar; zulks wist ik zelf wel, en weigerde dus beleefdelijk de rollen van Eneas in Eneas in Turnus, Xiphares in Mithridates, Agenor in Astrate, en anderen, verzoekende daar van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschoond te wezen, tot ik beter geformeerd was, volgende hier in getrouw den raad van mijnen meester. Juba in Cato is de eerste rol van aanzien geweest, die ik met zeer veel schroom, op het aanraden van Duim en J. de Marre, den 13 December 1749, op mij nam. Nu vervolgt gij, Smit, (Schmit spelde de man als hij zijn naam teekende) die, naderhand zich op de Blijspeelen toeleggende, den Treurtoon verlooren heeft, wierdt toen onder de goede Tooneelspeelers geteld: met reden, want hij had veel natuurlijke gaven, en veel talent daar bij; hij was een zeer nuttig meubel voor den Schouwburg. Verders zegt gij, van Duim hoeven wij niets te zeggen: wel nu, ik ben te vreden, en zal van hem stilzwijgen. Dat men Punt, zo als gij vervolgt, van alle kanten aanzocht, om weder op het Tooneel te verschijnen, is waar. Men hadt, in het jaar 1746., Jan Bor al in zijne rollen geplaatst, maar deze viel. Men wilde den Heer Frankendaal, die, als Liefhebber, Massanissa, Orestes in Elektra, Herodes, en Hercules, voor pleizier gespeeld hadt, voor deze rollen engageeren; maar deze wilde niet, dan zonder loon, nu en dan wel eens speelen, en dus bleef dit achterweegen. Men deedt Punt dan aanbiedingen, die, men voor Amsterdam, zeer aanzienlijk kon noemen: Punt kwam, van zijn kant, van langzamerhand ook ter halver baane, en dus geraakte men door den tijd klaar. Het geen gij verder, op pag. 34., van dien Jongen Heer met zijn Vader verhaalt, is dat nu der pijnewaardig om, als een gedenkstuk van Punts bekwaamheid, op te geeven? Een Vader, die gij voor een Tooneel-Liefhebber, en een man van oordeel wilt aangezien hebben, is voorneemens, om door eenige Jonge Liefhebbers, daar onder zijn Zoon, op zijn verjaardag, een gemeen Treurspel, dat niet veel om 't lijf heeft, te doen ver toonen, zendt daar op zijn Zoon bij Punt, die hem op zijne rol les geeft, maar een schrikkelijke moeite vindt, om hem dezen regel, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaar wel! ik ga ter dood; vaar wel in
eeuwigheid!
wel te doen zeggen, waar op gij ons de kragt dier regel zo verbazend onder 't oog brengt, en ons duizend wonderen in een tijdstip! (als gramschap tegen Vespassiaan, diepe droefheid over zijn rampzalig kroost, medelijden met Eponina, maar tevens onvertsaagdheid op den oever des doods: zoo veelerlei gevoelens in zoo weinig woorden, en dan nog, in houding en gebaren, tred, gelaad en oogen, die ontroering op 't onverwagt gezigt van Eponina, die laatste omhelzing, dat geweldig afscheid; alles onderscheiden en op een gestapeld, strijdig en overeenkomstig; poëzij muziek en schilderkonst in een gesmolten,) afschildert; en ons zoo veel te kennen geeft, als of Punt dit alles in dien eenen regel voor 't oog kon brengen, weerspreekt zig zelf. Want, zoo het al waar is geweest, dat Punt alle deze bovenstaande driften en passien onder het uitgalmen van dezen regel waarlijk gevoeld heeft, is het volstrekt onmoogelijk, dat hij zulks, door zijn gelaat en houding, aan den aanschouwer konde mededeelen. Ik heb noch van Punt, noch van Duim, noch van Brinkman, naast wier aller zijde ik meenigwerf de rollen van Sinorix, Titus en Domitiaan vervuld heb, nooit alle deze aandoeningen kunnen ontwaar worden: en gij gelieft te begrijpen, dat ik, wanneer ik Domitianus maakte, in dat tijdstip al digt bij, en genoegsaam naast Sabinus stond. Maar hoe is het moogelijk, dat op eenen afstand van ruim dertig voeten, alwaar gemeenlijk, op den overledenen Schouwburg, deze passagie voorviel, waar het middeldoek, dat de Alkove van Laires genaamd was, en dat wij gemeenlijk voor de legertent waaren gewoon te gebruiken, het licht zoodanig belemmerde, dat het daar ter plaatse altijd schaduwachtig was, dat daar een aanschouwer, zegge ik, in eenen Acteur, die op dat tijdstip met den rug na hem toegekeerd is, of, zoo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij wat theathreeren wil, niet meer dan in profil beschouwd wordt, al deze voorverhaalde ontroeringen kan ontwaar worden? Hier sta ik stil voor, en wil wel bekennen, dat uw gezicht, uit de bak, veel doordringender is geweest, dan het mijne, daar ik op het Tooneel naast 's Mans zijde stond, en dus zo veel digter bij hem was. Het verdere gedrag van dien oordeelkundigen Vader, omtrent Punt is vrij eenvoudig, vooral wanneer hij zegt, maar, mijn lieve Punt, doet mij dan 't pleizier, dat gij een Romeinsch kleed aanschiet; even, of Punt zoo een half douzijn Romeinsche kleeren tot zijne dispositie in zijn huis hadt. Ik twijfel bijnaar niet, of Punt heeft met deze ontmoeting zelf de gek geschooren: ik heb wel meer soortgelijke gevalletjes in zijn huis bij gewoond, maar wij raljeerden 'er gemeenlijk naderhand mede. Nu komt gij tot het wederbetreding van het Tooneel door Punt, in den jare 1753. Hier in kan u niemand beter naar waarheid onderrichting geven, dan ik; en zie hier, hoe het zich heeft toegedraagen. Punt ontboodt, omtrent 3 of 4 weeken, naar mijn best onthoud, eer hij weder het Tooneel betradt, mij aan zijn huis; alwaar ik kwam; hij verzocht mij, mijnen helm eens te mogen zien, alzoo hij zeide, gehoord te hebben, dat dezelve bijzonder, en met een Draak vercierd was, (gelieft te begrijpen, Mijn Heer, dat een Helm, met een Draakje onder de Kam, al een zamdsaam ding ten dien tijde op het Tooneel was, in het oog van 't publiek,) ik voldeed aan zijn verzoek, en bragt dezelve aan zijn huis; hij vond 'er genoegen in, en vroeg mij, wie 'er de maker van ware; ik noemde hem den man, hij verzocht mij, dien aan zijn huis te brengen, het welke ik des anderen daags deed; hij belaste hem verder in alle stilzwijgen een dito Helm, naar het model van den mijnen, ten spoedigste te vervaardigen. Toen bemerkte ik, wat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'er te gebeuren stondt; en gaf hem mijne gedachten hier omtrent te kennen: hij glimlachte, en ontkende niet, dat hij weder het Tooneel betreden zou, mij verder verzoekende, dat ik het voor eerst geheim wilde houden, en hem een mooije Hartsvanger koopen bij eenen Zwaardveger in de Kalverstraat, dien hij mij noemde. Ik volbragt deze commissie, en hij zocht uit een half douzijn, dat ik hem deed toekoomen, 'er eene naar zijn genoegen. Verder verzocht hij mij, hem mijnen Schoenmaker te zenden, om hem een paar Tooneelschoenen te vervaerdigen, mij voor 't overige de commissie, om zijne slingers en broozen, benevens een stelsel pluimen te bezorgen, overlatende; welk ik alles voor hem in alle stilte heb volbragt. Ik bleef dan gemeenlijk des middags bij hem eeten, bij welke gelegenheid ik bemerkte, dat zijne Huisvrouw, Anna Maria Chicot, met de aanstaande entré, die haar Man op den Schouwburg stondt te doen, gansch niet in haaren schik was. Zij hadt al vrij wat tot nadeel van Amstels Helikon, benevens het grootste gedeelte der Dienaaren en Dienaressen van Thalia en Melpomene te zeggen, en, schoon zij eene Francaise was, hadt het Tooneel geenen grooten lof van haar te hoopen: zij voer 'er heftig en scherp tegen uit, en wat zij zeide was juist zoo ongegrond niet. Nadat zij op zekeren middag hare gedachten hier omtrent vrij sterk, over tafel den vrijen teugel hadt gegeven, en ik mij, na den maaltijd, met Punt alleen bevond, gaf ik hem te kennen, te gelooven, dat de haat, dien ik in zijne Vrouw tegen het Tooneel bevroedde, hem in deze nieuwe onderneeming veel onaangenaame uuren zoude verwekken, waar op hij mij antwoorde: o dat zal wel overgaan; ik bekreun mij des weinig; ik denk, dat het een's braaf mans plicht is, wanneer hij een dreigend ongeval over zijn huis van verre ontwaar wordt, bij tijds zich op eene eerlijke wijze te dekken: en, wanneer de zaak eens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar volle beslag heeft, zal ze wel veranderen. Ik nam hier op de vrijheid, hem te vraagen, of hij dan in zijnen stand te rug geraakt ware, en hij gaf mij openlijk te kennen, dat het werk van de Platfonds hem eenen gevoeligen slag hadt toegebragt, dat hij, benevens de Witt, dit ondernoomen hadt, in verwachting, dat het greetig en met genoegen, als iets ongemeens, zoo als het waarlijk was, door alle liefhebbers en kunstkenners zoude gezogt worden; maar ik hebbe tot mijn leedweezen ondervonden, zeide hij, dat met zulk eene onderneeming, alhier te lande, in de plaats van zich eer en voordeel te bezorgen, ongenoegen en nadeel te behaalen is; men heeft veel op het werk te critiseeren, en men heeft 'er ons mede laten zuchten; ik heb er, met den grootsten iever en arbeid gelijk gij gezien hebt, aan gewurmd, ik heb 'er bijnaar alles voor laaten leggen, om het in de waereld te krijgen, en nu blijven wij 'er mede zitten; ik heb om mij niet geheel te ruïneeren, de onderneming van het Paradebed en de Lijkstatie van zijne Hoogheid, gelijk gij weet, gedaan; het eerste is wel, maar het laatste zeer kwalijk uitgevallen, men heeft 'er mij ook mede laten zuchten: en nu ik met alle eer en reputatie weder op het Tooneel kan verschijnen, en mij een Ga naar voetnoot* schoon Tractement aangeboden wordt, oordeel ik het mijnen plicht te zijn om daar van te profiteeren, en ik kreun mij aan geene praatjes. Ik antwoorde hem, dat hij zeer wel deedt, en dat het mij een groot genoegen verwekte, dat ik, naast zijne zijde, mijn talent verder zoude mogen beoeffenen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik had, voor lang, al hooren mompelen, dat Punt met zijn finantie niet al te wel stond, en zelfs veel schertzende en stekelinge redenend daar omtrent hooren uiten; dat mij ten dien tijde bewoog, mijne Stadgenooten, met een weinig meer oplettendheids, dan voorheen, te beschouwen, dewijl men eenen Man, die een dubbel talent bezat, en die men geloofde dat in eenen verminderenden toestand bestondt te vallen, ja die zelfs, zoo het gerucht liep, na bij zijn ruïne stondt, met schimp en smaad achter zijnen rug in openlijke gezelschappen behandelde. Ik wist niet, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat ik van zulk eene denkenswijze maken moest: maar ik was jong, en deze dingen gingen mij weer schielijk uit het hoofd. Ik was al vast met groote blijdschap vervuld, dat Punt maar weder op het Tooneel zou verschijnen, en ik stelde zeker, dat hij een heerlijk model voor mij zoude verstrekken, om mij verder te formeeren: en, wanneer het achter het Tooneel bekend wierdt, en ik mijn genoegen deswegen aan mijne Confraters mededeelde, zeide Brinkman tot mij: gij schijnt, met de wederkomst van uwen ouden baas alhier, zeer in uw schik te zijn; maar wacht, gij zult 'er het meest bij lijden, want hij zal u, die thans in uw opkomst zijt, eene onoverkoomelijke hinderpaal zijn, en dus verheugd gij u om eenen strop, die u om den keel zal geworpen worden. Ik antwoorde: dat ik zulks niet geloofde, maar dat ik, ter contrarie, van gevoelen was, dat ik 'er veel bevordering door zoude verkrijgen; hier op begon hij te lagchen: wel nu zeide ik, zo het dan mogt komen te gebeuren, dat ik echter niet verhoop, dat uwe voorspelling mogt bewaarheid worden, zal ik zoo dra den strop niet om mijnen hals gevoelen, of ik zal wel middelen weeten, om mij, eer hij toeknelt, daar schielijk uit te draaijen. Gij spreekt vrij stout, hervatte Brinkman, maar wacht maarl ik zal u door den tijd wel anders hooren spreeken. Intusschen naderde de tijd, dat Punt zijn debut zoude doen: hij verzogt mij, drie dagen voor dien tijd, om, alle morgen een uur of twee, met hem, de passagien, die wij te saamen (alzo ik Patroclus moest maken) te verrichten hadden, aan zijn huis te probeeren. Dit dede ik; wij waaren het ras te saamen eens, en onze ensemble was schielijk geformeerd. Hij had 'er iets nieuws in gebragt, namelijk, dat hij mij op het Tooneel wapende, mij den Helm opzette, het Schild en den Sabel toereikte: dit was een stom Tooneel, 't geen hij gemaakt hadt, en in vervolg van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijd altoos behouden heeft. Hij tradt dan, den 22 September, zijnde Zaturdags voor Kermis, 1753., weder op het Tooneel te voorschijn. Hij speelde Achilles uitstekend: de Schouwburg was opgepropt van aanschouweren, maar men vondt 's Mans stem wat doffer, dan eenige jaaren te vooren; en, in het tweede bedrijf, merkte ik zulks ten eersten, toen hij naast mijne zijde kwam, en was genoodzaakt, mijnen toon een weinig naar den zijnen te voegen, 't geen ik hem, zoo als wij binnen kwamen, te kennen gaf, hem zeggende: dat het beter geweest ware, dat wij onze passagie in plaats van aan zijn huis, op het Tooneel overloopen hadden. Hij antwoorde mij, dat hij geloofde dat ik het regt had, dat hij zelf wel gevoelde, dat zijn geluit zijnen ouden galm niet hadt; dat hij echter geene confusie ontwaar wierdt; maar dat hij niet begrijpen kon, waar het van daan kwam. Ik zeide, dat als hij een keer of zes gespeeld hadt, hij bespeuren zoude, dat het over zou gaan, dat hij zich eerst weder met het Tooneel gemeenzaam maken moest. Hij speelde, in de vierde Acte, met zulk een force, en zoo schoon, dat Passagietje, ik zal ten strijd gaan enz., dat een algemeen handgeklap hem vereerde, benevens een algemeen geroep, de d....r dat is speelen! dat is schoon! dat is fraai! dat is het regte, enz en waarlijk het was ook schoon, en heel anders, dan 's Mans Pourtrait ons aanduit, 't scheelde nog al iets. Dat Patroclus leeft niet meer, dat gij, Mijn Heer, ons, op pag. 37., beschrijft, is grootspraak van U. Ik heb hem dit, op verscheidene wijzen, in zijnen tijd, hooren uitspreken, en het wel zeggen van deze woorden, hangt gemeenlijk al veel af van de wijze, op welke de Acteur, die Ulisses speelt, hem den dood van Patroclus bekent maakt. Brinkman deedt dit zeer goed, met een zeer fraai mouvement van Panthomime vooraf, eer hij de woorden: Helaas! die leeft niet meer! uit zijnen mond liet vloeijen. Punt heeft altijd bekend (gelijk al, wie ken- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nis hadt, insgelijks gedaan heeft) dat Brinkman eenen schoonen Ulisses maakte. Het was op den 29. September, daar aan volgenden, dat hij ten tweede maal verscheen, met de rol van Achilles in de Iphigenia in Aulis van Racine. Het was 'er weder vol, deze Achilles, die zo wel aan den Achilles van Homerus niet voldoet, als die van Huidecoper, speelde hij echter met zeer veel waarheids: maar in de passagie met Agamemnon, die begint, een wonder vreemd gerugt is mij daar aangebragt, mijn Heer, enz. was het het regte niet. Toen hij binnen kwam, ging ik in zijn Loge, en vroeg, wel hoe is 't? ben je te vreeden? Och! wat d....r was zijn antwoord, het is immers, zoo als gij mij altijd hebt hooren zeggen; ik kan het op zulk eene wijze niet doen, als ik wel wil; verder dit gantsche Tooneel op 't oogenblik zeer goed voor mij over reciteerende: waar op ik hem zeide: nu doet gij 't beter, dan op het Tooneel. Hij haalde zijne Schouderen op, en zeide: 't is niet anders, de Duivel mag het doen. Zoo ik de eer had, van U eens te spreeken, Mijn Heer, zou ik U onze samenspraak hier over breedvoeriger bekend maken. Op den 1. 2. 4. 6. 8. en 11. October, speelde hij de rol van van der Werf, in het Beleg van Leyden. Deze rol speelde hij zeer goed, en met veel waarheids, maar hij heeft 'er zig nooit goed voor gekleed gehad, want als hij den mantel, de Carrépruik en de bef hadt moeten missen, dan hadt het gansch niet wel geweest: en schoon deze Equipagie nooit door eenigen Burgermeester van Leyden gedragen is, was Punt echter daar zoo mede ingenomen, dat hij naderhand, zelfs te Rotterdam, wanneer hij daar dezelve rol moest vervullen, Carrépruiken van Amsterdam deed, ontbieden, in weêrwil van al wat men hem voorhieldt, dat het tegen de rede was, om van der Werf met een Carrépruik te vertoonen. Hij was in deze rol met die caprice ingenomen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dat was maar niet te veranderen. Op den 13 October speelde hij Orestes in Andromache, en al weêr volk in den Schouwburg; het was de derde Zaturdag van Kermis: maar de week daar aan, wanneer men, op Donderdag den 18 dito, Elektra, waar in Punt Orestes moest maken, stondt te vertoonen, was het hek al verdraaid. Hij hadt Dingsdags een koorts gekregen, en ontboodt mij 's Woendags, wanneer hij mij vroeg, of ik Orestes in de Elektra nimmer gespeeld had? Ik antwoorde, ja, dat ik hem tweemaal op Delfshaven gespeeld had. Gij zijt Itijs, morgen, niet? zeide hij: ik antwoorde, neen, ik ben vrij. Wel nu hervatte hij, ik geloof niet, dat ik morgen zal kunnen speelen, zoud gij hem klaar kunnen krijgen? Ik zeide, och ja, deezen avond nog wel, als 't wezen moest. Dat denk ik ook wel, sprak hij: gij kent hem door hem mij te overhooren. Dat is zoo, zeide ik, ik heb hem nooit geleerd. Kom; dat is goed, vervolgde hij, dan kan het stuk voortgaan; ik heb het Duim niet willen laten vraagen: die heeft hem voorleden jaar gespeeld, zeide ik. Hij zoude misschien zwaarigheden maaken, zei Punt, maar 't is goed, dat gij hem klaar hebt; dan is het stuk, zo ik niet beter word, geborgen. Ik bleef dien ganschen middag voor zijn bed zitten. Hij begon, volgens zijne gewoonte, wanneer hij ziek was, te ijlen; reciteerde uit Don Jeronimo Maarschalk van Spanje, nam zijnen Hond, die op zijn bed gesprongen was, voor den Helhond Cerberus, dien hij, onder het uiten van dezen regel, en gij, ô Cerberus, kom aan mijn regterzij, Drikoppig op de Wagt, dan om zijn kop sloeg, en diergelijke dingen meer, die iemand, als hij bazelt, verricht. Hij wierdt des 's avonds, tegen zijn wil adergelaten, daar hij altijd schrikkelijk tegen was. Ik verliet hem, en kwam den volgenden morgen weder. Ik bevond hem beter: ik vroeg, of hij zelf zoude kunnen speelen? dat ik, zoo hij niet kon, tot zijn dienst was? maar, dat het beter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was, wijl het publiecq hem voor Orestes verwagtte, en dat 'er zekerlijk, om die reeden, veel volks in den Schouwburg zoude weezen, dat hij zelf verscheen. Wij spraken dan af, dat ik mij, ten half drie, op den Schouwburg zou laten vinden, en mijnen toestel prepareeren; en, zoo hij ten drie uuren 'er niet en was, ik de Heeren, die 'er waren, behoorlijk kennis zou geeven van zijne ziekte, en dan verder van het geen wij met den anderen overeen gekomen waren. Ik begaf mij, voor half drie uuren, naar het Theater, maar ten drie uuren kwam Punt in zijn Japon gebakerd, met zijnen mantel daar digtjes over heen, en bedankte mij voor mijn moeite, begaf zig na zijn Loge, en kleedde zich. Ik bleef bij hem, tot het begin van het spel, wanneer ik mij naar vooren begaf, om hetzelve te zien; maar stond ik wel zeer verwonderd, in de plaats van eene volle, een bijnaar ledige zaal te vinden; geen volk noch in de Loges, noch in de Bak, 14 St., 10, St. of Staanplaats: hier en daar was overal zo wat verstrooit. Hoe moet ik dit begrijpen, dacht ik, geen volk met een goed stuk? en daar men weet, dat Punt de Orestes speelt? de kundigen zijn bewust, dat het geene van zijn minste rollen is, (want hij speelde dezelve zeer goed, en beter, dan die in Andromache,) waar is nu dat verlangen naar den man? om wien men, bij de agt jaaren, zoo geroepen hadt? Ik murmureerde daar over, (begrijp, mijn Heer, dat ik toen onze Natie zo goed niet kende, als ik ze naderhand heb leeren kennen): maar, des Maandags, den 29, wanneer wij Arminius gaven, en Punt dus weder, voor het eerst, zijne oude rol vervulde, vermeerderde mijn verwondering. Alweder weinig volk! Des Zaturdags, den 10. November, kon ik mij de zaak niet begrijpen. Wij gaven Abenzaid; Punt was vrij; ik speelde zijne rol van Abenzaid, die hij in zijnen eersten tijd gespeeld hadt: wij hadden eene volle zaal. Maar des Maandags, den 12. November, hadt mijne verwondering geen eind: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men gaf Karel, Erfprins van Spanje; Punt maakte Karel; en waarachtig weer geen volk! Ik wist niet, hoe ik dit moest begrijpen. Ik had gedacht, zoo dikwijls als de man speelde, dat de Schouwburg te klein zoude weezen, zoo als de eerste dag, dat hij op het Tooneel verscheen. Wel ja, Mijn Heer, zoudt gij met mij zulks ook niet gedacht hebben? een man, dien men, als met geweld, weder op het Tooneel gehaald hadt: dien men absolut zeide niet te kunnen ontbeeren! die 'er wezen moest, het ging zoo 't wilde! en ik betuig u, met een woord van waarachtig, dat al dat geschreeuw, en al die nieuwsgierigheid naar 's Mans talent, in zoo weinige dagen voldaan was, dat het naderhand evenveel was, of hij speelde of niet. Het kwam mij, toen ter tijd, als onbegrijpelijk voor: maar thans, nu ik, door de jaaren en door de ondervinding, onze Natie grondig gepenetreerd heb, zou ik even verwonderd staan, als ter dier tijd, wanneer ik het tegendeel zag gebeuren. In dit stuk van Karel, Erfprins van Spanje, kwam aan Punt een geval over, (dat mij, twee jaaren te vooren, in hetzelve spel en in dezelfde rol, toen ik die voor 't eerst speelde, ook gebeurd was, maar daar ik mij schielijk uit had geholpen). Het bestondt hier in: in het vijfde Deel geeft de Koning last, om de Zaal van Karel in het zwart te steeken; hier op verandert het Tooneel in 't gezicht: zo dra dit gebeurde, verloor Punt eensklaps zijne stem, die zoo dof wierdt, dat men hem pas hooren kon; hij wist niet, waar hem deze verandering van daan kwam, en wierdt verleegen. Maar, wel haast bemerkende, dat het het Rouwtooneel was, dat hem die kool bakte, zocht hij zich te redden, met achteruit te retireeren, op de hoogte, waar de schermen zig scheiden, denkende, daar soulaas te vinden: doch dit was mis; hoe dieper hij in 't Tooneel geraakte, hoe erger het wierdt; in 't end kon hij niets uitvoeren, en moest | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich getroosten, zijne rol te laaten afloopen, zoo als 't best kon. Hij was 'er zeer moeijelijk over, en, eenige dagen daar na, met mij 'er over spreekende, zeide ik hem dat mij hetzelfde gebeurd was. En hoe stelde hij het 'er mede? vraagde hij. Wel ik liep uit het Tooneel, en begaf mij direct op den voorgrond onder de boog, zeide ik, en toen hinderde het mij niet. De Duivel noch toe, hervatte hij, daar heb ik niet om gedacht; ik dacht het, met achterwaards te retireeren, te krijgen. Ik zag het wel, antwoorde ik hem, maar ik was in de bak, en kon u dus niet toeroepen, om te avanceeren: ware ik tusschen de schermen geweest, zou ik u direct gewaarschuwd hebben. Gij zoudt 'er mij dienst mede gedaan hebben, zeide hij; maar 't zal mij nu niet weêr gebeuren. Gelieft te weten, Mijn Heer, dat deze rouwschermen, van laken, of zwarte baaij, over andere Schermen heen gespijkerd waren, en bovendien nog voor de Hofschermen, die, gedurende dit Tooneel, daar achter bleeven staan, heen geschooven wierden: dus kunt Gij begrijpen, dat deze drie dubbele dikte eene groote dofheid moest verwekken. Dat Punt van het vuur der levendigste Jeugd niets verlooren hadt, is waar; hij was toen 43 Jaren oud, en het is hem zeer wel, tot in zijnen laatsten tijd, bijgebleeven: hij hieldt zijnen stand zeer wel. Maar dat hij zijne caracters zo wel trof, als in zijnen eersten tijd, ontken ik: hij liet zich door eenige Dichters van zijnen ouden heldentoon afleiden, dat hij nimmer gedaan moest hebben, maar volhard, op het voetspoor van Duim, die altijd bij zijn stuk gebleeven is. Maar Punt, willende veranderen, heeft de lessen van zijne oude Meesters verlaten. De Heer Feitema heeft hem hier dikwijls over onderhouden, en in mijne tegenwoordigheid, achter het Tooneel, in de rol van Pyrrhus, wel straf gecorrigeerd. De Heer Feitema, schoon hij met een kluchtig geluid, ons | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
somtijds onze gebreken wel eens (voornamelijk als wij zijne stukken speelden,) onder 't oog kon brengen, was wel in staat, om eenen Acteur de Declamatie wel te doen begrijpen, en ik was altijd met zijne correctie wel in mijn schik. Gij vervolgt verder, in zijne speelwijze stak nu een zeker ik weet niet wat, dat zig altoos meester maakt van de algemeene toejuiching. Dit was, zegt gij, gebooren uit zijn daagelijksche gemeenzaamheid met het verheevenste gedeelte der Schilderkonst, maar het was ook gestoffeerd, met eene zekere waereldkunde, die niemand voor zijn veertigste jaar bezit, die haaren grondslag heeft in de kennis van Oudheden en Geschiedenissen, enz. Vergeef het mij, Mijn Heer, hier hebt gij ver mis, Punt was vrij onervaaren in oudheidkennis, als mede in geschiedenissen: hij heeft mij zelf betuigd, (als hij mij berispte, dat ik te veel des nachts mij met leezen ophield,) dat hij niet zeer veel in zijne jeugd in de oudheid gestudeerd hadt; dat hij Plutarchus doorlezen, maar anders niet veel tijds aan het leezen besteed hadt. Trouwens hij werkte sterk door aan zijne Etskunst, en, als hij een weinig uitspanning nam, was de kaart en het verkeerbord zijn geliefd vermaak. O! hier was hij als verzot op, en ik heb hem 'er wel zo vervoerd in gevonden, dat ik, hem bescheid van het een of ander, dat hij mij bevolen hadt, brengende, hij niet eens ontwaar wierdt, dat ik tegen hem sprak. Maar hij liet ons, zijne Discipelen, gemeenlijk twee of drie uuren daags, voor 't minst twee of driemaal per week, hard op leezen, en ik herinner mij nog, dat wij bij hem hebben doorlezen Wouter Schoutens Reizen, tweemaalen; Flavius Josephus; 't Leven van de Markgraaf***; de Doorluchtige Minaressen; Treurtooneel der Doorluchtige Mannen en vrouwen; Pamela; Don Quichot de la Mancha; Gilblas van Santillane; Ourson en Valentyn; en de Historie van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Vier Heemskinderen. Hier dunkt mij, zie ik uw met verachting lagchen, en gij denkt moogelijk, dat ik u wat op de mouw spelde. Neen, Mijn Heer, het is waarheid dat ik u verhaal: en waarom niet? De vier Heemskinderen zijn ook nut voor eenen Tooneelspeeler: en zie hier een bewijs. Spatzier op zekeren dag de rol van Maskariljas moetende vertoonen, klaagde voor het begin van het Spel, daar wij te zamen op 't Tooneel wat heen en weder wandelden, dat het stuk zoo duister, op sommige plaatsen, was, dat hij betuigde het niet te verstaan. Brinkman, die 'er tegenwoordig was, betuigde hetzelfde. Wat wil dat zeggen, zeide Spatzier, begrijp je een van beide die regels?
Hou moedt, mijn knaap, Fortuin vereert ons weêr haar
gaven,
Rukt Vlamberg uit de scheê, en laat Rosbayaart
draven.
Maakt hem Olibrius, d' onnoosle 'er moordenaar.
wel ja, antwoorde ik, dit kan ik u voor een gedeelte uitleggen; Vlamberg beteekent een zwaard, want het zwaard van Reinout van Montalbaan voerde dien naam, en Rosbayaard was de naam van zijn Paerd: gij kunt het vinden in de Historie van de vier Heemskinderen. Mijn beide Confraters begonden te lagchen, en zeiden: wie zou denken, dat de Historie van de vier Heemskinderen ons te pas zou koomen? Ik hervatte, waarom niet? het blijkt, dat Moliere ze ook gekend heeft, anders zou men deze dingen in zijn stuk niet vinden. Dat is waar, hervatte Spatzier; maar wat wil hij nu met Olibrius zeggen? dat weet ik niet, hervatte ik, dat zal moogelijk op een Reus uitkomen, die Reinout dood geslagen heeft. Ik zal hem 'er maar voor nemen, zeide Spatzier. Zoo dat gij ziet, mijn Heer, dat deze voornoemde boeken, zoo wel als verheevene, eenen kunstenaar ook van nut kunnen zijn: ook is mij bericht, dat 'er van Ourson en Valentyn een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoone tragedie, in het engelsch is; dus glimlach niet, om dat ik zeg, dat wij die boeken gelezen hebben: ik zal nog meer zeggen, dit valt mij nu in; wij hebben de Historie van Rijntje de Vos, en die van Thijl Uilespiegel, ook doorlezen. De verhandeling, die gij, van pag. 33. tot 53., over het Tooneel geeft, vervat in zich voor mij geene andere zaken, dan die ik op mijn 25 jaar al geweeten heb, bij mijnen meester zo dikwijls heb hooren verhandelen, en zoo vele tegenwerpingen heb hooren ondergaan, dat ik dezelve, als schoollessen, bijnaar van buiten ken. Het bedroeft u, zegt gij, dat die heerlijke kunst, met de laatste snikken van twee zulke heerlijke mannen, den adem uitgeblazen heeft. Duim en Punt, die ik hier zekerlijk door moet verstaan, heb ik, voor 30 jaaren, al hooren klaagen, dat die kunst haare ziel reeds kwijt was; en het is niet te denken, dat die ziel in haar lichaam zal weder keeren, al ware die vermaarde Toveres van Lukanus 'er zelve bij, die zoo kunstig de ziel van den verslagenen Soldaat, om Sextus Pompeus waar te zeggen, in zijn lichaam wist te tooveren, het zou niet lukken: zij is vervallen, dat is zeker, ik ben het met u eens; en de middelen tot herstelling, die klaar en voor de hand leggen, om maar te grijpen, laat men leggen, ja men verwerpt ze, of men moest ze niet kundig zijn; een van beide is waar. Velen onzer Dichteren zijn zelf oorzaak van dat verderf, de Heer S. Feitama heeft, in zijn leeven, dit verval al voorspeld, en, om dat ik het wel voorzag, verliet ik Amsterdam, denkende (door het reizen, dat ik in de provintien in den Zoomer gedaan had, alwaar wij met zoo veel gretigheids ontfangen wierden,) dat hier die kunst beter opgang zoude maaken. Trouwens, mijn Heer, ik moet aan de waarheid regt doen; ik bevond, dat men hier, in 's Hage, en te Rotterdam, met meer juistheids een Tooneelspel, en een' | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tooneelspeler beoordeelt, dan te Amsterdam. Maar het getal der Liefhebbers is in gansch Holland klein, en het getal der kundigen, als ik 'er de Vreemdelingen uitzonder, zal in gansch Holland ter naauwer nood op 50 of 60 persoonen kunnen berekend worden: en dan zijn er nog zoo veele geheime redenen, die wel de zwaarste beletsels zijn: hoe wil dit dan hier op zulk een goeden voet, als in andere Landen, komen? Men moet, naar mijn gedachten, in de vroegere eeuw meer liefhebberij en gegronder oordeel onder den burger gehad hebben, want ik heb lieden, en onder anderen eene Vrouw van 80 jaaren gekend, wier Vader Koster in de Wester Kerk was geweest, die mij verhaalde, hoe zij, op eenen Zondag in 't jaar 1672., uit Utrecht, alwaar zij met haaren Broeder haare Famielie was wezen bezoeken, zijnde zij, benevens denzelven, toen 11 of 12 jaaren oud, voor de Franschen gevlugt was, en, bij die gelegenheid, dat verlegen gewoel van Amsterdam beschreef. Deze Vrouw had altijd veel den Schouwburg bezogt, en op Kerstijd moest haar Zoon, toen al een Man van bij de 40 jaaren Gysbrecht van Amstel voor haar lezen, en dan reciteerden ze maar vrij goed ook: 't was gen bulken noch verzen brommen, dat thans voor reciteeren doorgaat, neen het was spreeken op maat en rijmtrant; en wanneer ze uit Joseph, of eenig ander stuk van Vondel, of uit Genoveva reciteerde, wist zij wel natuurlijk te beduiden, op welke wijze Hermanus Koning en van Malsem dat uitgesprooken hadden, met gebaarden en al, en, naar mij haar veduidenis en geluid nog voorstaat, zijn die voornoemde Lieden zeer goede Acteurs geweest. Al, wat gij hier dan omtrent het Tooneel ter neder stelt, mijn Heer, zegt niets; en alle de recepten wegens den toon en uitspraak, alle die nuttigheden van het Tooneel, dat het een worstelperk van deugden en ondeugden is, alle die tierlanteintjes, hebben tot de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezenlijke zaak niets tebeduiden. Eene Claus uit de Hamlet van Shakespear, daar hij de Tooneelspeelers onderricht, is voor eenen Tooneelist van meer nuts, als al die omslag: maar zoo deze geen ziel bezit, zal 't doch niet helpen; hij zal 'er dan mooglijk Comediant, maar geen Acteur door worden. Deze laatste moeten het gebooren zijn, en dan kan goede onderrichting hen ver brengen. Moliere geeft, in zijn Impromptu de Versailles, eenen schoonen zweepslag aan dat valsch declameren, 't geen de Acteurs in zijnen tijd deden, en noemt het, niet onaartig een Ton Demoniaque: hij leefde egter in den tijd van Corneille en Racine, en Baron zijn Eleve is vermoedelijk geen valsch declamateur geweest. Thans begint de Opera veld op Amstels Helikon te winnen. Te Parijs klaagen tegenwoordig de Kundigen, dat de kleene Opera het verderf van hun goed Nationaal Spectakel is geweest, ('t is 'er tegenwoordig ook zo goed niet als voor 20 jaar). De Tragedie en Comedie ziet zich daar van goede Sujetten beroofd, wijl de jonge lieden, die talent bezitten, zich meest op de Opera toeleggen; en het is niet denkelijk, dat ze, in Amsterdam, aan het Parnaswerk veel goeds zal toebrengen: Melpomene en Thalia konden van Madame de Opera wel wat klop op de vingers krijgen Ga naar voetnoot*. Op pag. 53. citeert gij Karel van Mander, en wijst daar de Acteurs na toe, om hunne houding en contrasten wel te reguleeren. Dit is alles goed en waarheid; weinige Tooneelspelers, zoo wel elders als bij ons, weeten 'er het waare gebruik van, en voor sommigen is het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs Hebreeuws: maar een goed Balletmeester, die schoon ernstig dansen verstaat, zal dit noch beter, dan de Tekenkunst te weeg brengen. Men teekent te Parijs, in de groote Opera, onder het dansen, de Actitudes van de Dansers af; en ik heb 'er de Group van Hercules en Antheaus, die in pleister uitgaat, door twee Dansers uitnemend schoon zien maken. Doch dat de Teekenkunst nut voor eenen Tooneelspeeler is, heb ik bij ondervinding; en dat Punt, omtrent zijne houding, 'er veel voordeels uit trok, is mij zeer wel bewust. Wij hebben 'er meenigwerf te samen over geredeneerd. Maar dit is te verwonderen, dat hij, die een Teekenaar en Inventeur was, zich altijd verleegen vondt, wanneer hij een Coup de Theatre, een Group, of een Tableau moest maken: hier in waren wij het zelden eens; en in Pyrrhus heeft hij het laatste Tableau wel driemaal verschikt, en het was nooit goed; Feitama zeide telkens, het deugd niet, het moet anders zijn, maar wist het ook Punt niet ter deeg aan 't verstand te brengen, en zoo, als ik het voorsloeg, wilde hij het niet doen. Op 't laatst weigerde ik het volstrekt op die wijze langer te doen, en toen schikte hij het zoo wat, maar 't is nooit goed gedaan. Ik schrijf dit niet, om 's Mans Assche te hoonen; o neen: maar om aan de waarheid regt te doen. Dat in groote en volkrijke Steden een overvloed van aanlokselen en vermaaklijkheden is, die den geest verstrooijen dat men daar zelden 't geduld heeft, om, buiten dringende belangen, een zaak van alle kanten gade te slaan, zoo als gij op pag. 56. gelieft ter neder te stellen, is onwederspreekelijk. Maar ik kan dit volkoomen op Amsterdam niet toepassen. Het hadt, bij mijn tijd, eenen Schouwburg, 90 avonden in een jaar, en twee beneficie-avonden; eenen Doolhof, met een Spel van Automates daar bij, op de Princegraft; en een Dier- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaarde, van ouds Blaauw Jan genaamd, op Trippen Burgwal; eenige Concerten in den Winter: en zie daar al, wat men eenigzins aanlokkelijk in deze groote waereldstad zoude kunnen noemen. Wandelwegen heeft Amsterdam gemeen met alle Steden van ons Land, en zelfs die aanloklijk en fraai zijn. Van de Musikoos, of Speelhuizen, wil ik niet spreeken, ik denk dat gij die met mij, voor luiden van eenen goeden smaak, niet onder de aanlokkende vermaaken zult willen gesteld zien. Dus kan iemand, die wat leêg tijd heeft, 'er nog al vrij wat gadeslaan: hoewel men zegt, dat het thans vol weelde en aanloksels is, en Parijs tragt naar te bootsen; wel nu des te beter voor de Inwoonders, als 't maar goede zaaken zijn, daar die dingen uit bestaan. Dat het 'er in de meeste gezelschappen, inzonderheid bij Vrouwen, tegen de welleevendheid strijden zoude, dat men, over fraaie kunsten spreekende, zich met geen oppervlakkig oordeel vergenoegen liet, is ook al waar. Maar onze vrouwen zijn thans in de fraaije kunsten niet zeer ervaaren; men vindt zeldzaam eene Anna Maria Schuurmans: zij willen nu, voor een groot gedeelte, altemaal Francaizes worden; en, och hemel noch toe! 't staat 'er zoo kluchtig; en de Heertjes, die uit Vrankrijk somtijds koomen, met een Magazijn Ariettes in 't hoofd, zullenze met 'er tijd nog gekker maaken. Evenwel moet ik u zeggen, Mijn Heer, dat ik voor 24 jaar, toen ik in Parijs was, onder den burgerstaat, de Vrouwen aldaar heel anders, dan men mij alhier wijs gemaakt had, en dat ik haar meer, dan onze Vrouwen, overeenkomstig met de zeden der voorouderen bevond. Ik wil hier niet, wanneer ik onze Vrouwen noem, bij gesteld hebben de zulke, die door haare schriften reeds hebben doen blijken, dat het aan haar niet zou ontbreeken, zoo het in haare macht stondt, haare Sexe eene betere denkenswijze in te boeze- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men. O neen, met deze kan men een verstandig rezonnement voeren: maar hoe klein is dat getal? Trouwens, met de meeste mannen is het bij ons te land al 't zelfde gesteld, en ik ben van gedachten, dat het 'er niet veel op beteren zal. Dat men de bondigste gesprekken slechts in eenen kleinen kring van liefhebbers ontmoet, die noch dikwijls door ingevoerde vooroordeelen of door eenzijdige gunst gezwenkt worden, is al, zoo lang mij heugen mag, geweest. Bij de groote waereld heerscht te veel een superficieele smaak, die niet wel met de gepaste reden te samen kan gaan; het geestige gaat te veel boven het sentimenteele; en onder de liefhebbers heerscht gemeenlijk te veel pedanterij, waar door zij altijd een naald in een voer hooi willen zoeken: en dat is, en blijft hier maar zoo, en brengt al, wat gij vervolgens ter neder stelt, voort. Het waare schoon, gelijk gij zegt, wordt dan met schimp en smaad onthaald; geen sterveling, hoe hoog in roem gesteigerd, vleie zich voor zulk een lot beveiligd te zijn: en zoo de groote Corneille thans in Frankrijk opstond, Diderot of Mercier mogt hem den voet ligten. Dit laatste is juist niet waarschijnlijk; van Diderot speelt men slechts den Pere de Famille, en de stukken van Mercier wil men immers te Parijs niet speelen; dat echter zeer onredelijk is, want daar zijn goede dingen onder. Maar omtrent Corneille, vroeg ik, voor eenigen tijd, aan een Franschen Tooneelspeeler, of nu Corneille, en meer andere goede Dichters van dien tijd, in 't geheel niet meer geacht wierden, en hij gaf mij koeltjes ten antwoord: ah! ce Moulin est cassé! maar zij zullen het binnen een jaar of zes of acht moogelijk wel wat herstellen; bij de Franschen mott het goede wel weêr boven komen, daar wordt door de waare kenners altijd tegen den onwetenden hoop al te ernstig krijg gevoerd; en de goede smaak kan 'er wel eens in verval geraken, maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooit geheel uitgeroeid worden, en het kan aldaar veel gemakkelijker hersteld worden, dan bij ons ter halverwege gebragt, ten waare wij van Systema wilden veranderen, 't geen ik niet geloove, dat licht gebeuren zal. Ik herinner mij nog, het geen de hoogduitsche Directeur Abt eens tot mij zeide, bij gelegenheid, dat hij vroeg, wat mijne gedachten omtrent zijn sujet Pilotti waren, en of ik hem voor eenen Acteur hield? Ik antwoorde kortelijk neen: en zeide hij, daar schreeuwen de Hollanders zoo van, als of 'er zijn weêrga niet te vinden was? Dat verwondert mij niet, zeide ik, dat komt, om dat hun begrip met zijn werk overeenkomt; schreeuwt men wel half zoo sterk van uwe Vrouw? vroeg ik hem; neen, antwoorde hij, en hoe vindt gij die? ik antwoorde, ik vinde haar eene zeer goede Actrice, vol talent; zij heeft maar eene zaak, die ze gemakkelijk corrigeeren kan. Wat is dat? vroeg hij. Dat ze zomwijlen al te sterk convulsioneert, zeide ik. 't Is waar, hervatte hij, dit is ons meer gezegd; maar dat men zoo van der Pilotti schreeuwt, kan ik niet begrijpen; ik had gedacht, dat de Hollanders meer kennis van de Schouwspeelen hadden. Liber Her Corver, vervolgde hij, wij Duitschers hebben door den Francoisen, zoo veel ligt gekreegen, dat wij hun zeer nabij gekoomen zijn, en wij zullen ons best doen, om hun, zoo wij kunnen, voorbij te streeven; wij hebben reeds goede Aucteurs, die smaak bezitten, en goede Schouwspeelers, maar, Liber Her, der Hollanders hebben nog wel tzweij honderd jaaren tijd, eer zij lieden zoo ver komen zullen. Liber Her Abt, zeide ik, geeft ons vrij vier honderd jaaren tijds, en wij zullen 'er nog niet zijn: a! zeide hij, gelooft gij dat ook? het is wel zeker, zeide ik. Maar Liber Her Corver, vervolgde hij, waar komt dats van daan? Ik weet het niet, antwoorde ik, moogelijk door de drukking van den Dampkring, en om dat wij een vrijgeboren volk zijn. Ach swernaut, hervatte hij, zijt gij lieden een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijgebooren volk, dan wis ich het nicht; nein waarhaftig, neeme het mij niet kwalijk, dan ben ik in mijn Land vrijer, en wil onder deezen dampkring dan niet langer zijn: mijn meeste volk is hier bedurven, zij waren hups en wel, wan wij hier kwamen, nu zijn zij wild wie kraaijen geworden, zij zullen alle te Amsterdam bedurven worden. Dit was de lof, dien hij onze Natie gaf, en de Schouwspeler Hengsel, ja de zoo geliefde Pilotti zelf, hebben zig te Utrecht tegen mij openlijk in deze termen van het publiek hier te Land beklaagd; wats d....r Her Corver moes ich van uw Landsliden zagen? was kleugtig volk ies das? zij zijn Liefhebbers van de Schouwspielen voor een tijd; evenwel zij bezitten das gelds genoeg om die te soutinceren, en der d....r haal mich, zoo ze verstand of smaak van die Schouwspielen bezitten, hoe komt das? Ik haalde mijne schouders op, en antwoorde, dat ik al, wat zij zeiden, voor lang al ondervonden hadde: maar, zeide ik tot Pilotti, waar beklaagt gij u van? men doet immers regt aan uwe talenten? gij wordt hier als aangebeden. Ach, wats d....r neemt gij mij dan voor ein Nar? zeide hij, wanneer ich iets goeds spiel, dats ich zelfs gevoel, dats het goed is, laat men mij koelkens vertrekken, en wanneer ich Narrerijen en Hansworterijen vertoon, klapt men in der handen tot aan de wolken, en schreeuwt, bravo! bravo! wun 't wonderen waren, die ich verrichte. Wel antwoorde ik hem, als gij den Deserteur speelt, klapt men immers ook in de handen, voor u. Ter d....r dats waar, zeide hij schielijk, en waarhaftig 't is het slegste, dat ik doe: vind gij 't goed? zeide hij. Neen, antwoorde ik, gij speelt hem vrij slegt. Zeg vrij, duivels slegt, zeide hij, en uwe Natie houdt het voor mooi; nein zij bezitten kein kennis van dat Schouwspiel. Zie daar, Mijn Heer, met welken lof de vreemdelingen van de Tooneelkennis onzer Natie spreeken; en ech- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter wil men ons mede voor voorstanders van Kunsten in andere Landen doen doorgaan! Ik moet, bij dezen gelegenheid, u nog een geval verhalen, dat mij op de Buitencingel, te Rotterdam, toen ik daar speelde, ontmoet is: op eenen middag naar den Schouwburg gaande, ontmoette mij een Joodsch Heer, gekleed als een Poolsche Jood, met lange kleederen, en een bonte muts op, hij had, een achtbare baard om de kin, was zedig en deftig van opslag der oogen, en circa tusschen de 30 en 40 jaar, op het uiterlijk aanzien. Ik had dezen Heer, eenige weken te vooren, in de trekschuit aangetroffen, alwaar ik, benevens een verstandig Dichter van Rotterdam, een zeer aangenaam discours over den Schouwburg met voornoemden Heer gevoerd had, dat onze reis zeer verkortte. deze Joodsche Heer, mij hier door kennende, vroeg mij, na dat wij alvoorens naar elkanders welstand gevraagd hadden, in 't Fransch, of ik mij naar den Schouwburg begaf? Ik antwoorde hem ja; hij vroeg mij, moet gij speelen? ik antwoorde neen, maar moet 'er echter weezen; komt 'er veel volk? vroeg hij mij; ik antwoorde neen, het zegt niet veel. Hij schudde zijn hoofd en zweeg stil. Ik vervolgde, wijl hij niet sprak, en zeide: onze Natie, mijn Heer, schijnt voor de Tooneelspeelen niet langer geporteerd te zijn, voor al niet voor 't Nationale. Hier op zette hij groote oogen op, en, zijn hoofd een weinig voorwaards steekende, vraagde hij mij, met het ironickste gezigt, dat men zetten kan, & pour quoi sont-ils? Ik schoot in zulk eenen vreeselijken lach, op het hooren van dien toon, en op het zien van 't gezigt, waar mede hij die woorden verzelde, dat ik hem niet antwoorde kon. Wij spraaken vervolgens nog een poos over deze zaken te saamen, te lang om hier ter neder te stellen, waarop na ik mij naar het Theater, en hij zich zijn's weg begaf. Ik zoude hier noch eene reeks van diergelijke ontmoe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tingen kunnen ter nederstellen, maar zal zulks tot eene nadere gelegenheid bewaaren: ik heb dit alles hier slegts aangehaald, om te toonen, hoe fraai wij overal te koop gedraagen worden. Het valt niet aangenaam, mijn heer; maar ik kan tegen de waarheid niet spreeken; 't is niet anders: en, ik herhaal het nog eens, wij bezitten de middelen tot herstelling, hebben die, zoo wel andere andere Natien, altijd bezeten, maar hebben die nooit willen gebruiken; wat baat het dan, of ze 'er al zijn? Het geen gij, op blz. 57. en 58. van den Dwerg en Kajanus en Damon en Celadon, uit la Bruyere tot de zaken van den Schouwburg overbrengt, en u billijk doet uitroepen: Brinkman is middelbaar; Corver kan groeien, zo hij gezond blijft; Starrenberg munt uit; Duim is groot; maar Punt alleen is Punt! Ook heeft hij die algemeene toejuiching onverflaauwd genooten, zo lang hij 't Amsterdamsch Tooneel betrad, zoude men voor ene soort van eene stuip, die eenen Schrijver of Dichter wel eens overvalt, kunnen neemen. Ik zal hier alleen op zeggen, dat Brinkman, zoo als ik hier voor gezegd heb, een goed Acteur was, zeer goed, boven het middelbaare, wanneer hij zijne rol kende, en gehumeurd was, om te speelen: en wat mijn Persoon belangt, ik had, ten dien tijde, mijnen vollen wasdom, en heb daarna niets in de lengte, maar wel een weinig in de dikte aangenomen; ik was somtijds gezond, somtijds ziek, en Punt en ik speelden dikwijls, met spaansche vliegen in den nek, of achter 't oor, de wijl wij alle beiden zeer met zinkingen gekweld waaren, dat somtijds al kluchtig stondt, wanneer wij die niet wel konden verbergen. Starrenburg muntte uit, als Saul, onder de Kinderen Israëls; en Duim was niet groot van postuur, dat is mis. Behalven de Paerden, die wij in Tamerlan, tegen alle recht en reden, gebruikten, en het Paerd in Don Quichot, als mede | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in het Spel van Hester, die wij altijd, wanneer ze achter het Tooneel geleid wierden, de grootste Acteurs plachten te noemen, was Starrenburg de grootste van de gantsche Troup. Dat Punt alleen Punt was, is een waarachtige waarheid, maar zijn Vader voerden ook den naam van Punt, en zijn Zoon, en Klein-zoon voeren immers ook dien naam. Dat hij altijd de onverflaauwde toejuiching, zo lang hij 't Amsterdamsche Tooneel betrad, genoten heeft, is te veel eer aan 't Amsterdamsch publiek gedaan. Nu komt gij tot 's Mans Casteleinschap in den Schouwburg. Ik hebbe hem in die qualiteit gekend; ik heb hem aldaar meenigmaal, op den zolder boven de bak, zelfs onder het speelen, als hij maar een bedrijf vrij was, in zijne speelkleederen, met den grootsten iever, zien schilderen. Hij bezat eene ieverige en werkzaame ziel, en hadt, hier omtrent, een beter lot verdiend, dan hem, op het laatst zijns levens te beurt is gevallen: maar hij heeft mij meenigwerf gezegd, wanneer ik klaagde over eenige onaangenaamgheden, dat niemand zijn lot, waar hij zig ook naar toe begeve, ontgaan kan. Ja, mijn Heer, hij kon somwijlen zoo sterk als een Turk praedestineeren. Dat hij weinig trotsheid, zoo gij zegt, bezat, is ook waar; als mede, dat hem veele loftuitingen lastig vielen. Echter hoorde hij, even als ieder een, zijn werk gaarne prijzen, en dit is natuurlijk. Deftig was hij, en dat het scheen dat hem ongevoelig iets heldhaftigs aankleefde, is ook al waar; als mede, dat het zo met zedigheid gemengd was, dat het niemand mishaagen kon. Maar, schoon wij, als Leerlingen, van welken ik de eer heb gehad, zes jaaren lang 'er een te zijn, hem wel beminden, en alles voor hem wilden doen, kon hij echter somtijds duivels ongemakkelijk wezen, voornaamlijk des morgens, wanneer hem het geluk des avonds te voren in 't kaartspel niet wel gedient hadt Ga naar voetnoot*; als dan konden wij het zeer licht bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem verkerven: Zie, mijn Heer, hij was een Mensch; hij hadt dus gebreeken, en dit strekt hem tot geen schande. 't Geen gij, op bladz. 59. en 60., van Punt zegt, is ook al waarheid, dat hij namelijk gaarne voorname Gezelschappen bijwoonde, zoo wel tot hunnent, als tot zijnent, maar of zijne middelen, zoo als gij schrijft, het hem toelieten, kan ik niet zeggen. Dat Gierigheid hem onbekend was, en dat hij in zijne uitspanningen zijne neiging, zonder ongeregeldheid, volgde, zijn altemaal waarheden; maar dat hij, met alle zijne wellevendheid, niets minder dan een vleier was, dat is zoo.. zoo.. zoo als men 't nemen wil; 't was eigenlijk geen vleien, maar hij kon zeer mooi praaten: en wat het oud Hollandsch, rond Amsterdamsch betreft, dat wederspreekt zich zelven. De Amsterdammers hadden, voor het jaar 1711., waar in Punt gebooren was, voor 't grootste gedeelte hunne rondheid al verlooren: zij waaren al meest agtkantig geworden; en die rondheid had in Punt zijn tijd geen plaats meer Ga naar voetnoot*; men was toen al redelijk gevorderd in intrigues, en Punt verstondt ze ook vrij wel. Gij zegt verder: de ondervinding heeft hem naderhand wel geleerd, dat de achting van Grooten grillig is, dat waare vriendschap tusschen gelijken best bestaat, en dat de gunst van vermogende Heeren voor den braafsten Burger nooit warmer wordt dan een wintersche Zonneschijn. Hij had dit in het Boek van Cats al kunnen vinden, in dat Plaatje, waar de Grooten Kersen zitten te eeten, en eenen minderen, die met hun van de partij tracht te zijn, met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steenen werpen; en de vriendschap van 't menschelijk geslagt, in 't algemeen, is in den Timon van Lucianus klaar te ontdekken. Ik heb mij al lang verbeeld, te hebben ondervonden, dat vriendschap, niets dan eene chimere, en geene wezenlijke zaak is, even als eer, deugd, liefde, trouw, christelijke pligten, enz. enz. enz., altemaal mooije klanken, die in proze en in verzen cierlijk pronken, en op den gantschen aerdbodem bijnaar niet te vinden zouden zijn: een arm onnozel mensch, die geen onderwijs, dan van de natuur en het licht der rede ontvangen hadt, zou ze moogelijk, in een ver afgezonderd leven, kunnen bezitten; maar ik wenschte zulk eenen wel eens aan te treffen. En, wat de gunst van vermogende Heeren belangt, de Grooten, de Geestelijken, de Geleerden, de Doctoren, de Practisyns, de Dichters, de Tooneelspelers, en tevens alle Konstenaars, willen niet van al te naarbij gezien zijn: men moet al dezen niet, dan op eenen zekeren afstand, beschouwen, anders verdwijnt de illusie, en dan zijn ze zoo mooi niet, als zij ons wel toeschijnen. Maar Punt was gaarne booven 't burgerlijke verheven; hij mag zekerlijk, als Kunstenaar en Tooneelspeeler, die ten dien tijd, toen hij Castelein was, naar mijne gedachten, met zijn schilderen en graveeren, daar bij gerekent, een 7 à 8 duizend guldens gewonnen hebben; ja, mijn Heer, ik denke niet, dat het veel minder zal geweest zijn: hij was altijd een liefhebber van Paerden geweest, en voldeedt nu aan die liefhebberij, met dezelve te koopen, en een Faragon, Wagentje, en een Narrenslede aan te leggen. Dit stak sommigen Grooten in de oogen, zelfs eenigen Burgeren, en ik heb eens een Heer, die veel middelen bezat, daar over in dien tijd zich al vrij sterk hooren uitlaten. Wat beeld Monsr. Punt zich in? zeide hij tot mij, is hij zoo een groot Heer, dat hij Rijtuig houdt? het staat hem fraai, hier de Zoon van een Waagdrager! 't is wat te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeggen! wat beleeft men niet al? en wat moet men niet al zien? Ik antwoorde; maar consideer, mijn Heer, dat hij een Kunstenaar is. Hier op wierdt mijn Knaap gram, en zeide, wat, Kunstenaar! is dat manier? Zijn Houbraken, Tanjé, en de Wit, ook geen Kunstenaars? houden die Rijtuig? Ik antwoorde, neen, dat doen ze niet, maar ze zijn geen Tooneelspeelers. Wat is Duim dan? hervatte hij, slaat die Man zoo een front als zijn Confrater? deze behoudt zijnen Burgerstaat, en heeft zijn Koetjes bijnaar op 't droog, maar Punt trotseert, met zijn Rijtuig, mij en anderen, die meer zijn dan hij, en zulks past hem niet, al was hij, zoo als je zegt, honderdmaal een Kunstenaar. Ik zeide hier op, Duim heeft geen zin in brillant te leeven, en Punt is daar mede ingenomen: maar ik kan niet zien, dat hij zulks doet, om u of anderen te trotseeren. Wat d....r! stoof hij op, begrijp je dat niet? ik denk, dat ik van wat grooter afkomst ben, dan Monsr. Punt, en zoo wel (en vrij wat beter denke ik,) als hij, Paerden en Rijtuig kan onderhouden; maar ik zou het niet durven doen, om die grooter dan ik zijn, niet in het oog te loopen: begrijp maar, als zoo een vent, als Punt, zoo een front slaat, wat moet ik en anderen dan doen? waar in moeten wij, die capitaal bezitten, dan uitmunten? In deugden en goede hoedanigheden, gaf ik hem ten antwoord; hij wierdt kwaad, naar ik merkte, en anderen, daar tegenswoordig, braken ons discours af. Gelief, te weten, mijn Heer, dat de knaap, die dit gemelde raisonnement voerde, voor geenen barspenning deugd, en zeer weinig gtoede hoedanigheden bezat, en wel wist, dat mij zulks niet onbewust was: maar hij bezat in tegendeel veel gelds, en was een groot Heer. Diergelijke raisonnementen wierden meenigvuldig over zijne staatvoering gehouden, die ik dikwijls, zelfs toen wij gebrouljeerd waren, tegengesprooken heb, en ook wel stilzwijgend beantwoord. Kunt gij, mijn Heer deze afgunstige raisonnementen van iemand, die den naam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een fatsoenlijk man voert, overeenbrengen, met den naam te willen hebben van eenen Kunstenaar voor te staan, en te ondersteunen. Anderen plakten een Biljet van den Schouwburg achter op zijne Faragon, om hem te bgespotten: laagheden en laffe beschimpingen... eenen Hollander waardig, zoude ik bijna zeggen! Zoude men te Londen, te Parijs, of in eenige plaats van Europa, eenen Tooneelspeeler, dien men zegt te beminnen, en niet te kunnen derven, om dat hij het geld, het welk hij met zijne bekwaamheden won, naar zijn geneigdheid verteerde, wel zulk eene laage mishandeling aandoen? Nu gaat gij tot den dood van 's Mans tweede Vrouw Anna Maria Chicot, en vervolgens tot zijn derde Huwelijk met Catharina Elizabeth Fokke, over. Hier van weet ik niets; dan dat mij, beide het afsterven zijner Vrouw en zijn derde Huwelijk, door hem bekend gemaakt zijn. Ik was toen hier, in 's Hage, reeds voor lang woonachtig. Maar dat gij Orfeus en Euridice daar zo wonderlijk bijbrengt, komt mij voor om van lagchen uit te schateren: een Orfeus van 62, en een Euridice van dicht bij de 45 jaaren, knap kloek van gestalte, in de dikte wel toegenomen, maaken zulk eene wonderlijke Schilderij. Beschouw ze eens ter deeg: zoud gij het zelf niet zeggen? Op pag. 61. wilt gij ons doen gelooven, dat de Schouwburg toen omtrent zijne Speelers en Speeleressen in eenen goeden toestand was. Na den dood van Juffrouw Ghyben, die met dien van mijn Huisvrouwe, op eenen nacht voorviel, hebben wij lang gesukkeld, eer wij het loch, dat die sterfgevallen gemaakt hadden, weder gestopt konden krijgen. Al wat gij hier van ter neder stelt, zijn loutere onwaarheden. En, dat de Regenten in de verdeeling der rollen geweldige misslaagen begingen, is ten allen tijde geschied. Dat zij Punt en Duim op hun woord geloofden, was somtijds ook al gek genoeg. Bij de verdeeling der Rollen, in het stuk van de Vriendschap, waar van de Poëet naderhand zulk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een schrikkelijk berouw hadt, is zulks klaar gebleeken. De Historie is te lang om hier ter neder te stellen; bij nader gelegenheid zal zulks mij wel eens te pas komen, en zal ik 'er als dan gebruik van maken. De kunst, zegt gij, wierd toen gehandhaafd in haare volle rechten: en ik zeg, dat men ze toen begon te verdrukken, in weerwil het zeggen van Punt. Dat hij, wanneer men een spel van statie vertoonde, daar elk in zijne kracht geplaatst was, geene Vorstelijke Bruiloft voor zulk eene verheuging wilde bijwoonen. Ik weet niet, wat ik door een Spel van statie verstaan moet, ik ken Treurspelen, Blijspelen, Tooneelspelen, Zinnespelen, Dramen Ga naar voetnoot* enz.: maar gij hadt hier voor 't minst zo goed moeten zijn, van ons uit te leggen, onder welke soort de Statiespelen behooren; ik beken, dat ik 'er nimmer van heb hooren spreeken. Dit zeggen van Punt, zoo 't waar is, is immers te belagchelijk, om het, als eenen eeretak, in 's Mans leven te plaatsen, ik zou ze als niets tot zijn roem toebrengende, maar met stilzwijgen voorbij zijn gegaan. Dat men ons begon te drukken, ja, zoo 't scheen, zelfs moede te worden, bleek, wijl men in 't jaar 1760. Damicis, met zijne Dochter, benevens Singoni, welke laatste hier thans nog in 's Hage woonachtig is, Ga naar voetnoot† in de maand van Augustus, naar mijn beste onthoud, op den Schouwburg zag verschijnen. Deze menschen, die uitstekend goed waaren, zoo als Punt ook niet nalaten kon te betuigen, trokken niet alleen de Grooten, maar zelfs het gemeene volk, dat hunne taal niet verstondt, maar uit hunne gebaarden en houding hen volmaakt kon verstaan, naar den Schouwburg. Deze menschen gaven, met hun driën, aan ieder een genoegen, en het was ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zulk goed werk, als wij ooit hier te lande gezien hebben. Men zag Damicis als een God in de kunst aan; ieder sprak met de uiterste verrukking van dezen Acteur; de Grooten deden hem alle politessen, en hij kon zig beroemen, dat hij bij iedereen met het uiterste genoegen gezien was, en aan zijn talent alle regt gedaan werdt, dat hij hadt kunnen verwagten. Maar dit was niet genoeg; hij was nu de rechte man, dien men lang vergeefs gezocht hadt, om nu eene goede Opera te hebben, en hij moest volk maken te krijgen, want met hun driën persoonen, die zij sterk waaren, konden zij geene groote Opera geeven; dat Santo Lapis en Ferrari, die voor hem in Amsterdam Directeurs van Opera's geweest waaren, het kwalijk aangelegd hadden, en getoond geene directie te verstaan, dat hier door hunne Troupen vervallen waaren; maar dat aan een Man, als Damicis, die de zaken in den grond verstondt, zulk een uitmuntend Acteur was, en zulk eene Actrice, als zijne Dochter, bij zig hadt, het niet missen kon, of de vlieger moest opgaan, en hij kon verzekerd zijn, dat zijne fortuin gemaakt was; en dit was maar eene afgedaane zaak. De Italiaan, hoe doorsleepen anders die natie ook is, liet zich het net over 't hoofd halen; bewilligde in de voorslagen aan hem gedaan; deedt volk overkomen, onder anderen eenen schoonen Zanger, den heer Magalli, die ik niet beter weet, of is nog in Holland, en formeerden eene zeer goede Opera. Hij liet kleederen vervaardigen, en begon zijne groote Opera's alle Dingsdagen, met veel toeloop en veel genoegen te geeven. Alles ging in den beginne naar wensch, maar het begon van langzamerhand te verflaauwen, en daar moest nu en dan al eens een ander Sujet bij koomen, dat ook geschiedden. In 't einde geraakte gemelde Directeur in een geschil met eene zijner Actrices, die maar middelmatige Talenten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezat; eenige Heeren trokken partij, ten voordeele van haar; en op den 1 April 1761. geraakte de gansche Schouwburg in Oproer: dit was een geweld niet om te stuiten. Damicis wilde zijne zaak op 't Tooneel voordraagen, maar werdt met uitfluiten gedwongen te retireeren, en eenige dagen daar na kwam 'er een papier in druk, waar in deze Heeren niet onaartig wegens hun bestaan gehekeld werden. Straks was 'er een van hun, die hier over gevoelig, zijnen geest toonde, het zelve op zulk een armhartige manier beantwoorde, dat men wel kon zien, hoe hoog het met zijn vernuft gesteld was. Dit werdt weder niet onaartig beantwoord, hij schreef wederom, en dus begon het van publieke geschriften over deze zaak te grimmelen. In 't eind, Damicis had het zo bij hun verbruid, dat men 's Mans talent, (dat hem niemand geeven noch ontneemen kon,) begon te lasteren, en, daar men hetzelve voorheen niet genoeg naar verdienste hadt kunnen volprijzen, werdt hij nu, zoo eensslags, een Hansworst, een Hans beuling, in hunne oogen, een Kwakzalvers Comiecq, en gansch geen Acteur, maar een Grimassenmaaker en een Armhartig Directeur, die zig gansch geen directie verstondt, en niets waerdig was. Gelukkig voor den man, dat het op het laatst van het saizoen voorviel, anders hadt hij van eene gewisse benadeeling kunnen verzekerd zijn, en nog gelukkiger voor hem, dat hij in Amsterdam zijn brood niet behoefde te zoeken, want in zoo een geval waren armoede, hoon en smaad, in weêrwil van 's Mans Talenten, vast zijn deel geworden. Wat zegt gij van deze Historie mijn Heer? Het Talent van eenen Man, dat goed is, wordt gebrandmerkt en vervolgd, om eene zaak, daar het geen deel aan heeft. Eene groote billijkheid: niet waar? Intusschen geloove ik niet, dat hij veel voordeels behaald heeft, gedurende zijn speelen, want de man hadt veele kosten gedaan, en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speelde maar een maal s'weeks, op Dingsdag. Hij hadt veel abonnees, maar die werden (zoo als 't gemeenlijk met die Heeren gaat) de stroppen, om hem te verworgen. Wij leeden intusschen door deze Opera ook, want 's Maandags was 'er gemeenlijk geen volk, en de afkeer der Lieden van de Bon Ton voor het nationaal Schouwtooneel werd 'er niet door verminderd: en dit was in dien tijd, dat gij zegt, dat de kunst in hare volle rechten gehandhaafd wierd. 't Geen gij verder, op pag. 62., van die verrukkende avondstonden zegt, vergeef het mij, mijn Heer, gelijkt zeer naar iemand die begint te kolderen. Was dat zoo verrukkend, als Punt en Duim elkanderen, zoo gij schrijft, het hoofd booden of in eene groep tegen Starrenberg kontrasteerden; Egmond en Hoorne tegen Alva; Konradijn en Fredrik tegen Robbert Bar en 't gansche Hof van Napels? Zijn 'er in het stuk van Egmond en Hoorne zoo veele wonderen te verrigten? Punt en Duim zeiden altijd, dat deze Characters meer naar Kruiers of Schoenlappers, dan naar twee Eedellieden geleeken; en de rollen van Sophia en Sabina vergeleken ze bij Visteeven, en zij zijn waarachtig niet veel beter dan Visteeven en Kruijers die in rijm spreeken: en de rol van Alva wat zegt die, schoon zij nog de beste in 't stuk is? Vindt gij dit zoo een schoon Contrast, en was dat zoo een verrukkende Avondstond voor u? Mijns oordeels, behoorde men, zoo men een begin van Reforme wilde maken, dit stuk, (even als de Reformatie, ten tijde der gemelde Graven, met de beelden uit de Kerken te werpen, begon) ten eerste van het Tooneel te werpen, met zijne mooije vertooning van het schavot, en de twee koppen van de Graven, die daar op te pronk staan. Wat het spel van Konradijn belangt, dit is vrij beter; men zegt, dat ter dien tijde het Spel van Egmond en Hoorne gemaakt is, enkel om het spel van Konradijn te onderdrukken. 't Is echter ook geen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoon stuk, zoo als men gemeenlijk van een stuk spreekt; doch het kan 'er mede door. Maar mag ik u vragen, mijn Heer, waar dat schoone contrast tusschen Frederik, Konradijn, en Robert Bar, in het gemelde stuk, plaats heeft? Zij hebben eene kleene passagie in het derde deel met Robert Bar, daar Konradijn hem voor eenen Schelm, en eenen snooden Hofslaaf van eene nijdige Gravin uitschelt, en Robbert hun maar spoedig, in éénen halven regel, den dood aanzegt, en zich schielijk weg pakt. En hadden Punt en Duim, als Konradijn en Frederik, hier zulk een schoon Contrast met Starrenberg, die Robbert Bar maakte? Ik moet bekennen, mijn Heer, dat in deze verrukkende avondstonden, van welke gij hier gelieft te spreeken, uw gezigt verblind van verrukking moet geweest zijn, wijl Duim, na de wederkomst van Punt op het Tooneel, nooit, zoo lang ik 'er geweest ben, Frederik gespeeld heeft; en dus moet ik bijnaar denken, dat gij, in uwe verrukking, mijn persoon voor Duim aangezien heb. Wat hun Contrast met het gansche Hof van Napels betreft, niemand van het Hof van Napels, dan Klotilde en Alphonsus, die toegenegene van Konradijn en Frederik zijn, komt bij de Jonge Prinsen op het Tooneel, en Reinoud is de afgezant van Konradijns Moeder, en behoort dus tot het Hof van Napels niet: waar vertoont zich dan dat Contrast, daar gij zoo van opheft? 't Zijn de verrukkende avondstonden, die u hier doen doolen, mijn Heer, en door die verrukkingen zullen u de zaken ontgaan zijn; gij zult mogelijk eene andere Vertooning meenen. Verder vervolgt gij op dezelfde bladzijde, voorts Brinkman, en zomtijds ook Spatsier, in 't verschiet, dit komt zoo een weinig smaadelijk aan den Lezer voor, en zou, in later tijden, aan die hen niet gekend hebben, toeschijnen, of deze dwaallichten bij de eerstgenoemde Flonkerstarren waaren geweest, daar zij evenwel in talent voor Duim noch Punt behoefden te wijken. Gij hadt hen ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel op den voorgrond van dien tijd moogen zetten. Verder zegt gij: tusschen beide Corver, (dat is mijn persoon) op zijn best, en nu en dan een aankomeling van goede hoop, gelijk onder anderen Jacob Wéémeijer, die vervolgens, had Corver den Schouwburg niet verlaaten, hem dreigde voor bij te streeven. Hoe ik nu het woord op zijn best omtrent mij verstaan moet, weet ik niet; of ik het bij gedoogzaamheid moet neemen, of dat gij mij, ten dien tijde, in mijn beste licht gelieft te beschouwen? Maar dit is waar, dat, zoo de aankomeling Jacob Wéémeijer, mij, zoo ik den Schouwburg niet verlaten had, dreigde voor bij te streeven, ik gansch geen, of voor het minst zeer weinig, Naturel of Talent moet bezeeten hebben. Andere aankomelingen van goede hoop, weet ik niet in dien tijd aan ons Tooneel gekend te hebben. Zoo Punt of Duim in wezen waaren, en deze perioden van uwe verrukkende avondstonden lazen, ik durf mij verzekerd houden, dat zij u op de lijst der pedante aanschouweren zouden plaatsen. Vervolgens gaat gij voort, maar nu? ja nu is het tijd om de schoone kunne recht te doen! Dochters van Thalia en Melpomene, staat nu vast! gij komt voor eenen geoeffenden Rechter, die de Rechten en Konstregelen grondig verstaat! Eenen onpartijdigen Rechter, die de weegschaal in zijne balans zal weeten te houden! Maar vergun mij Heer Rechter! dat ik uwe Rechtspleeging van nabij mag aanschouwen; en, wijl ik een getrouwe en oprechte getuigen van al, wat voor uw rechterstoel verschijnt, kan verstrekken, zoo laat mij toe, dat ik u, somtijds, door u de zuivere waarheid onder 't oog te brengen, voor dwalingen mag bevrijden. Daar opent zich uwe Regtspleeging, met eene betooging, dat het Vrouwlijk geslacht, ook in weêrwil van de reden, op meest alle waereldsche bedrijven en daaden eenen onbepaalden invloed heeft, enz. en bevestigt gij dit met een getuigenis van Anakreon, die zegt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene schoone Vrouw is vuur en staal te sterk. Eene enkele omhelzing, een lonk, bedremmelt den achtbaarsten Raad, verdeelt het machtigste Rijk, sticht brand in alle Steden, en doet aanzienlijke legers in bloed verzinken: een traantje van tederheid herstelt alles op zijne beurt, zegent den Staat met vrede, vrijheid en voorspoed, en ontwapent de snoodste Dwinglandij.
Waar Venus schreit, gaan hoge vloeden slecht;
Zingt Vondel wel te recht. Dit laat gij volgen. Het eerste van uwe betooging mijn Heer de Rechter, is wat al te waar, en mocht wel wat minder zijn, op dat de Tooneelpoëzij, die, gelijk gij zegt, daar van haar gereedste hulpmiddelen ontleent, zich ook eens van andere middelen mogt bedienen, om, buiten dat, mede te flikkeren. En wat het getuigenis van Anakreon betreft, dit steunt meer op dartelheid, dan op waare achting voor 't Vrouwlijk geslacht. Anakreon was een ongebonden Dichter, en dus gaat zijn getuigenis bij mij niet door; als hij zegt, dat eene schoone Vrouw vuur en staal te sterk is. Deze regel is ook niet zonder exceptie, mijn Heer de Rechter. Cato de Oude zeide, de menschen beheerschen de mindere schepselen, wij Romeinen de menschen, maar de Vrouwen ons. Dit is ruim zoo sterk, als van Anakreon, en komt uit achtenswaardiger mond voort; en, als men gelooven mag, dat het schoon character, dat Corneille ons van de Vrouw van den Jongen Horatius geeft, ons een getrouw afbeeldsel van eene Romeinsche Vrouw voor oogen stelt, dan behoeft 'er, mijns oordeels, niet veel bewijs, dat Cato de waarheid sprak: maar dit caracter is bijnaar eenig in zijne soort; schoon de Cornelia in den Pompeus ons ook tot eene bevestiging zou kunnen dienen; en de Cornelia, Moeder der | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grachen, kan ons ook een waardig voorbeeld van brave Vrouwen opleeveren. Maar de sterkte, die Anakreon ons in de Vrouwen voorstelt, verlaagt het Mannelijk Character, daar het zeggen van Cato de beide sexen eere aandoet. Als men zegt, dat eene enkele omhelzing, eenen lonk, eenen ganschen Raad kan bedremmelen, en een machtig Rijk verdeelen, Steden in brand steeken, aanzienlijke legers in bloed doen verzinken, en een traantje van tederheid dit alles weêr herstelt, enz. verheft dit het Vrouwlijk geslacht geenszins, maar verlaagt het manlijk geslacht oneindig, en stelt het laffer, dan de Vrouwen zelve voor. Ik weet wel, dat de Raad van Corinthen, in een Rechtsgeding tegen de befaamde hoere Laïs, op het aflichten van haaren sluier, zodaanig door haare schoonheid zich getroffen vondt, dat hij bewogen werdt, het vonnis in haar voordeel uit te spreeken. Maar dit was voor de Rechtbank van het weeldrig Corinthen, het zou nog te bezien zijn geweest, of haar voor de Rechtbank van Sparte, zulk een geluk zou te beurt gevallen zijn. Men verhaalt, dat de Hertog, Regent van Vrankrijk, door zijne Minnares zeer gedrongen werdt, om een zeker Staatsgeheim haar te openbaaren, op eenen morgen, wanneer zij hem door vleien en liefkoozen, terwijl zij beide te bedde laagen, hem hetzelve dacht te ontwringen, en dat hij tot haar zeide: wel Mevrouw, zijt gij dan zo verlangende, om dit geheim te weeten; dat gij mij geen rust kunt laaten, voor ik het u openbaar? ja, antwoorde zij met begeerte; wel nu, zeide hij, laat ons dan opstaan, en ik zal het u kenbaar maaken. Zij begaf zig terstond met veel verlangen uit het bedde, en hij volgde haar. Opgestaan zijnde, nam hij haar hand, geleide haar voor eenen spiegel, en zeide met vriendelijkheid, Mevrouw bezie u zelve eens, moet gij zelve niet bekennen, dat gij een schoon hoofd hebt? Zij zag hem hier op grimlachende aan. Neen; neen, zeide | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij, voldoe mij op mijne vraag; bezit gij geen schoon hoofd? bezie het ter deeg? Zij keek in den spiegel, en, hem weder grimlagchende aanziende, antwoorde zij, wel ja, ik beken het, dat ik een zeer schoon hoofd hebbe. Wel nu, hervatte hij, op eenen straffen toon, weet dan, dat ik dat hoofd, zo schoon als het is, van uwen romp zal laten slaan, indien gy weder de stoutheid hebt, om, door gevlei of liefkoozingen, my staatsgeheimen te willen ontwringen. Zij verflaauwde bijnaar van ontsteltenis, maar liet den goeden Heer daar na wel in rust. Hier was eene schoone Vrouw, zoo als Anakreon gelieft te zeggen, geen vuur en staal te sterk. En Mahometh de Tweede toonde ook wel, door Irena, in het gezigt van 't volk het hoofd af te slaan, dat zijn minnedrift voor de waare belangens van zijnen staat moest wijken. Ik weet wel, dat men veel omkeeringen door Vrouwen in de waereld heeft zien veroorzaaken, maar zulks is altemaal aan de lafheid der Mannen te wijten, die verdarteld verwijfd zijn, waarachtig verliefd rekenen. Onder de Vrouwen, die gij vervolgens op dezelfde bladzijde noemt, zijn immers Fedra, Semiramis, Hermione, noch Cleopatra, al waaren zij zoo schoon als de Grieksche Venus, welker volmaakt schoon, op den ganschen aardbodem, in geen eene Vrouw te vinden is, de achting nog liefde van een eerlijk man waerdig. Ook is Thezeus, in de Fedra van Racine, de waare Thezeus niet; en Ninus in Semiramis is een laffe Assirische Koning, die gemeenlijk vrij verwijfd waaren. Orestes is een Jongeling zonder ondervinding, die door Hermione zich als een muis door een kat laat sollen; en Cleopatra van Egipten hadt Antonius, die een Romeinsche Petit Maitre was, licht naar den duivel te helpen, maar zij heeft het Cezar niet kunnen doen, schoon deze haar, in Alexandriën des nachts onverwagt, op eene wellustige wijze getooid, in zijne slaapkamer vondt; en Octavius Augustus was haare | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoonheid en verleiding ook te kloek: zoo dat al die Vrouwen, hier boven genoemd, hunne magt op verwijfde Mannen besteed hebben. Maar Dirce, dat is een lief Character, deze maakte geen misbruik van haare bevalligheden, noch Timantes tot eenen verwijfden Held: en Andromache, de leelijke Andromache, die geene schoonheid bezat, en ook bij Racine eene Francaize, en geene waare Trojaninis, o! wat een beminnelijk Character. Waarom, gij Dichter, maakt gij van deze Vrouw geen Tooneelspel, waar in gij haar afscheid van Hektor, die tegen Achilles ten strijde trekt, beschrijft, met het kind Astianax op haaren arm? Homerus kan uw leidsman zijn, maar zorg, dat gij als Racine, die zijne Helden en Heldinnen meest alle verfranst hebben, 'er geene Hollanders van maakt; maar treft de Characters zoo wel, als Huidecoper in zijnen Achilles gedaan heeft, en het zal goed zijn: vergeet ook niet, u aan de les van Diderot in uw werk te houden, dat is, dat gij eerst uw plan in eene volkomen order brengt, eer gij het werk begint; besteed liever eenigen tijd langer aan hetzelve, eer gij, uit een al te grote drift om aan 't werk te vallen, u zelven voorbij loopt. Dat Dorat, zoo gij zegt, in zijn declamation theatrale, zich alleen tot de Speeleressen bepaalt, zal zekerlijk zijn, om dat die de meeste onderrechting nodig hebben. Het gaat in Vrankrijk ook zo gemakkelijk niet met de Tooneelspeelsters, men vindt 'er doorgaans meer goede Tooneelspeelers dan Speeleressen. Ik heb dikmaals verscheiden Fransche Tooneelspeelers alhier hooren klaagen over de schaarsheid van goede Actrices in hun Land: ik noem hier Actrices, mijn Heer; deze moeten gebooren worden, en alle lessen der declamatie, ja al die fijne sophisteryen, kunnen geen Acteur of Actrice, maar wel Tooneelspeelers en Speeleressen voortbrengen. Het aanmerkelijk zeggen van eenen onzer grootste Poëeten, dat een Spel zonder Vrouwen een Huis zonder | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glazen gelijkt is, mijns oordeels, kwalijk gefondeert. Is de dood van Cezar van Voltaire een Huis zonder glaazen? Ik verzeker u, dat het wel een braaf stuk is. En thans vertoont men te Parijs eenen nieuwen Philoctetes, die zonder Vrouwen, en alleen met vijf Mans persoonen, speelt; welk stuk men zegt, dat schoon is. Ik weet wel, dat Huidecoper niet heeft durven wagen, zijnen Achilles zonder Vrouwen op het Tooneel te doen verschijnen, en daarom Brizeis en haare vertrouwde, een weinig als bij de hairen, daar in gesleept heeft: echter heb ik bij ondervinding, door het eens in eene Societeit te speelen, daar wij geene Brizeis hadden, dat het stuk zonder haar zijne kragt behieldt, en niets minder dan een huis zonder glazen geleek. De Directeur en beroemde Tooneelspeler Jacob van Ryndorp zeide, dat een Tooneelspel zonder Vrouwen een lichaam zonder ziel was, en hadt, om die reden, in Vondels Palamedes, daar Hecuba de eenige Vrouwe Rol, (wanneer men Megeer echter uitzondert,) in 't stuk is, die nog maar twee regels spreekt, de zotheid, om de Reij van Eubeers door Amazoonen te laaten vertoonen, om dus met geweld Vrouwen in 't stuk te brengen, in welke zotheid hem de Amsterdamsche Directeuren ook getrouw gevolgd zijn. De Vrouwen noch de Mannen zullen waarlijk de waardij van een stuk uitmaken, en een stuk, door Vrouwen alleen uitgevoerd, zonder Mannen, zou ook wel goed kunnen zijn: Holberg heeft 'er een gemaakt. Nu gaat gij, op bladz. 64., tot Juffrouw Fokke, of liever de laatste Juffrouw Punt, over, die gij zegt, onmoogelijk te kunnen volprijzen. Zij is actueel nog in leeven, en schoon zij niet meer op het Tooneel verschijnt, zijn 'er echter lieden van kunde genoeg, die haar hebben zien speelen, en deeze moogen oordeelen, hoe verre uwe lofreeden, omtrent haar, op de waarheid gegrond zij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar sta nu vast, hier verschijnt Juffrouw Ghyben voor uwen Regterstoel. 't Is wonder dat gij in deze beschrijving niet door eene geweldige beroerte zijt aangetast geworden. Met welk eene Enthousiasmus is dit alles door u ter neder gestelt! Dus uit gij u: misschien is op geenen wezenlijken troon de achtbaarheid van eene trotse Vorstin ooit beter uitgedrukt, dan op het Amsterdamsch Tooneel door Juffrouw Ghyben. Ik antwoord op dit misschien: dat ik nimmer eene Vorstin op haaren Throon, en slechts twee maal eenen Koning, namelijk Lodewyk den XV., doch niet op zijnen throon zittenden, maar wel in zijn Hof, gezien heb, en dus niet durf zeggen, of de achtbaarheid van eene wezenlijke Vorstin op haaren Throon, of die van Juffrouw Ghyben, op haaren Tooneelthroon, hier omtrent den prijs moet strijken. Haare houding was vrij wel voor de eerste Rol: in 't vervolg speelde zij de Koninginne Moeder ook zeer wel; schoon haar Organe daar niet toe geschikt was, en zij het 'er niet toe formeerde; maar haar houding was niet kwaad in dit emploi. Nu vervolgt gy; om ons haare Schilderij voor te stellen, aldus: rijzige gestalte, kloeke houding, vaste en bijna mannelijke tred, schoonheid, die veeleer aanbiddelijk dan beminlijk was met een hoog voorhoofd en dreigende wenkbraauwen, waar onder een snel en schitterend gezicht, met eenen beslissenden mond; als of Juno van den Olympus kwam, daar de Koningen der Aarde geknield lagen om haaren Scepter te kussen. Ik weet niet, mijn Heer, wat ik, in deze laatste omschrijving alhier, van u moet denken. Die Juno, die daar van den Olimpus komt, en die Koningen der Aarde, die geknield haaren Scepter kussen, komen mij zoo wat misselijk voor: met een klein bijvoegseltje, aan deze omschrijving gehecht, zou het parodie worden; en, met eenige woorden 'er bij te voegen, zou men het voor een paskwil kunnen neemen. Wat de rijzige gestalte van Juffrouw Ghyben aanging; het is waar, haar postuur was vrij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kloek; haar tred was vrij vast: dit is alles waar. Maar schoonheid, daar gij van spreekt, dat is mis. Zonder haar in 't graf te affronteeren, betuig ik met waarheid, dat zij meer naar de leelijke, dan naar de schoone kant helde. Zij hadt een hoog voorhoofd, maar dat was zeer vooruitpuilend, als dat van een doodshoofd; zij hadt kleene en schitterende oogen; zij hadt in de mond iets bevalligs, dat is waar; maar zij was niets minder dan schoon, doch in haare conversatie zou zij boven eene schoone Vrouw den prijs behaald hebben. Zij bezat veel geest, en was anders een aardig wijf, zoo als men (om kort te gaan) gemeenlijk zegt. maar, haar, voor eene Juno van den Olimpus, tot een model, voor te stellen, is bij mij poëtisch kolderwerk, of het geen ik hier voor gezegd heb. Vervolgens zegt gij: voeg hier bij eenen schellen toon, die met overreedende leiding door hart en nieren drong, en de uitvoerigste werkzaamheid van gebaaren, met bekoorlijker handen bestierd, dan immer door van Dyk geschilderd zijn. Het is waar, haar toon was schel, wat volle schel; maar voor de eerste rol kan 'er dat door: dan voor de Koninginne Moeder, die zij daar na speelde, was deze toon niet goed: zij hadt een ander Organe voor dit emploi moeten formeeren. Haare gebaaren waren vrij geregeld; op het laatst van haaren tijd waren zij geoutreerd: en wat haar armen en handen belangt, deze waaren schilderachtig. Gij vervolgt: zo had zij alle driften en hartstogten elk oogenblik tot haaren dienst, hoe wel zij doorgaans eene grootschheid vertoonde, die boven 't wuft geval verheven is. En zich door geenen hartocht slingeren laat. Dit is weêr zoo opgesmukt, mijn Heer; zeg maar eenvoudig, dat zij haare passiën zeer wel wist uit te drukken, en dat zij haare Rollen vrij goed naar haare eigenschappen verbeeldde; dat is goed duits: waar toe dient al die omslag | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van gezogte woorden? die ingewikkelde, niets betekenende omschrijvingen? Nu verder: maar wanneer zij éémaal uitborst, om, bij voorbeeld als Octavia of Camilla, Romen in brand te vloeken, dan rolde 'er eene algemeene siddering door den ganschen Schouwburg. Ik antwoord: zij speelde Octavia, na Juffrouw van Tongeren, en Arriaan van Schagen, zeer wel, en Camilla in Horatius nog beter: maar 't stuk is ook beter. De Camilla van Juffrouw Ghyben was zeer schoon: maar, wij moeten de waarheid zeggen, deze Rol is de Triomph van haare Dochter, Cornelia Bouhon. Verder zegt gij: zij wist in zommige rollen ook genoegzaame tederheid te brengen, doch op eene wijze, die haar alleen in eigendom behoorde. Gij hadt niet kwaad gedaan, wijl gij deze wijze, die haar alleen in eigendom behoorde, schijnt kundig te zijn, die uwe lezeren mede te deelen, maar niet voor u zelven te bewaaren: nu is het eene dubbelzinnige uitdrukking, daar een Spreeuw misbruik van maken kan. Voorts: de eerste ontmoeting van Zenobia met Rhadamistus was altoos verrukkelijk, zelfs wanneer zij tegen Brinkman speelde. Al weder dubbelzinnig, zij speelde Zenobia goed, en zeide, toen Punt van den Schouwburg was, dat zy dezelve altijd met vermaak met Punt gespeeld hadt. Maar bij zijne wederkomst op het Tooneel heeft zij anders geredeneerd, en betuigde, dat Punt haar nu kwalyk assisteerde, en zij dezelve Rol veel liever met Brinkman' en mij zoude speelen. Verder vervolgt gij, dat wonderlijk mengsel van tederheid en woede in de vervoeringen van Roxane, bovenal in het angstvallig tooneel, daar zij Statira den ponjaard op de borst zet terwijl Perdikkas aan den anderen kant haren vergeefs beminden Orondates doorstooten wil; dat scheen voor Juffrouw Ghyben geschapen: en geen wonder, dewijl geen Speeler noch Speeleres ooit zo veel gemeenschap had met den heldentoon van Antonides, die hier geduurig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onder dondert. Was nu de rol van Roxane voor Juffrouw Ghyben, of Juffrouw Ghyben voor Roxane geschapen? Hoe komt dat overeen met uw gezegde, dat zij eenen schellen toon, die door hart en nieren drong, in 't declameeren, hadt? Wordt 'er dan bij u een schel geluid vereischt, om den donderenden Heldentoon van Antonides, (die echter in het begin van 't eerste deel van dit stuk maar plaats heeft, want de rest is van Antonides niet) op te dreunen? Dit is dubbelzinnig, en die van zaaken weet, zou hier niet onvoeglijk mogen twijfelen, of gij hier in ernst lof geeft,dan of gij deze goede Actrice, met geheime streeken, zoekt te verlagen, om u met uwe vrienden mooglijk over uwe geestigheid, van uw werk zoo te kunnen besluijeren, te vermaaken: maar ik vermeen, zoo 't aldus zijn mocht, door den sluijer heen te kunnen zien; doch ik kan ook missen. Verder zegt gij: Juffrouw Ghyben moest geene Monima, noch Iphigenia speelen, ten minsten niet in Aulis. En waarom geen Monima? dit was haare Rol, die haar volgens recht naar den dood van Juffrouw Punt toekwam, en die ik haar ook zeer goed heb zien speelen. Iphigenia is geene eerste rol, en was buiten haar emplooi. Zij heeft dezelve nooit gespeeld, maar maakte altijd Erifile, in 't gemelde stuk, uitmuntend goed: eene schoone Erifile heb ik haar zien maaken. Daar na werdt zij Klitemnestra. Maar gij zegt: ten minste niet in Aulus. Zoude Iphigenia in Tauris beter voor haar geweest zijn Ga naar voetnoot*? Vergeef mij, mijn Heer, dat ik u de verdeeling der Rollen, in eene Troup, alwaar ik meester was, niet gaarne zou toevertrouwen: ik geloof, dat gij den boel gaauw in de war zoudt haspelen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zegt gij verder, de dood van Ninus was het meesterstuk van deze natuurlijke Semiramis. Zij speelde Semiramis goed; en zeer goed: zij kon in deze Rol met Juffrouw van Schagen en Punt zijn eerste Vrouw, egalizeren: maar dat dit caracter in haar natuurlijk huisvestte, zo als gij bedektelijk wilt te kennen geven, is ver mis. Ik heb haar zeer wel gekent; maar nimmer bekwaam geagt, om haar man uit heersch- of wraakzucht den kop te laten afhouwen; ver van daar, hier schijnt gij mij te kwaadaardig tegen deze Actrice. Phedra was eigentlijk de triomph van Juffrouw Ghyben en ik verbeelde mij, haar levendig op den 17 April anno 1751. deze rol te zien vertoonen: ik stond met den Heer de Marre achter de eerste scherm, die mij vroeg, wat zegt ge daar van? ik betuigde dat het mijns oordeels (ik was toen nog een aankomeling) zeer goed was: zoo goed zeide hij, als ik het hier nog van eenig Vrouwspersoon gezien hebbe; 't is heerlijk. Duim maakte dien avond Hipolitus: deze Acteur was toen bij de 53 jaaren oud. Ik heb in 't vervolg de Rol van Hipolitus naast haar zijde gespeeld. Zij speelde Phedra altijd goed, maar op den bovengemelden 17 April 1751. had zij zig zelve overtroffen. Nu komt Juffrouw van Thil voor uwen rechterstoel: hier redeneert gij dus. Had Juffrouw van Thil, die 't geen haar aan schoonheid ontbrak door een onbeschrijvelijke kunst vervulde, die kunst wat beter weten te verbergen, zij had in verscheidene opzigten nog eene geduchte mededingeres voor deeze Tooneelvorstin (namentlijk Juffrouw Ghyben.) mogen schijnen. Waar hollen deze termen na toe? Juffrouw van Thil bedankte den Schouwburg, zo als ik gezegt heb, in 't jaar 1747. in Augustus of September, zijnde toen 25 jaaren oud. Zij was het mooiste en bevalligste Meisje, dat ten dien tijde aan het Tooneel was. Zij is in 't jaar 1763. weder aan 't | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tooneel gekomen, en Juffrouw Ghyben is in 't jaar 1759. overleden. O! wilt gij mij dan eens zeggen, op wat wijs zij haar mededingeres kon weezen? een levendige hond, is immers, naar men zegt, beter als een doode Leeuw, en men heeft immers omtrent een doode, geen mededingerschap te gebruiken? Zijt gij hier ook weder verkeert onderrigt? of mist gij ook weder in de tijdrekening? 't Gebeurd u wel meer, en in 't vervolg van uw vertoog, zal men 'er groove bewijzen van vinden. Nu vervolgd gij: 't scheen dat zij in den grond beter geschikt was, om Leerlingen tot het Tooneel op te leiden, dan om zelfs te speelen. Waar zijn die Leerlingen mijn Heer, die zij tot het Tooneel heeft opgeleid? en waarom was zij tot het onderwijs beter als tot het spelen geschikt? Zij heeft de beide Iphigeniaa's, Agnes de Kastro, Genoveva en meer andere Rollen van haar emplooi, wel zeer goed in haar tijd gespeelt. Zij had de bekwaamheid van te kunnen schreien als zij wilde, wanneer zij de gemelde Rollen speelde. Haar oordeel, vaart gij voort, was altoos onberispelijk, haar vuur was hemelsch; maar haare manier had veel overeenkomst met die van sommige beeldhouwers, ook wel deegelijk groote meesters, doch die u een Hercules houwen, als of zijne spieren van alle bekleedzelen ontbloot, en door het snijmes van Eustachius van een gescheiden waaren. Juffrouw Ghyben wist beter hoe men die scherpe kantigheid verschommelen moest, en zulks word voor al in Vrouwelijke personaadien vereischt. Hier gebruikt gij negen regels om alleenlijk te zeggen, dat Juffrouw van Thil outreerde: maar indien 't zoo was, zou het mij zoo vreemd niet voorkomen. Zij speelde in hare jeugd, de Jeune Premieres, zo als de Franschen het noemen, en ook eenige eerste Rollen in het Tedere. Zij had 12 ja- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren van het Tooneel geweest, en debuteerde in April van het jaar 1762. met de Rol van Klitemnestra in Iphigenia in Aulis, (voorwaar geen klein onderscheid,) en moest vervolgens het geheele emplooi van de Koninginne Moeder op haar nemen. Denkt gij dat dit onderscheid van emplooi geen Exercitie vereischt? en dat maar terstond de natuur van een Speleres hier toe gereed is? 'er verloopt somtijds een jaar 6 a 7, eer zulks getroffen word; en vooral in Amsterdam, daar men geene Rodogune, geene Iphigenia in Aulis, of andere stukken, waar in de Koninginne Moeders verschijnen, zes, zeven, of meermalen in een jaar vertoond; wanneer vele kort op elkander volgende vertooningen van hetzelfde stuk plaats hebben, heeft men gelegenheid zijne manier en houding te corrigeren. Dit emplooi bestaat juist in geen groot getal van Rollen, maar vereischt groote studie, en dus zoude het zo een groot wonder niet zijn, dat iemant, eer hij de slag van weg heeft, in den beginnen outreerde. Juffrouw van Thil deed evenwel ook zomtijds verbaazende wonderen, zegt gij verder. Onder anderen heugd ons de stervende Cleopatra in het laatste bedrijf van Rodogune. Zie daar een bewijs van mijn gezegde; deze Rol heeft zij gedurig gecorrigeert en verbeterd, en zij valt haar ligt en los om te vertoonen. Nu zegt gij verders, een voornaam Schilder, op dien avond naast ons zittende, had een schoonen inval. Wierd zij nu, zeide hij, als Niobe in marmer verandert, dat zou een eeuwige weerga zijn voor den alouden Laokoön! Deze inval van dien Schilder komt mij al zeer kluchtig en geoutreerd voor. Wie moet om zulk een schoonen inval niet lagchen? een mooije wensch voorwaar, die hij aan Juffrouw van Thil deed, en een schoone belooning voor hare moeite en kunst, om zig zoo maar eens heen en weer in marmer herschapen te zien, om in een kabinet, of op eenige andere plaats, voor een eeuwige weerga van Laokoön te dienen. Wel gevon- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den. Ik geloof niet dat Juffrouw van Thil gaarne deze eer zoude willen genieten; en schoon het al mogelijk was, ben ik met uw welneemen, met deezen voornaamen Schilder van een contrarie gevoelen. Ik heb een schoonen romp, zonder hoofd, armen of beenen van den alouden Laokoön tot mijnent; een schoon stuk werks; zoo groot als het origineel dat in Rome berustend is; maar hoe eene Actrice in een theatraal kleed, en min of meer na de hedendaagsche smaak gecoifeerd, met dit veritabel antiek zoude overeenkomen, wil ik wel bekennen niet te begrijpen. Ik geloove dat het 'er alzo wel tot een weerga bij zou passen, als de Pleistergroep van Henry Quatre met Sully, al was zij zelfs egaal van groote. Dat een Actrice somtijds wonderlijke invallen bij sommige aanschouwers kan verwekken, weet ik door verscheidene staaltjes, waar van ik 'er u een, hier niet te onpas, mededeele. Wanneer ik in 't jaar 1761. met onze Zomertroep, op zekere plaats in ons Land eenige weken speelde, was 'er onder onze Aanschouwers een zeker bejaard Heer van Fransche afkomst, die zig alle speeldagen, met zeer veel attentie, zonder mankeeren achter het Orquest bevond; en ook na het einde van het groote stuk, benevens anderen, voor eenige oogenblikken achter het Tooneel kwam, en dan zig weder na zijn plaats begaf: deze Heer was zoo ingenomen met het spelen van Juffrouw Bouhon, dat hij op een morgen mij eene vizite komende geven, na zeer veel tot haar lof, wegens de Rol die zij den voorgaanden avond gespeeld had, gezegt te hebben, in dezen inval uitborst. Mijn Heer, zij heeft mij gisteren heerlijk voldaan, zij kan mij krachtig ontroeren en aandoening verwekken, ik kan zo door haar speelen verrukt worden, Mijn heer! dat ik op hetzelve oogenblik het Vrouwspersoon wel een stuk uit haar bil zoude hebben willen bijten. Ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had alle moeite van de waereld, om mijn lagchen in te houden. Des avonds na het spelen, deelde ik Juffrouw Bouhon en haar Man deze historie mede, waar op zij antwoorde, de duivel noch toe, dan zal ik hem wat mijden, den ouden knaap mogt het eens werkstellig willen maaken, en ik wil mijn bil heel behouden; laat hij met zijne aandoeningen na de galg loopen. Wij lachten 'er verders mede, en als wij te zaamen op het Tooneel stonden, en ik den ouden Heer in 't oog kreeg, gaf ik haar altoos een wenk of met een woord zagt te verstaan dat ze wat voorzigtig moest wezen; daar wij dan als we binnen kwamen om lachten. Wat zegt gij van zulk een inval? moet gij niet bekennen, Mijn Heer, dat een Actrice door haar spelen wonderlijke passien in het hart eens Aanschouwes kan verwekken. Nu zijn wij tot pag. 66. gekomen, hier gaat gij uwe gantsche tijdrekening het onderste boven werpen, en holt als Faëton met de Zonnewagen, zonder spoor, of onspoor aan te zien. Het schijnt dat gij hier niet schroomd te liegen, ja zelfs te lasteren, met aldus te schrijven: Juffrouw Maas en Juffrouw Bor gaan wij voorbij, dewijl zij veel eer verhevelingen, dan vaste lichten geweest zijn. Had gij hen maar voorbij gegaan, in plaats van ons loogens te verhalen; gij had beter gedaan. Van Juffrouw Maas hebbe ik in het begin van dit werk gewag gemaakt; en herhaal noch, dat zij de Koningin van alle de Actrices mogt genoemd worden, die wij bij ons geheugen aan den Schouwburg gehad hebben; in Treur- en Blijspel beide goed; dat ze geen theorie bezat, maar alles bij haar Natuur en Talent was. Men kon gevoeglijk den laatsten regel, die onder het afbeeldsel van Dangeville le Jeune staat, op haar toepassen. La Nature a tout fait, l'Art n'a plus rien à faire. en gij hebt de onbeschaamdheid van deze Vrouw een ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heveling en geen vast licht te noemen. Het is goed dat 'er noch menschen in wezen zijn, die haar in haar besten tijd gekent hebben, en u hier, benevens uwe onderrichters, van onweetenheid en loogen overtuigen kunnen. Zoo Duim en Punt in leven waaren, ik verzeker u mijn Heer, dat zij u wel anderen lof van Juffrouw Maas zouden doen hooren. Dus vaart gij voort ons al meer onwaarheden op te disschen, van de eerste (namentlijk Juffrouw Maas) verdient nochtans verhaalt te worden, dat zij, voor af een huisbediende van Juffrouw Ghyben zijnde, door haar Meesteres dikwils wierd gebezigt tot het overhoren der Rollen; waar door zij allengskens den edelen Treurtoon begon te vatten, en, van dag tot dag verder aangemoedigt, zich wel haast op het Tooneel begaf, alwaar zij voor eenigen tijd grooten roem behaalde, wegens de geringheid van haare beginselen. Is dit nu uit ECHTE STUKKEN opgemaakt? zo als gij voor op den tijtel van uw boek gelieft te zetten? daar behoorde veel eer te staan UIT LOGENACHTIGE BERICHTEN VERZAMELT, EN OPGESMUKT TER NEDERGESTELD. Juffrouw Maas, (die gij, als blijkt, niet gekent hebt,) was, gelijk Punt mij zelfs bericht heeft, de Dochter van een Biertapper en in hare jonge jaren een Naaister, die bij de luiden, (zoo als meer Burger Meisjes te Amsterdam haar bestaan vinden, met aan haar Medeburgers huizen 2 à 3, ja somtijds 8 dagen linnen of wollengoed te naaien, of te verstellen,) haar brood won. In die kwaliteit kwam zij bij Juffrouw van Tongeren, Huisvrouw van den Tooneelmeester Jordaan, (eene goede Actrice, waar van ik u niet eens hoor reppen, als schijnende uwe opgesmukte pen onwaardig: doch schoon gij haar voorbij gaat, zijn 'er noch levendige getuigen genoeg, die aan haar talent regt kunnen doen, en die ten dien tijde de eerste Rollen speelde, en bij mijn tijd nog de Koninginne Moeders, en ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volgens de Ouderwetse Moeders in de kluchten gespeeld heeft) haar kost winnen. Deze Actrice liet zig door haar dikwils hare Rollen overhooren, en vond zoo veel naturel en talent in haar, dat zij haar voorsloeg om het Tooneel te betreden. Adriana Maas, die 'er veel genegenheid voor betoonde, liet zich niet lang noodigen, maar begaf zich onder het geleiden van Juffrouw van Tongeren aan den Schouwburg; alwaar zij op het voor dragen van gemelde Actrice, die haar als een Meisje van groote verwachting, aan de Regenten aanbood, aangenomen wierd, en op het Tooneel verscheen. Met welke Rollen, of wat emploi is mij onbewust: doch dit weet ik, dat Juffrouw van Tongeren van haar, na dat deze haar een jaar of twee onderweezen had, getuigde, dat zij haar niet meer onderrichten kon, en dat hare leerling haar ver voorbij gestreeft was. Zij kwam binnen korten tijd met den Tooneelspeler Paulus van Schaagen te trouwen, van wien zij, eenige jaaren daar na Weduwe wierd. In dien tijd heeft zij zig opgehouden met een beunhaas in actien, (zijnde een Jood die veel geld won,) wiens jongen, bij haar door hem verwekt, wij lang door Amsterdam hebben zien loopen; en die moogelijk noch leeft: doch dit zegt niets ten opzigte van haar talent. Ten dien tijde was men 'er zeer over ontstigt, en zij verloor door dat geval, schielijk al haar crediet; zoo wel bij het publiek als bij de Regenten, die haar Anna Maria de Bruin in 't licht begonden te stellen; (vooral na dat deze met Punt getrouwd was, dewijl Punt zijn Vrouws opkomst kragtig ondersteunde, waar van ik nog gevallen weet, te lang om hier ter neder te stellen) 't geen haar zodanig chagrineerde, dat ze zig aan den drank uit wanhoop te buiten ging. Hier door verscheen zij wel eens buiten staat op 't Tooneel, en het publiek begon haar uit te fluiten, en ontstak, tot deze wel eer zo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geliefde Actrice in zulk een haat, dat zij haar, na dat ze in Didoos Dood, van de pedestal, waar op zij in schijn van Pallas of Diana, in het derde deel, stond, afgevallen was, 't welk het publiek haar als door dronkenschap overkomende, toerekende, hoewel ik van Brinkman en anderen naderhand, want ik heb het niet bijgewoond, gehoord heb, dat ze op dien stond niet minder als beschonken was, maar een overval gekreegen had,) niet meer op het Tooneel wilde dulden. De Regenten echter met haar bewogen, lieten haar niet tot armoede vervallen; maar besteden haar bij een bedaagde Vrouw, (wiens Dochter bij Punt als Werkmeid diende,) in de Looijers Dwarsstraat: en hier heb ik bij haar uit naam van Punt, wel boodschappen verricht. Deze Vrouw, bij wien ze besteed was, leerde haar het drinken af, met haar somtijds helder aftekloppen; en binnen drie jaren was Adriana weer een ander mensch. Juffrouw Punt kwam in dien tusschen tijd te sterven, en Juffrouw Ghyben speelde de eerste rol door dit geval in 't geheel. Juffrouw van Thil de Jeune Premieres, en Juffrouw Jordaan de Koninginne Moeders, en op deze volgde Juffrouw Schmit. Dus resolveerden de Regenten te onderstaan of men Adriana weer bij het publiek ingang kon doen vinden; ten dien einde lieten zij haar op een Liefhebberij, ten huize van Jan Jordaan, de rol van Hermiona in Andromache spelen. Dit werk kwam de Heer de Marre, benevens noch twee Heeren examineeren, en zij vonden dat men Adriana weder het publiek vrijelijk mogt aanbieden; die zo dra zij weder op het Tooneel trad, schoon zij zeer bol en slap van aanzigt en wat dik van lichaam geworden was, weder als voorheen met hetzelfde genoegen gezien en ontfangen wierd. Ik heb haar, toen Punt zijn afscheid nam, Mariamne zien spelen, maar goed; en men kon, zo als men gemeenlijk zegt, aan den klaauw den Leeuw kennen. Zij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam kort hier op, ik meen omtrent een jaar daar na, in een armoedigen staat te sterven Ga naar voetnoot*. Zie daar haar geval naar waarheid beschreven, 't geen de jonge Actrices, zig wel tot een exempel mogen voorstellen. Gij hebt derhalven; mijn Heer, deze Actrice in u geschrift zeer gehoond: gij hadt u beter behooren te informeeren. Wat juffrouw Bor betreft, deze was noch een verheveling noch een vast licht. Zij debuteerde, op den 20 September 1749. met de Rol van Elektra. Punt, die toen nog van den Schouwburg af was, had haar zoo men ons bericht heeft, die Rol onderwezen; men kon ook zien, dat het een geleerd lesje was. Zij had een goed postuur, was vrij onbedwongen, maar het vervolg toonde dat 'er nooit iets van groeijen kon, en dat 'er geen Actrice in zat. Zij bedankte vervolgens den Schouwburg, en is met den Heer Berewouts in 't Huwelijk getreden. Haar ouder Zuster, Lysje Bor, heb ik niet gekent, maar Punt en Duim spraken van haar met veel lof, en noemden haar eene goede Actrice. De oude Bor had zijne kinderen in een strenge tucht opgevoed; en zoo lang hij in wezen is geweest, getoond, dat hij een goede Vader omtrent de opvoeding zijner Kinderen was: hij was gantsch niet mak, in het bestieren van zijn Huisgezin. Zijn Dochter Lysje wierd door den Heer Vork van hem ten Huwelijk verzogt en door hem toegestaan. Zij verliet door dit Huwelijk het Tooneel, en wierd een rijke Koopmans Vrouw: zij waaren op de Keizers Gragt, tusschen de Leydsche Straat en Leydsche Gragt, woonachtig. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verders zegt gij van Adriana Maas sprekende, een rijke Jood heeft haar bedorven: gelijk mede van Juffrouw Bor getuigd word. Van de eerstgemelde is zulks publiek geweets; maar van de tweede betuig ik hetzelve nooit gehoord te hebben: als dat waar was, vertrouw ik vast, dat wij Comedianten onder elkander, het wel geweten zouden hebben. Ik geloove dat u onderrichter hier weder een lasteraar geweest is, want dat gij haar gekent hebt, blijkt geenzints aan u schrijven. Verders wordt gij geestig critiek en zegt met een zucht, Helaas! de onnoozelheid is nergens veilig. Mij dunkt ik zie uw hier de schouders een weinig ophalen; de handen buitenwaards gebogen, en door de buiging der ellebogen, omtrent op de hoogte der oogen gebragt, of wel te samen gevouwen; het hoofd een weinig na de regter of linker zijde vooruit gebogen; de oogen medelijdende, de een of ander aanziende, terwijl u mond zich in een satirike grimlag tracht te plooijen, als of gij zeggen wilde, geef ik daar geen bedekte fijne streek aan die twee Dames? Helaas! de onnoozelheid is nergens veilig. Maar zo zulks waar is, mijn Heer, wilde gij haar dan het Tooneel tot een veilige wijk doen strekken? zulks zoude voor de onnoozelheid gantsch niet kwaad zijn. Ik voor mij zou geen half bedorven, veel min een onnoozel Meisje, zonder de allerstrengste opzicht aan deze wijkplaats toevertrouwen: en dan zou het nog niet zonder gevaar wezen. Gij zoud voorwaar de onnoozelheid, al een aardige wijkplaats om zich te beveiligen, aanwijzen. Nu komen wij tot Juffrouw Bouhon, wel aan laat ons hier hooren, wat dit weer worden zal. De Dochter van Juffrouw Ghyben, Juffrouw Bouhon, die misschien wegens haar verdiensten, eerst had mogen genoemd worden, komt hier nochtans op haar eigene plaats niet alleen wegens de tijdordre, maar ook om als een schoon | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
juweel deze ring te sluiten, alweder een mooije omschrijving. Volgens tijdordre kan ik niet zien, dat zij hier in komt; want gij hebt Juffrouw van Thil al in later tijd als Koninginne Moeder, gehad, (want in haar vroeger tijd merk ik dat gij haar ook al niet gezien hebt,) en dus al in het jaar 1760. geweest; en Juffrouw Bouhon heeft in 't jaar 1752. op den 16 September haar debut met Ismene in Scilla gedaan: dus vind ik uwe tijdordre, daar gij van spreekt, al zeer geregelt. En wat het schoone juweel om den ring te sluiten belangd, deze woorden kan men nemen voor een blijk die gij van uwe bekwaamheid wilt geven, in niets beduidende omschrijvingen te kunnen maken. Verder zegt gij: haar te roemen is genoeg; haare bekwaamheden in 't breede te beschrijven noodeloos, vermits dezelve noch dagelijks op den tegenwoordigen Schouwburg, dwars door den valschen smaak die daar heerscht, heen schitteren: haar te beklaagen, om dat zij niemant heeft, die haar te hulp komt, om die nevelen van woestheid te verstrooijen, is de uiterste billijkheid, maar de gedachtenis van den ouden Schouwburg is ons noch te waard, om hier ten minste niet voor een oogenblik dezelfs jongsten luister in deze doorluchtige Speeleres te bespiegelen. Ik zegge alleenlijk hier op, dat 'er wel een vreeselijke valsche smaak op uwen Schouwburg moet heerschen, dat 'er niemand gevonden word, die 'er remedie tegen weet. Gij moest de hand eens aan 't werk slaan, om dien valschen smaak te verdrijven, dewijl gij zo veel kennis, volgens u schrijven, schijnt te bezitten. Mij dunkt dat was beter, als Juffrouw Bouhon te beklaagen, en u met de gedachtenis van den ouden Schouwburg bezig te houden, of een doorluchtige Speleres te bespiegelen, dit zegt immers niet met al, en zal geen verbetering aanbrengen? Nu voorts zegt gij, ter goeder uure trad zij te voorschijn, om op de bevallige eenvoudigheid van Juffrouw | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fokke, die men bij Psyche vergelijken mogt, af te steeken met een edele fierheid, Diana waardig, en gemengd onder de Deftigheid van die Juno, door welke zij gevormd was. Recht Helicons geredeneerd: Amstels Helicons! Juffrouw Fokke Psyche, Juffrouw Bouhon Diana en haar Moeder Juno; magnificq, en regt Poëtisch gevonden. Had gij Venus en Pallas, in de plaats van Psyche en Diana genomen, gij had u zelve gevoeglijk bij Paris kunnen vergelijken, dan was 'er een tweede Paris Oordeel, daar een verwoesting van Troijen op had kunnen volgen, voor handen, en dus weer voor hondert jaaren stof voor Treurspelen geweest, maar met Diana en Psyche kan 't niet lukken, en dus is men 'er van verstoken, 't welk jammer is. Nu Verder: in haar oogen stak een Romeinin. Ik ontken hier niet, dat Juffrouw Bouhon, een zeer goed theatraal gezigt heeft; ver van daar: haar geheel masque is voor 't Tooneel zeer geschikt, en zij is altijd, waar ik ook met haar gespeeld heb, daar in geprezen, en dus kan 'er deze uwe uitdrukking door. Vervolgens: ook beminde zij terstond die Rollen, daar de gevoelens van een grootsche ziel in een gedurigen zelfstrijd worstelen tegen diepe rouw en treurige wederwaardigheden. Gij had niet kwalijk gedaan, indien gij die rollen had gelieven te noemen. Maar wat kon het tog baaten, of zij die rollen al terstond beminde, als ze haar door de Regenten niet toegelegd wierden, die volgens u eigenzeggen, op pag. 61. zomtijds geweldige misslagen in de verdeeling der rollen begingen. O wat helpt het dan veel, of een Actrice of een Acteur al een zekere geneigtheid voor deze of gene rollen betoonen? Ik geloove dat ik beter weet, welke rollen Juffrouw Bouhon het meest beminde, dan gij, maar dewijl dit niets ter zake doet, wil ik 'er niets van zeggen. Verder zegt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gij, een hoffelijke beschaafdheid, haar zo eigen, als of ze aangeboren waare, weêrhield haar eenigzints van de woedende partijen, daar ze echter, zo 't vereischt wierd, wonderlijk in slaagde. Worden 'er dan, volgens uwe meening, tot de woedende partijen, onbeschaafde Acteurs en Actrices vereischt? Deze uwe stelling, is niet onaardig. Juffrouw Bouhon was dan zekerlijk, in het tijdstip, wanneer zij in die woedende partijen zo wonderlijk slaagde, van alle beschaafdheid ontbloot? Ik kan geen ander gevolg, uit uwe aangehaalde woorden trekken. Al verder: 't heugd ons noch, hoe zij, bij de vertooning van Andromache, de Minnenijd van Hermione wist uit te drukken; en hoe een gemeen Man van de Staanplaats, op die nadrukkelijke, en in 't Fransch ook zoo beroemde woorden, Ach! moest ge luisteren na een Minnares vol woede? luidkeels uitriep: dat kan geen sterveling op den aardbodem u na zeggen! waar op een ander volgen liet: dat kon haar Moeder niet. Dat is waarlijk geen kwaad bewijs van voldoening; en een gemeen Man kan op de Staanplaats, somtijds, in zijne eenvoudige oplettendheid, beter en regtzinniger een Tooneelspeelster of Speler beoordelen, als een Geleerde of een Dichter in de Bak, of in de Loges, en bevestigd dus het gezegde van Longinus, dat de Kunst tot volmaaktheid gebragt is, wanneer ze kundige en onkundige tevens behaagd. Al verder zegt gij: zij was ook tot de teedere partijen geenzints onbekwaam; maar die bleeven aan die Lieve Psyche verpand. Ik heb verscheide tedere rollen door Juffrouw Bouhon, aan mijn zijde zelfs, zeer wel zien uitvoeren, en zij was 'er geenzints onbekwaam toe; doch Juffrouw Fokke speelde die meerendeels op den Amsterdamschen Schouwburg. Maar die vergelijking van Psyche komt mij om met Holberg te spreken, zo Heidens voor. Waarom laat gij Juffrouw Fokke haar christelij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken naam niet behouden, in plaats van haar een Heidensche te geven? Vind gij zelfs niet dat deze gelijkenis van Psyche met haar, zoo wel overeenkomt, als de in marmer veranderde Cleopatra van Juffrouw van Thil met de groep van den Alouden Laokoon. Verders weid gij in haaren lof breed uit, en zegt: dit weeten wij met onderscheiding te getuigen, dat zij, zo lang het op ons Nederduitsch Tooneel geoorloofd was, verstaanbaar te spreeken, de uitdrukkinge der taale met een zuiverheid betrachte, die voor alle Dichters verplichtende was. Ik moet bekennen dat ik niet weet, wat gij hier mede zeggen wilt: ik zou een schrikkelijke groote omschrijving noodig vinden, om dit raadsel te ontknoopen. Ik zal het dus tot een nader gelegenheid laaten steken: maar het is een misselijk raadsel. Nu vervolgt gij, ons een aangenaame gekheid, kleinigheid wil ik zeggen, te verhaalen, die voor eenige jaaren op zeker Poëtenmaal voorviel, een dag voor dat Juffrouw Bouhon, de rol van Jacoba van Beieren stont te speelen. Eenige Liefhebbers roemden haar op 't hoogst; onder anderen was 'er een, die verklaarden zo veel genoegen in haar te neemen, dat hij, al beging zij duizend fouten op eenen avond, voor een enkelen schoonen trek, alles zou kunnen vergeeven. Dat was al zeer toegevend, zo 't mij voorkomt. Zulke toegevende aanschouwers waren 'er in mijn tijd niet: en klaagt gij dan noch dat de Schouwburg vervalt, als men zo maar duizend fouten om éénen schoonen trek door de vingeren ziet: zulks is gemakkelijk voor de Spelers en Speleressen. Als het publiek zo voortgaat, kan 't niet missen, of alles zal eerlang ten top van volmaaktheid stijgen. Vind gij niet dat Dorat, in zijn Reponse a une lettre sur la Declamation des Demoiselles Dumesnil, Clairon en Vestris, het ook maar zo kort had moeten maken? dan waren deze Actrices in een oogenblik van alle critiekes bevrijd geweest. Zulke aanschouwers, die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zo toegevent zijn, van duizent fouten om éénen schoonen trek te vergeven, brengen het ware in de verbetering te wege: zulks kan niet missen Ga naar voetnoot*. Fouten! vervolgd gij, riep een oud Heer, die tot nog toe gezweegen had, Juffrouw Bouhon fouten? bedenk u wel, mijn Heer! Noch al mooijer! de andere wilde zich ontschuldigen, met te zeggen, dat hem deze uitdrukking ontkoomen was; maar dat dit evenwel ook een stoute vraag scheen, dewijl men geen Sterveling volmaaktheid toeschrijven kon, twee anderen beweerden dit nevens hem. Welk een diep en doordronge kunstkundig dispuut. Eindelijk ging de oude Heer, tegens deze drie zeer kundige Liefhebbers, (kundig zonder twijfel, dat blijkt klaar,) een weddingschap aan, (zekerlijk om een kunstkundig Soupé,) dat Juffrouw Bouhon den volgenden avond geenen misslag, hoe gering ook, begaan zou, dien zij alle drie op hun woord van eer, voor zodanig hielden. Dit was bijna zulk een stoute weddingschap, als het bestaan van den Engelsche Dichter Bay, die zich presenteerde, door een verschrikkelijken knaap, die met een bonte muts op, achter hem op het Tooneel verscheen, den kop af te laten slaan, zo zijn spel het publiecq niet behaagde. Had het publiek geroepen, het zal ons niet behagen, weg was den kop geweest; één en foutje van Juffrouw Bouhon, deedt den ouden Heer de weddingschap verliezen. Zijne overwinning wierd onbetwistbaar, dewijl ze na gedane zaken, gezamentlijk bekende, dat hunne uiterste oplettendheid, om slegts een voorwendsel tot berisping te vinden, vrugteloos was geweest. Zonder gebreken te zijn, is dikwils een voorrecht van de middelmatigheid; maar zo verre boven de middelmaat op te streeven, zonder de minste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
struikeling, dat is een soort van volmaaktheid, die men zien moet, om overtuigd te worden dat zij wezentlijk bestaat. Ja dit is waarachtig wel waar Mijn Heer. Doch wie eenmaal Juffrouw Bouhon op het Tooneel gezien heeft, zou haar ook zonder dat ze genoemd wierd, lichtelijk aan deze beschrijving kennen. Ik beken, dat deze Historie mij verstelt doet staan, wijl ik iets diergelijks nooit gezien, gehoord of gelezen heb: ik dacht dat de tijden der mirakelen al lang voorbij waren, en ik vind 'er op 't onverwagst een in Juffrouw Bouhon voltrokken, die zich door uwe pen tot de hoogste heilige van uwen Helicon verheft. Zoo zij op de beschrijving van dit mirakel aan haar gedaan, niet in lagchen uitbarst, en gij geloovigen vind die uwen ouden Heer met zijne drie kundige Liefhebbers voor geen vier narren aanzien, zal uw mirakel lang in aanzien zijn. Verder gaat gij over om te bewijzen, hoe de Hollandsche Helicon gedurende dat tijdperk in achting toenam, en rijk van glorie bloeide, door bij te brengen, dat de beroemde Feitama zo dra Punt het werk hervatte, een menigte van de beste Fransche Stukken, te vooren reeds door hem vertaald, op nieuw overgezien, en achter een ten Tooneele gevoerd heeft. Hier van was op den 9. December 1754. Pyrhus, dat twee maal achtereen vertoond wierd, de eerste; en op den 10 Februarij 1755. volgde Gabinia, dat vijf maal achtereen gespeeld wird. Den 10 Mey daar aan volgende, gaven wij Pyrhus weder voor ons Benefice. Den 17 November des zelven jaars, kwam Stilico te voorschijn, dat driemaal achter een gegeven wierd; tweemaal zonder, en eens met de staart, die Feitema 'er dwaaslijk aan gezet had. En op den 15 Maart daar aan gaven wij Pertharitus twee keeren achetreen; dat nog door de Aanschouwers nog door de Spelers regt verstaan wierd, 't geen de Heer Steenwyk deedt zeggen, dat niemant in Amsterdam het fraai van dit stuk, dan de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heer Feitama en Hij verstond, waar op ik antwoorde, dat hij 'er mij wel bij had mogen voegen, want dat ik mij verbeelden het zo wel als zij lieden te weeten. En inderdaad, het stuk is wat hoog voor Amsterdam, om het zelve wel te verstaan, en moogelijk wel voor meer plaatsen hier te Land. Punt en Duim railleerden 'er wat laf mede, Pertharitus een hals noemende, en maakten meer anderen critikes die mij al ontgaan zijn, waar door in 't eind het stuk viel, want het wierd met spelen gerabraakt, behalven dat Juffrouw Ghyben, haar Rol zeer wel soutineerde. Feitama was zeer te onvreeden, en zeide dat ze zijn stuk niet begrepen. In het jaar 1756. den 16 September kwamen wij met Brutus in de weer, ook tweemaal, 't geen goed ging, maar de vertaling van Haverkamp behield het veld. Den 7 Februarij 1757. gaven wij Marius ook twee keeren achtereen, en den 19 Maart nog eens Pyrrhus, en in Maij daar aan noch eens Brutus voor ons Benefice. Op den 12 November des zelven jaars speelden wij Pyrrhus weder; en den 19 dito Gabinia tweemaal, en den 5. December Darius twee maal; die stuk had ook zijn val aan de uitvoering te danken. In Mey 1758, gaven wij weder Gabinia voor ons Benefice. Zie daar nu die meenigte van stukken van den Heer Feitama, uit het Fransch vertaalt, en ten dien tijde, daar gij zo van schreeuwt, ten Tooneele gevoerd. Zij maken al een getal van zes stukken uit, waar van Pyrrhus en Gabinia staande gebleven zijn, en Gabinia, dat het minste van al die bovengenoemde Spelen is, altoos het meeste volk getrokken heeft. Een schoone smaak in dien zoo beroemden tijd; gij moogt 'er wel dus breed van opgeeven. Feitama was maar gantsch te onvreden, en corrigeerde de uitvoering sterk. Punt kreeg vrij strenge cretikes van hem, mij dunkt ik zie hem nog bij ons achter komen, en het hoofd schuddende zeggen, 't deugt niet, ge begrijpt het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet; ik meen het zo niet; zoo moet ge 't zeggen, enz. Ja, mijn heer, hij kon wel zeggen, hoe men het doen moest, maar hij kon het zelfs niet doen; men moet de man wel begrijpen, en dan was het goed. Veele anderen, zegt gij, volgden dat voorbeeld, en verbeterden insgelijks de slegte vertaalingen, die men van goede stukken had. Het was gek genoeg, dat men aan eens anders werk, (even als of men zeggen wilde, ik kan beter spelden als gij,) zijn tijd door bragt, en dus zijn armoe van geest opentlijk liet blijken; echter weet ik niet dat dit zo dikwijls voorgevallen is, alleen is Horatius, door den Heer Stamhorst met zo veel eer vertaald en in 't licht gebragt, (want de Horace en Curace van Jan de Wit kan geen vertaling genoemd worden) een zeer goed werk; en was 'er wel nodig; maar ik vinde 'er geen meer. Waar zijn dan die verbeterde stukken van dien tijd? Gelieft zo goed te zijn, van ze mij eens aan te wijzen Ga naar voetnoot* mijn heer, want ik kan ze waarach- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tig in mijne aantekeningen niet vinden. Hoe in later tijd deze zotheid toegenomen is, om met geweld door spelden te leeren de eernaam van Poëet te verwerven, is bij mij niet als door overlevering bekend. Zomtijds, vervolgt gij, kwam 'er ook een oorspronkelijk stuk: zo dat men schier dagelijks de liefhebbers op een nieuw gerecht onthaalden. Dat is waar, zie ze hier van den jaare 1753. at. Na dat Punt weder ten Tooneele was gekeerd. Op den 21 Januarij 1754, deed 's Lands Gravinne Ada, door den heer Steenwijk vervaardigt, op een treurige wijze haar intreede, want het Spel begint in een rouw Tooneel, en alle de Personages verschijnen in den rouw in het eerste Deel. Dit stuk is zo straf van verzen, dat geen een van onze Troep, ten dien tijde, het onthouden kon: het wierd vier malen bij zijn intrede, achter elkander vertoond. Op den 29 April deszelven jaars, gaven wij Krispijn Filosooph. Dit Blijspel, kan 'er even door. In 't jaar 1755. was de geest der Dichteren, zo 't scheen, niet werkzaam in eigen vindingen. Maar den 26 April des jaars 1756. trad Mustafa en Zeanger ten Tooneele: dit elendig stuk, moesten de arme Tooneel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
speelers, tegen hart en zin, als een spoegdrank in nemen, om het op de planken van het Tooneel voor het oog van 't publiek uit te spuwen. Punt heeft het ook moeten inneemen, en ik deed duizend dankzeggingen, dat ik van het gebruiken dezer Drogues gelukkig bevrijd was. Men sloot 'er het Tooneel mede, en om de fraaiheid, wierd het 'er weder mede geopend. In het jaar 1757. 1758. en 1759. zijn in de Haven van Amstels Helicon geen eige vindingen gearriveert: zo 't schijnt was de wind hier toe niet gunstig: maar den 10 Maart 1760. arriveerde de Vriendschap; dit wierd vier maal achter een vertoond, en in dit stuk is waarlijk veel goeds. Ik heb de eer gehad van den Poëet, die een zeer braaf Man was, te kennen; maar wat deze van de uitvoering van zijn Stuk te dien tijde tegen mij zeide, zal ik tot een nadere gelegenheid verschuiven. In 't jaar 1760. opende wij, op den 4 Augustus met de opening van 't Saisoen; een Alegoriesch stukje, door Starrenburg vervaardigt, dat niet gedrukt is, het is vier maal gegeeven. In het jaar 1762, den 12 Januarij, gaven wij Aruntius twee maal. Wagt mijn Heer, ik kan de Guasker en Rozamire van Elverveld, het geen men waardig oordeelde om in de Min in 't Lazarus Huis vertoond te worden, hier niet voorbij gaan; die is ook een eigen vinding, en op dien tijd mede in Helikons Haven gearriveerd. Nu vind ik 'er tot het jaar 1763. geen een meer, als de Juichende Schouwburg van Pater, die wij op de 125 verjaaring van den Schouwburg, den 4 Januarij des gemelden jaars, met gesloten Deuren, voor Heeren Burgemeesteren en verdere voorname personen, na het Treurspel Polieukte, en vervolgens publiek agt maal achter malkander gaven Ga naar voetnoot*; zo dat in tien jaaren tijds, drie Treurspelen, waar van twee mid- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
delbaar, en het andere een zeer slegt stuk was; een tamelijk middelbaar Blijspel, eigen vinding, (doch daar Punt niet in speelde,) van drie Bedrijven, een zoet Zeedespel, twee Alegoriesche Tooneelspelen, met een Parnas Bergje, en een Apollo 'er in, welke ik in beiden de eer hebben gehad te maaken; en eindelijk een Marionetten Spel, dat ik ook mede gedaan heb, maar waar voor spoedig bedankte: alle gerechten door zuivere Vader en Moederstadsche Koks toebereid, daar gij met zo veel ophef van spreekt, en ons wilt doen gelooven, dat dezelve ter eere van Punt gemaakt zijn, om zijn bekwaamheid in de uitvoering te beproeven. Hij heeft 'er slechts in vijf gespeelt, drie tegen; en twee met zijn zin, deze waren de Eduard in de Vriendschap en de Aruntius. Geeft gij hier den Man geen schoone eer? ik laat zulks aan het oordeel van alle onpartijdige Lezers. Nu zegt gij, de Schouwburg was zijne opkomst verschuldigt geweest aan den iever van groote Dichters: en nabij zijnen ondergang heeft hij op zijn beurt groote Dichters uitgelokt en aangemoedigt. Het eerste is onwederspreekelijk, en wat het tweede belangd, ik heb na Langendijks dood, wel Vertalers en Rijmers, maar geen Tooneeldichters, die iets zeggen wilde gezien. Wat 'er zedert het jaar 1777. gebeurd is, weet ik niet net, want ik houde mij 'er zoo niet meer mede op als in dien tijd; ik heb geen gelegenheid en ook geen lust, om al wat 'er uitkomt, wegens het Tooneel te lezen. Het grimmelt tegenswoordig van Knaapen, die zich Dichters laten noemen. Zeker Poëet zeide eenige tijd geleden, tot mij, hunne naam is Legio, want zij zijn veele, maar konde ze met hun alle maar een vierde van een Hoofd of Vondel maken; het zoude beter zijn: en wat aanmoediging van Dichtkunst betreft, in mijn tijd, kreeg een Dichter voor zijn Stuk een vrije Entré, volgens ordre, voor een jaar, maar hield haar gemeenlijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor al zijn leven, en vier Lootjes in de Bak, zo meenigmaal als zijn Stuk vertoond wierd. Hoe het 'er nu toe gaat, weet ik niet, ik spreek maar van dien tijd, toen de Schouwburg volgens U zeggen, zo rijk in glorie bloeide. Zo vast gaat het (vervolgt gij) dat de staat der fraaie Kunsten van gelukkige omstandigheden afhankelijk is, en van deze staat en gelukkige omstandigheden geeft gij hier zulk een verwonderlijk blijk, dat ieder van de onwaarheid overtuigd moet staan. Gij zegt: men rabbelt tegenwoordig met een gesmoorde stem, koude drames, daar men het verhevene inbrengen wil, met gillen en krijten, dat U, als een gescheurde klok in de ooren klinkt. En ten dien tijde vond men Lieden die zeiden: men vertoond tegenwoordig met een lamentable stem, elendige en somtijds, dat jammer genoeg is, goede Treurspelen, daar men het verhevene in brengen wil, met zo almachtig te schreeuwen, dat men de Regenten bewegen moet, hunne Tooneellisten meerendeels van Breukbanden te voorzien wil men zorg voor hunne behoudenis dragen, en dat ons als het vijlen van een zaag in de ooren klinkt: als men nu deze twee gezegdens tegen elkander overstelt, komen de voorlede en tegenwoordige tijden wel overeen. Nu tot het Blijspel, voor 't laatst moeten wij hier bijvoegen, vervolgd gij op bladz. 70. dat de Blijspelen insgelijks goeden opgang maakten. Spatzier en Smit waren de voornaamste zuilen van het komiecq. Smit was een geestig Manneke; een vlugge Krispijn, een koddige Sanche, een vrolijke Waterlandsche Boer, maar Spatzier wist alles op zijn duim te draaijen. Wat Smit betreft, hij was geestig, maar geen Krispijn, een beste Sanche, en in de Panthomimes, in zijn tijd, door la Chausé gegeven, een uitmuntende Piero. Maar van dien vrolijken Waterlandschen Boer, weet ik mij niets te herinneren. Verders herhaale ik het geen ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds gezegd hebbe, dat hij veel natuurlijke gaaven en talent bezat: en wat Uw gezegde van Spatzier aangaat, hier zoude men uit kunnen opmaaken, dat hij een duimdraaijer was geweest, en het publiek somtijds zand in de oogen wist te gooijen: het is wel eens gebeurd, trouwens hij was de eenigste niet, wij konden het altemaal wel, geene uitgezondert; en het is zomtijds al nodig ook. Van Krelis Louwen, zegt gij verder, heeft hij zo veel eer gehad als Langendijk. Dat is wat sterk, hij speelde, dat is waar, Krelis Louwe zeer goed, hij was een schoone Boer, maar Gerrit de Ridder, waar van gij niets rept, en dien gij ook al niet gekend hebt, was ruim zulk een sterke Krelis Louwe als Spatzier, en van Fokke, hoor ik U niets melden; van deze heb ik wonderen gehoord, en gij haalt hem niet eens aan, het is al wat mijn geheugen bereiken kan, dat ik hem de Rol van Orvitaan in de Verliefde Doctor heb zien maaken, maar ik kan 'er niets van zeggen, als dat hij op iederen vinger een peperhuisje had zitten, en zijn Actitude op dien stond zou ik nog na kunnen doen, maar dat is ook al wat ik 'er van weet, want ik was een kind. Maar ik heb van zijn Flip in 't Spookent Weeuwtje, wonderen gehoord, en hem van kundig en onkundig altijd hooren prijzen. Schmit heeft mij, toen wij beiden voor het eerst van ons leven de twee gelijke Sofiaas zouden speelen, verhaald, dat hij Fokke deze Rol onverbeterlijk had zien speelen, en bij die gelegenheid wees hij mij een trek aan, die hij zeide van hem gezien te hebben, in die passagie, wanneer Amphitrion hem gebied het Koffertje te openen, en hij den Steen, dien hij vast verzekert houd, daar in beslooten te zijn, komt te missen; en zegt: hoe Duivel is het hier? de Steen is weggelopen! die onbetaalbaar was, maar Schmit kon het niet nadoen. Ik heb dezen Rol van de grooten Professor Preville te Parijs, benevens die Passagie, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook zoo schoon zien bewerken. De Ridder heb ik gekent, ô dit was ook een overaartig comiecq Acteur, zulke susjetten komen 'er niet weer; het is belet; 't werk is met te veel geweld den bodem ingeslaagen: geen Jacobus Jordaan, dat een excellent Acteur was, geen Verkuil zelf, dien hem opgevolgd heeft; nog geen Spatzier in eenige Rollen die hij meesterlijk vertoonde, zullen huns gelijken hier licht weer vinden. Nu verder, en met den Docter tegens dank, scheen hij een professoraat te verdienen. Een Professoraat overeenkomstig met Filebout zekerlijk? ô dien gierigen Geerard zegt gij, wel nu dien Gierigen Geerard? wat was die nu? hij was goed, maar de oude Duim had hem ook goed gemaakt in zijn tijd: en Duim heeft hem ook eens zeer wel gespeeld; dien Lubbert Lubbertze, zegt gij verder wel die was geen van zijn beste Rollen. Dien Rykert in 't Gedwongen Huwelijk, schreeuwd gij, die speelde hij ook goed. Maar had gij in de plaats van die Rollen, die gij faar nedersteld, Thales in Democritus, Lizimon in den Glorieus, Gerontes in de Getrouwde Philosooph, Argantes in de Wedergevonden Zoon, Joris in Nanine, de Boer in Nieuwe Beproeving; en noch meer, te lang om hier te noemen, genomen, dat waren zijn triomphen, in deze Rollen was hij excellent. Santilane, in 't School voor de Jaloerschen, was regt goed. Het heugt mij dat ik in het jaar 1762. te Parijs aan 't Huis van le Kain, met hem over onze Schouwburg spreekende, alwaar hij in den jaare 1760. op den 5 April, Philoctetes met het School voor de Jaloerschen had zien vertoonen, hij Punt zeer prijs over de Rol van Santilane in het School voor de Jaloersche; zeggende, Bon Acteur, Belle Masque. Waar op ik hem uit den droom hielp, met te zeggen, dat het Spatzier was, die hij voor Punt genomen had, wijl Punt even als hij, niet als het Treurspel alleen bezigde, en dien avond niet gespeeld had, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebbende ik zijn Rol van Pijrhus in Philoctetes waargenomen. Waar op hij zeide: He bien ce Spatzier est un fort bon Acteur il travaille fort bien. Alle Fransche Tooneelspelers die hem gezien hebben, en verdere Vreemdelingen, schoon zij de taal niet verstonden, hadden behagen in zijn Panthomimen, prezen bij uitneemendheid zijn masque, dat een gave der Natuur was. Hij speelde in sommige Treurspeelen ook niet kwaad, hij hadt in zijn Jeugd het gantsche eerste emplooi zo wel in Treurspel als Blijspel gespeeld, het staat mij noch voor, dat ik hem in 't jaar 1746. Golo in Genoveva zeer goed heb zien speelen, als mede Jonker Jan in Jodelet, of de Knecht Meester; en Gabinius in Gabinia, speelde hij zeer fraai. Ik zou hier heel veel van deze mijn gewezenen makker kunnen zeggen, maar zal dit tot nader gelegenheid bewaren. Nu roept gij uit, al geest, al zout; zuiver Athisch; Moljere, Lucianus, en Aristofanes waardig! Ga naar voetnoot* Dat Attisch Zout komt daar al apropo, en is weer een Dichtstuip, mijn Heer, zoo nadeelig voor de gezondheid, inzonderheid voor die der hersenen, daar kunnen op zulk een wijs valsche plooijen in koomen, die 'er, al is men | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog zo jong, daar na zo bezwaarlijk uit te wisschen zijn. Wat de drie Knapen die gij dat Athisch Zout waardig acht, betreft, zoo Lucianus in wezen was, hij plakte U misschien in zijne samenspraken, en Moliere of Aristofanes zouden U mogelijk tot een model in een van hunne Spelen gebruiken. In sommige gevallen, vervolgt gij, scheen Starrenburg ook onnavolgbaar: In den Zwetser was hij 't waarlijk. Dat waarlijk ontken ik. Ik heb een Ga naar voetnoot* Acteur van mij in 't graf leggen, die hem in zijn Leven ruim zo goed uitvoerde; en Wighman, die dezelve lang voor Starrenburg speelde, zoude ik ook boven hem in deze rol prefereeren. De Vader in de Wedergevonden Zoon was zijn triomph: ik heb hem Iman in de Deugdzame Hoveling eens excellent zien speelen: het was jammer, dat hij altijd zo sterk outreerden. Nu komt Juffrouw Bouhon weer in dansen: onze verhevene Juffrouw Bouhon, zegt gij, wist zich ook naar dien toon te schikken, en speelde somtijds, onder anderen, een onbetaalbaare Xantippe; al weer onbetaalbaar; wel zeg maar, dat zij die Rol wel speelde, of bezigt gij dat onnavolgbaar en onbetaalbaar, om dat die twee vokaalen in dat baar zo mooi in 't oor klinken? en die men door baar zo poëzijachtig zou kunnen uitgalmen? wel verstaande, poëzij uit de Kikkersloot van Parnus, geen zuiver hengstebrons werk; zulks is 'er te heilig toe. Verder vervolgd gij, op deze lijst verdient ook gesteld te worden de Jonge Wéémeyer, van wien wij nog eens in 't voorbij gaan gewaagd hebben. Deze bevallige Speler, tot het Treurspel geboren, wierd in zijnen voortgang, door Corver, die beter vleijen kon, eenigzints verhinderd; waar door hij genoodzaakt was zijne Talenten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in alles te beproeven. Was de Jonge Wéémeyer zulk een baas? was ik een hinderpaal voor dien Jongen Knaap zijn opkomst? en was die Borst juist voor het Treurspel geboren? (hier is vast weêr wat van uw Atiesch Zout, mij dunkt ik proef het al.) Ik ben U zeer verplicht, dat gij het mij doet weten; ik was 'er waarachtig onkundig van: ik heb hem nog al veel Rollen van mij overgegeven, als Aurelius in Fausta; Patroklus in Achilles, en andere, die mij nu niet in willen schieten, op dat hij voort zoude komen, maar het wilde in dien tijd niet lukken. Hij speelde in den Zomer in onze Reistroep veeltijds den Koning: hij kon verbaast gaauw van buiten leeren, alsmede knap schreeuwen, dat ik hem altoos getracht heb af te wennen: het beste dat ik hem heb zien speelen, was te Leyden Arzames in Rhadamistus en Zenobia. Hij had redelijk don Naturel, maar weinig talent. Hij was mede in onze conspiratie om den Schouwburg te verlaten, maar handelde met mij als Jaffier in 't Gered Venetië, met Pedro handelt: hij verried ons, daar hij ook bitter voor gestraft is. Maar dat gij mij voor een vleier wilt doen doorgaan, is grappig: die mij kent zal het niet zeggen. Ik ben nog wel voor een koppigen d....r, en voor een onverzettelijken Satan uitgemaakt, maar een vleier ben ik nooit geweest. Ik wil ieder die het toekomt zijn behoorlijk respect betoonen, maar ik wil van niemand een vleier zijn. Wat is 'er op den Schouwburg doch te vleien? en waarom zou ik doch gevleid hebben? om Rollen te spelen? ik stak 'er dagelijks aan Wéémeyer en Evers af, ik partageerde met Punt in de Jeune Premiers, en uit deze partage ontstont onze oneenigheid. Zelf deed hij Corver, vaart gij voort, dikwijls afbreuk in de galante Rollen, die hij veel natuurlijker uitvoerde; want bij Corver is alles Petit Maitre. Ik weet niet dat die jonge Knaap mij ooit eenige afbreuk gedaan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft. Gij redeneert van ons Tooneel, dat ik bijna denken zou, dat gij ten dien tijde, mijn Heer, vergeef mij deze uitdrukking, een van die jonge Kalfjes moet geweest zijn, die gemeenelijk door de Schouwburgen slenteren, en al mede een oordeel vellen, als jonge spreeuwtjes, een gebroed dat de oude snappers volgen moet, zegt Diogenes in Xantippe. Ook weet ik niet, dat hij galante Rollen, gelijk gij zegt, bij mijn tijd gespeeld heeft, als de Eelhart in 't Valsch Vooroordeel, die bitter was, om te aanschouwen; hebt gij van hem in later tijd zulke galante dingen gezien? ik kan 'er niet van oordeelen. Na dat ik den Schouwburg verlaten heb, ben ik 'er zelden weder in geweest; en heb die jonge knaap niet weer, als omtrent twee jaar daar na, eens te Rotterdam aangetroffen, daar hij mij verzogt het voorledene te vergeten; en hem bij mijn Troep weder aan te nemen, bij welke gelegenheid hij Amstels Helicon, zijn Pindus, zijn Pegazus, zijn Parnassus, zijn Hengste Bron, ja zijn Apollo zelf, met al zijne Dichterlijke klanten, zeer smakelijk eenige dozijnen vervloekingen na 't hoofd wierp: maar ik bedankte hem vriendelijk, hem zeggende, dat hij daar zeer wel was, en 'er zich maar houden moest. Dat bij mij alles Petit Maitre is, vind ik een aardige reflectie van U, daar ik niet weet, dat ik de eer heb U te kennen. Het is even zo veel, als of ik mij omtrent een jong Dichtertje, om dat hij een bejankt Treurspel in 't licht gebragt had, aldus wilde uiten, want bij N.N. is alles poëet. Een veritable Petit Maitre mijn Heer, is zulk eene lelijk figuur niet als men hem uitschildert. Men vindt 'er somtijds beminnelijke Menschen onder, die zeer wel oordeelen; ik kan deze in zekere opzichten met een waar Dichter in één daglicht beschouwen. Ik zeg in zekere opzichten. Maar een Petit Maitre Forcé of een Fat, kan met een jonge Parnas Huppelaar, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volmaaktelijk in zeker opzicht monsteren: het zijn twee dieren die al zeer veel overeenkomst hebben. Ik blijve U echter dankbaar voor mijn Petit Maitreschap, schoon het mij tot een overtuiging zoude kunnen strekken, dat gij niet veel Petit Maitres gezien hebt. Wéémeyer, zegt gij verder, was een onvergelijkelijk Lichtmis. Of gij dit nu op Helicons planken of in practijk meent, is hier twijffelbaar; maar volgens het eerste, is de Rol van den Lichtmis een Rol die meest alle Jongelingen zeer wel spelen. Ik heb haar, ik weet zelf niet van hoe veele differenten zien maken, die ze allen wel speelden, den een wat meer, den anderen wat minder. Verder zegt gij, wij hebben hem met een algemeene toejuiching voor Overdaad in de Mode zien speelen. Trouwens 't is ook waar, dat hij daar omtrent tot zijn ongeluk de Natuur te baat had. Hier van kan ik niets zeggen: ik heb hem die Rol nooit zien spelen: ik heb dezelve altoos gespeelt zo lang ik op den Schouwburg geweest ben, zo dat het na mijn tijd moet voorgevallen zijn. Zo hij daar omtrent te baat had, zo moet dan ook die Natuur na mijn tijd in hem gearriveerd zijn, want bij mijn tijd weet ik niet dat hij zo overdadig leefde. Nu vaart gij voort te zeggen, men meent dat Punt en Duim, waaren zij in dien smaak gevallen, tot het Blijspel ook zeer bekwaam zoude geweest zijn. Het is om te lagchen als men zulk eene redenering hoort. Waren ze in dien smaak gevallen? Heeft Duim van 't jaar 1727. af, toen hij op zijn 31 jaar voor 't eerst met de Rol van Juba in Cato het Tooneel betrad, niet altoos in al de kleine Naspelen en in de groote Blyspelen, de minnaars moeten spelen? heeft hij tot het laatst dat ik met hem gespeeld heb, in de Verstrooide van Gedachten de Leonard niet gemaakt? heeft hij de Rol van Gysbrecht, en Lysje Bor, hier voor aangehaald, die van Badeloch ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vult? en hebben zij niet, terstond daar na, Krelis en Elsje, in Kloris en Roosje gezongen? Heb ik hem Ferdinant in de Min in 't Lazarus Huis niet zien spelen? (Robyn erfde die Rol van hem, en ik weêr van Robyn,) Eelhart in de Wiskunstenaars, de Vermomde Minnaar, in 't eind het gantsche emploi, zo als ik het naderhand bekleed heb, heeft Duim dat niet vervult in zijn eersten tijd? heeft Punt in den beginne Valerius in de Min in 't Lazarus Huis, Eelhart in de Waarschijnlijke Tooverij, de Belachelijke Jonker (deze laatste op een privaten dag, met gesloote deuren, zo hij zelf verhaald heeft,) niet gespeeld? heeft hij Valerius in de Dobbelaar, en de Glorieus, zelf niet gespeeld? en Duim 'er de Rol van Likander in vervult? Punt had maar in zijn tweede of derde Jaar aan de Schouwburg den heeren verzogt, of wel geconditioneerd, dat hij in geen Blijspelen mocht verschijnen, voor reden gevende, dat hij zijne affaires buiten 't Tooneel had, en dus telkens door geen meenigte van Rollen wilde overkropt worden, en ook niet wilde genoodzaakt zijn alle speeldagen te spelen, en dus verzuim in zijn Kunst te verwekken. Dit ging aan, en dus kon Punt rekenen dat hij maar 40 maal in 't jaar speelden. Hij deed zijn Vrouw Anna Maria de Bruin ook van het Blijspel ontslaan, ja zelf van den Dans, 't welk omtrent twee jaar voor haar dood voorgevallen is; tot dezen tijd toe, is zij noch middel Danseresse geweest. Zij danste zeer wel mijn Heer. De Heeren lieten Duim uit hun zelf langsamerhand, ook uit de Blijspelen; en dit is, ik zeg het opentlijk, de eerste grondslag tot verderf geweest, waar van ik bij een andere gelegenheid wijdloopiger hoop te handelen. De Liefhebbers, vervolgd gij, gewagen noch van eene Vertooning van de gelijke Tweelingen, voor veele jaaren; waar in zij de beide Quirijns met groote kunst uitvoerden. Het is waar; dat heb ik gezien, en 't was zeer goed. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij speelden ook de Twee Advocaten in de Boeren Rechtbank zeer schoon, zoo men mij gezegt heeft; ik was 'er niet tegenwoordig. Duim speelde somtijds Democritus in de verliefde Philesoof zegt gij. Die heeft hij gespeeld van dat het stuk uitkwam, tot dat Starrenburg hem 'er van ontlaste, 't welk bij mijn tijd geschied is. Punt, Allardus vervolgd gij, in den Wedergevonden Zoon, dat is bij mijn tijd voorgevallen; maar hij speelde dezelve niet somtijds, maar altoos. Verders zegt gij, doch deze Rollen kunnen eigentlijk niet wel comiecq genoemd worden. Sorteeren de voorgemelde Rollen dan onder het comicq emplooi? Men noemt ze gemeenlijk het emplooi van 't hooge comicq. Het comicq emplooi bestaat in de Knegts, Kamerdienaars, Krispijns, Mantel Rollen, Financiers, Boeren, enz. en het Bas comicq, Niais en mindere comicque. Ik denk niet dat gij Punt en Duim daar ook aan gesteld wilden hebben. De Advocaten in de Boeren Rechtbank zouden eigentlijk aan het emplooi van 't hooge comicq niet behooren, maar al de andere wel. Meent gij dat het altemaal aan een Tooneel te doen is, met een helm met pluimen 'er op, een fabel in de hand en een schild aan den arm; en met te dreigen alles dood te slaan, wat 'er voorkomt? Het gaat 'er altijd zo niet toe, daar moet ook ander werk gedaan worden, dat ook goed diend te wezen; 't is altijd niet met Juno, Diana, of Psysche te doen, 'er hoort meer tot een Tooneel. Nu vaart gij voort ons te berichten, dat Eduard in de Vriendschap Punt zijn laatste Rol te Amsterdam is geweest; en geeft ons vervolgens eene Beschrijving van den Brand des Schouwburgs, die op den 11 Mey 1772. is voorgevallen; welke Beschrijving volkomen overeenkomt met het geen ik uit den mond van Punt, op den 20 Augustus deszelfde jaars, zelf gehoord | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heb. Alleen vind ik in Uw verhaal niet, dat hij, Punt namelijk, wanneer hij zijn Vrouw weder vond, tot haar zeide: Kind, wij hebben zo dikwerf die groote zielen, die door hunne rampen gedrukt, echter boven het geval verheven bleven, op het Tooneel verbeeld: laat ons nu toonen, dat wij het wezendlijk zijn, en 'er niet meer van spreeken. Waar op hij over iets anders begon te redeneeren. Ik vind dit groots in zulk een omstandigheid. Op pag. 81. vervolgt gij aldus: maar de plooi die zijn geest gezet had voor het Tooneel, was nu al te diep geprent, om uitgewist te worden, zo lang hij adem haalden. Dus verlangde hij vurig naar gelegenheid om insgelijk in dat beroep hersteld te worden. Het was, mijn Heer, zo ik het zeggen mag, een groote dwaasheid op zijn 62 Jaar, nog te verlangen, om, na zulk een droevig ongeval, weder op het Tooneel te verschijnen, daar hij duidelijk, zo hij alles wel ingezien had, kon bemerken uit het ophouden en traineeren, dat men in bedenking stond, of men weer een Schouwburg zoude oprechten of niet. Heb ik immermeer in mijn leeven aanmerkingen op onze Natie gemaakt, het is in dien tijd geweest. De Schouwburg brande op den 11 Meij 1772. door onvoorzichtigheid van de Vlaamsche Operisten, zo men zeide, af; men laat de Tooneelspeelers, die een lange reeks van jaaren hun brood aldaar gewonnen hadden, in onzekerheid, of zij wel immer hun bestaan weer zullen krijgen; in plaats van hun, zo als men bij andere volken, die onder eene dispotike magt staan, dadelijk in zulk een ongeval doet, (waar van Parijs ons tot een bewijs strekt, alwaar tweemaal de Opera afgebrand is, en zonder verzuim de Operisten de eerste keer op 't Theater in de Thuilleries, en de tweede keer in een Tent, waar in zij actueel nog speelen, terwijl men hun verbrand Huis weer op bouwd) een plaats aan te wijzen, om hun half verlooren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brood weer te zoeken; zo liet men hen in 't lange pak heen loopen; en, dat noch in 't gantsche Christenrijk na mijne gedachten geen plaats zoude hebben, permiteert men (als om hun smaad aan te doen) den Vreemdeling op Kermis in zijn Tent te spelen. Ik prezenteerde mede een Request, op aanraden van Spatzier, doch zonder hoop op een goed gevolg als kennende te wel mijne Stadgenooten, om een gunstig apui te erlangen, en het ging als ik verwagt had; nihil op mijn Request. Maar Neits die ten dien tijde naast mijn zijde, te Rotterdam aan de Oostpoort speelde, kwam op een morgen bij mij, tot mij zeggende: ik heb permissie te Amsterdam bekomen, God zij lof, ik ben 'er zoo verheugd over, want dit is een teeken dat 'er wel weer een Schouwburg zal komen, en dus zullen dan die arme Luidtjes, daar ik in mijn hart en ziel mededogen mede heb, hun broodje behouden. Terstont schoot mij dezen regel uit Nicomedes in den zin, daar hij tot Flaminius zegt: wat is dit een teeder en barmhartig afgezant. Ik wensch 'er u veel geluk mede, antwoorde ik hem koeltjes, maar danke God, dat ik met het Amsterdamsch Theater in dit geval niets te schaffen heb; want zoo ik 'er noch in dienst was, zou zulk een schreeuwend ongelijk, mij mogelijk disperate invallen doen krijgen, die voor ons beiden niet zeer aangenaam zouden kunnen zijn. Verder zegt gij: den verdienstigen Starrenburg stierf, juist niet van honger, maar ten minsten van hartzeer. Dat is niet waar, van geen van beide; maar zijn dood heeft zeekerlijk eene oorzaak gehad. Zuiderhout, die zich van mijn Troup op den Amsterdamschen Schouwburg begeven had, en aldaar in een jaar, zo ver was achteruit geloopen, als hij bij mij in vijf jaar geavanceerd was, 't geen ik hem zelf verweten heb, en hij ook wel erkennen wilde, en kluchtig den spot met uw Helikon dreef; deeze geloove ik, dat in zijn sterven, wel een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drachma hartzeer, wegens het Tooneel kan gehad hebben. Punt maakte een plan, om een soort van een Societeit-Theater in Amsterdam op te rechten; hij heeft mij op den 20 Augustus 1782. zoo als ik hier vooren aangehaald heb, te Schoonderloo aan mijn quartier zijn ontwerp komen mede deelen, mij 2000 gl. 's jaars presenterende, zoo ik 'er in wilde treden, waar voor ik hem hartelijk bedankte, wijl ik mijn eigen dingen deed en bestaan kon. Hij hield mij voor, dat ik dan van het zwerven en reizen af was, en dat dit werk veel goeds beloofde; maar ik antwoorde hem, dat ik niet meer zwierf, als toen ik in Amsterdam was geweest: dat ik altoos des zomers gereist had; dat ik zulks geen zwerven kon noemen, wijl gantsch Holland mij maar als eene Stad voorkwam, daar ik nu aan het eene, en dan aan het andere einde mij bevond, en dat hij wel wist, dat ik een reizend, voor een stil leven stelde. Ook gaf ik hem te kennen, dat zijn plan, in mijne oogen, niets meer als een Lucht-Casteel was, en dat ik niet geloofde, dat het zijn beslag zoude krijgen, wijl hij buiten kennis van Regenten, achter het scherm werkte, en als deze 'er achter kwamen, zij het zeer onvriendelijk zouden nemen. maar hij scheen bijna van den uitslag verzekert te zijn: doch weinig daagen daar na, verstond ik al, dat zijn plan ontdekt, en hij in groote disgratie bij zijne Heeren Regenten gekomen was, die hem, (wijl zij hem na den Brand, direct van een vrije wooning en van turf en licht voorzien hadden, en dus, even of de Schouwburg nog in wezen was, als hun Castelein aanzagen.) van snoode ondankbaarheid beschuldigden. Op pag. 82. zegt gij: op 't onverwagtste boodt zig van buiten eene gelegenheid aan, die alle klagten stilde. Te Rotterdam, alwaar men dikwijls gewoon was de Amsterdamsche Speelers en Speeleressen, buiten Punt en Duim, geduurende den Zomerschen stilstand des Schouwburgs te zien, begre- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen de Liefhebbers nu, dat zij, ten minsten voor eenigen tijd, dit genoegen bestendiger konden smaken, en nodigde met dat oogmerk de Amsterdamsche Vrienden zeer sterk, om tot hen over te koomen, mits den grooten Punt aan 't hoofd hebbende. Deze Rotterdamsche Historie, heeft zig dus toegedraagen. 'Er, was zedert het jaar 1763. geen Amsterdamsche Troup buiten Rotterdam geweest; en wanneer ik, in October 1772. aldaar de eer had, voor het Wijnkoopers Gild, twee dagen agtereen, in den Doelen te spelen, werd mij in stilte door zeker Heer van de Regeering gezegd, dat 'er kans zoude zijn, om tegens Mey aldaar in de Comedie van Erkelens te speelen; en dat, zo ik wilde, 'er nu mogelijk gelegenheid zoude zijn om de Comedie aldaar wat bestendiger te maken. Ik antwoorde, dat ik niets meer wenschte, als dat ik des Zomers onder den wal van Rotterdam eenigen tijd door mogt spelen; maar dat ik mijne eigene Tent had, en dus niet zeer genegen was, bij een ander huur te geven. neen! dit zoude moeten zijn, hervatte hij, in de Schouwplaats van Erkelens, zoude het moeten geschieden; mij verder zeggende: voor Mey zullen wij elkander nader spreken; neem het eens in u bedenking. Ik liet dit loopen, want hebbende al zoo veel chemerike dingen bijgewoon, had ik meenigwerf bevonden, dat mijne oude Moeder in haare eenvoudigheid zeggende, (wanneer zij hare Kinderen, de zugt voor 't Vaderland, trachte in te prenten) och Kind, Holland is zo een zoeten dal, het ware Land van Beloften, wel de waarheid gesprooken had, want het zijn meest beloften daar wij doorgaans hier te Land mede gepaaid worden; en dus stelde ik dit praatje uit mijn hoofd: maar in Januarij van het jaar 1773. vernam ik alhier in 's Hage, dat Punt zich te Rotterdam bevond, en aldaar goede hoop had, om tegens Mey in de Comedie van Erkelens te spelen. Ik liet mij infor- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meeren, en bevond, dat de Tooneelspeler Evers, dit Punt, die nergens van wist, aan de hand had gedaan; en wijl dezen eerstgenoemden in Rotterdam zeer bekend was, vertrok hij met Punt in December 1772, daar naar toe, en addresseerden zich bij twee particuliere Heeren, die dit aanstonds zoo ver van de hand wezen, als of 'er geene mogelijkheid toe was. Evenwel het wierd zoo zagtjes rugtbaar, en heeft vervolgens, zoo als ik verder zeggen zal, zijn beslag gekregen. Zij verzuimden ook niets, vervolgt gij, om hen in het bijzonder daar toe te beweegen, door de voordeeligste aanbiedingen en beloften, die ook in 't verschiet eene onderneming van grooter gewicht te kennen gaven: zo dat hij, aan den eenen kant zo zeer aangemoedigd, als hij aan den anderen in zijn billijkste verwachting was te leur gesteld, en dagelijks meer en meer getroffen door het ongelukkig lot van zijne Konstbroeders, wier behoudenis nu grootelijks van hem afhing, eindelijk zijne toestemming gaf. Of men Punt te Rotterdam met beloften of streelende vooruitzigten in zijne onderneming gevleid heeft, is mij onbewust; maar dit weet ik, dat hij de verzoeker en aanlegger van dat nieuwe werk is geweest; en eerst met het begin van Mey 1773. de permissie bekwam, na dat zijne Troup al te Rotterdam gearriveerd was en hij zijne kosten gedaan had; doch zulks kon niet wel eer geschieden, dewijl den nieuwen Dijkgraaf, van welken hij het verlof moest bekomen, eerst in Mey aangesteld wierd. En wat het medelijden met zijne Kunstbroeders betreft, zoo deze hem zijne toestemming hebben afgedwongen, zeg ik, dat het zeer onvoorzigtig van een oud Tooneelspeeler gehandelt was, iets te onderneemen dat hij nooit te vooren bijgewoond had, en 't welk zeer veel verscheelde met te Amsterdam, niets als enkel in de Treurspelen, de eerste rol veertig of vijftig maal in een jaar te speelen: doch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Historie heeft zich geheel anders toegedragen Mijn Heer! Zie hier hoe men het mij bericht heeft. De Heeren Regenten, die zelf geen uitsluitsel van Burgemeesteren kregen, lieten in de Maand Junij, alle de Tooneelspelers in het Weeshuis bij elkander komen, en presenteerden hun, wijl het niet wezen kon, dat zij in Augustus, zo als men gewoon was, weder een Tooneel zouden kunnen openen, en zij echter allen voor het aanstaande saizoen geëngageert waaren, geld voor dat saizoen, tot Mei 1773. toe. Aan mijn Schoonmoeder de Weduwe Brinkman, presenteerde zij 500 gulden, aan Juffrouw van Thil 700 gulden, en aan Punt en zijn Vrouw 1000 gulden, onder voorwaarde, dat zij zich allen, wanneer 'er een nieuwen Schouwburg kwam, weder zouden engageeren. De Dansers wierden hun volle geld, waar voor zij in dat saisoen geëngageerd waren, toegelegd, en, dat verstreken zijnde, bedankt, wijl men die ten allen tijden, zo veel men 'er begeert, kan krijgen. Deze aanbiedingen der Heeren Regenten waren redelijk; zij waren geen meesters, om op hun eigene authorieteit te beginnen; en het zij dat zij de bovengestelde presentatien, uit eigene beweging, of uit last der Regering gedaan hebben, het is doch niet, zo als gij zegt, de menschen van honger te doen sterven: en Punt, die vrij wooning, vuur en ligt, benevens 1000 gulden voor dat jaar gepresenteerd werd; had hen niet moeten trachten te onderkruipen, met een Societeit Tooneel te willen oprichten; en hier toe Burgemeesteren een plan aan te bieden. Ik kan het niet onrechtvaardig vinden, dat de Regenten, zo dra zij zulks vernamen, hem direct aanzeiden, dat hij tegen Mei hunne woning verlaten moest. Ik had even als zij gedaan, en hem mogelijk op het oogenblik uit mijn huis gezet. Wat de overige betreft, deze heeft hij overgehaald, door hen aan zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huis te ontbieden, alwaar hij hen den voorslag wegens Rotterdam deed, en hun een contract aanbood, waar bij zij zich verbinden zouden, dat geen een van allen, zig weder bij de Regenten zouden engageeren, al kwam 'er ook een nieuwen Schouwburg, ten zij die Heeren hem en zijne Vrouw ook engageerden. Dus begreep hij zelf wel, dat de storm t' avond of morgen, op hem zoude nedervallen. Ik moet u zeggen, mijn Heer! ik kan deze handelwijze van Punt niet goedkeuren: velen hebben het ook niet willen teekenen, daar ze gelijk in hadden. Toen wij in het jaar 1763. met ons zevenen den Schouwburg verlieten, heb ik zulke voorwaarden van mijne conspiranten niet gevergd: 'er wierd wel gezegd, geen een of altemaal weder aangenomen, maar ik lachte daar mede, en zeide tegens Bouhon, dat wij wel in zulke omstandigheden konden geraken, dat wij God zouden danken, dat wij maar weder bij den Schouwburg, die wij nu verlieten, ons brood zogten: dat, wat mij betrof, het mijn voorneemen niet was; maar wel onverschrokken mijn plan te volgen, doch dat ik niet wist, zoo lang ik in leven was, wat mij over kon koomen; en hij zo min als ik. Maar hij met drift bezet, antwoordde dat hij zich eer een kogel door den kop zoude jaagen, als weder keeren. Waar op ik antwoorde, ik niet, wij zijn tot dat vrolijk werk niet bevoegd, zoo lang wij beiden opkomende Kinderen hebben, die zouden ons de berooving onzer zorg, met reden kunnen verwijten. Maar de uitslag heeft doen zien, dat zij alle wedergekeert zijn, en dus meer drift als ik, ter dier tijd, in 't hoofd gehad hebben. Had hunne drift zo wel in 't hart gezeten, wij hadden wel wat anders uitgevoert. Had Punt de woning, brand en ligt van de Heeren Regenten niet aangenomen, hij zou hebben kunnen zeggen, ik verklaar mij als vijand: dan was zijne zaak goed geweest, maar nu was het een soort van verraad. 't Is waar, hij heeft voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de 1000 gulden bedankt, maar had de woning, brand en ligt ook van de hand moeten wijzen. De anderen hebben het geld getrokken. De Heeren Regenten, (toen mijne conspiratie ontdekt was,) beleiden in Februarij aanneem-dag, waar op wij ook verschenen. Zij presenteerden mij 200 gulden opslag, zoo als ik in de Kamer kwam: ik bedankte vriendelijk en gaf hun mijn voorneemen te kennen, gelijk de overige ook deden; en dus was de zaak eerlijk getracteerd. Ik heb hun verders tot de maand Mey toe, wijl mijn contract tegens dien tijd eerst ten einde liep, met dezelfde getrouwheid als te voren gediend. Bouhon en zijn Vrouw waren in December al van den Schouwburg afgegaan. Op pag. 83, vervolgt gij, na ons te willen doen gelooven, dat Punt deze zijne Rotterdamsche onderneming, meer tot nut van zijne nieuwe Maatschappij, dan voor zijn eigen belang in 't werk stelde, ons een zaak van weinig belang, als een groot wonder voor te stellen; dus uit gij u: Weinige dagen voor zijn vertrek na Rotterdam gebeurde 'er iets van dien aard, het welk alle zijne Huisgenoten verbaasde. Op zekeren morgen, dat hij zeer klaagde over eene onpaslijkheid, die, reeds eenige dagen geduurd hebbende, merkelijke bekommering begon te geeven, wordt hem een nieuw Romeinsch kleed t'huis gebracht, waar mede hij te Rotterdam zijne intré dacht te doen. Straks rijst hij lustig op, beschouwd het, past het aan, en treed op het oogenblik in de verbeelding, als of hij het Tooneel geopent zag, om 'er een grootsche Rol te speelen; zijn bleek gelaat hernam een blozende kleur, en het heldenvuur van Achilles, of den jongen Horatius, schitterde uit zijne oogen, straks daar na eenige schoone vaerzen uitgeboezemd hebbende, keerde hij te rug uit deeze verrukking, en bespeurde zelf met verwondering dat zijne onpasselijkheid gantsch verdweenen was. Meermaalen had hij zich gezond | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gespeeld; nu scheen hij door die enkele voorsmaak van die geneuchten zelfs verjongd te zijn, 't liep echter aan tot den 26 Mey 1773, eer hij de gewenschte voldoening genieten mogt. Is dit nu zulk een verbaazend geval, om eenige beroemdheid aan Punt toe te brengen? Ik beken, dat Schmit dan ook alle speeldagen, als hij speelde, een beroemde daad deed; want die veranderde gantsch en al, zo dra hij zijn speelkleed aantrok: en ik heb een Fransch Tooneelspeler gekend, die alhier na eenigen tijd kleine Anonces gespeeld te hebben, in de tragedie zou verschijnen, en met Pijlades in Andromache zijn debut stond te doen: hij had, volgens 't gebruik der Fransche Tooneelisten, zijn kleed voor zijn emplooi in gereedheid doen brengen, en kwam het bij den kleedermaker, alwaar ik mij juist met twee zijner makkers bevond, aanpassen; zo ras hij het aan had, beschouwde hij zich voor den spiegel en begon aanstonds zijn rol van Pylades te declameeren, met zo veel drift, dat een van hen tot mij zeide, voila un homme bien fou de la Tragedie. Hij speelde des anderendaags de gemelde rol op een zeer barbaarsche wijze; zoo dat zijn vuur daags te vooren, niet veel te beduiden had. Diergelijke verrukkingen, kan een gering, zo wel als een groot Tooneelspeeler, bezitten, en kunnen Punt geene buitengewoonheid aanzetten, al zoo min als zich een Koorts van 't lijf te spelen. Dit is mij in de rol van Sigismundus, toen ik die voor 't eerst speelde, ook gebeurd; en andere Tooneelspeelers hebben ook die gevallen gehad. Hij kreeg dan evenwel in Mei die gewenschte voldoening; 't is waar, hij heeft 'er zijn rekening niet kwalijk bij gevonden, maar de uitslag die hij verwacht had, ging ver buiten zijn gedachten; en dit had hij, zo hij wijs ware geweest, moeten voorzien. Nu begint gij op pag. 83. zo vreeselijk te dwa- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len, en zo grof van de waarheid af te wijken; dat het 'er in 't geheel niet door kan. Vreest gij niet, mijn Heer! dat gij bij het nageslagt een oorzaak tot groote disputen zult verwekken? en dat men wegens de plaats of plek daar Punt zijn Tent gestaan heeft, zal kunnen twisten, even als over den grond waarop de muren van het oude Jerusalem, en den Tempel Salomons gestaan hebben, waar van thans bijna geene zekerheid, door de verwarring der Reisbeschrijveren, meer te bekomen is? Jerusalem legt ver van hier, en dus kan een ieder de waarheid niet onderzoeken; maar Rotterdam legt dicht genoeg bij Amsterdam, om door iemand, die een zaak naar waarheid onderzoeken wil, bezogt te worden. Gij wilt schrijven als of gij alles bijgewoond had; en ik twijffel sterk, of gij wel immer een anderen Schouwburg, als den Amsterdamschen gezien hebt, zo gij al ooit verder als den Singel of den Overtoom buiten die Stad geweest zijt. Op den Singel, zegt gij, even buiten de Schiedamsche Poort, was op zijne kosten eene Tent opgeslaagen, waar in hij een treffelijk Tooneel, benevens eene welgeschikte Schouwplaats, had doen vervaardigen; Dit is een groote onwaarheid mijn Heer, daar is door niemand een Tent opgerecht, en even buiten de Schiedamsche Poort heeft niets van die natuur gestaan. Op den Binneweg, buiten de Binnewegsche Poort, in de op een na laatste Laan, stond de Comedie, die de Stalhouder Leendert Erkelens, voor zijn eigene rekening, in den jaare 1766. of 1767. had laten bouwen, om 'er de Fransche Troup van Chalaize in te doen speelen; die 'er drie keeren en niet meer in gespeeld hebben. Deze Comedie huurde Punt van gemelden Erkelens voor agt Ducaten per speelavond: hij heeft in dezelve vele onkosten gemaakt, met die zeer te verbeteren; maar na dat Punt het verandert heeft, was het een zeer mooi en proper Schouwburgje. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder zegt gij: ook waaren alle Tooneel Sieraden, Kleederen, en verdere noodwendigheden, voor zijne Rekening, zo wel als volgens zijne ordonnantie, uitgevoerd; en wel zonder moeite of kosten te spaaren: al het welk zijn sterke zucht voor dit beroep ten klaarsten bewijst, dewijl zulk eene onderneming andersints met zijne omstandigheden niet overeenkomstig schijnen kon. Zijne Tooneeltjes waren niet onaartig, en zijn Hofzaaltje van Lairesse, dat hij zelf zeer zorgvuldig en mooi gecopieerd had, toonde zijne achting voor dat verbrande meesterstuk, wiens weerga ik op geen Tooneel, nog in Braband, Vlaanderen noch Parijs gezien heb. Men had het op den nieuwen Schouwburg te Amsterdam, ook behooren te laten copieren, om het voor de vergetelheid te bewaren, trouwens dat zoude noch kunnen geschieden, want 'er is een plaat van; het Tooneeltje van Punt is voor het meerder gedeelte, ook noch in wezen, en de couleuren bij weinige noch in memorie. Zijne Kleederen waren vrij slecht en zuinigjes aangelegd. Zij waren meest van Durand, Calamink of Grein; Satijnen of Taffen waren 'er niet onder; en de modellen die hij opgaf, waren zeer onnoozel. De Kleermaker, die mijn Magazijn, alhier voor het grootste gedeelte gemaakt heeft, betuigde aan Punt zelve, dat hij van de bovengemelde stoffen zulk eene goede Drapering niet kon maken, als hij voor mij gemaakt had. Zijne Turksche kleederen waren infaam, en zijn Romeinsche waren de ouderwetsche van Amsterdam, voor welker model hij zoo fanaticq was, dat hij, toen ik tot twee keeren ondernam, om op het Amsterdamsch Toneel te wagen, de nieuwe Costume van de Franschen, (die ten dien tijde veel beter als de onze was, maar nu ook al begint te bederven,) in te voeren, hij mij bij de Regenten, als een ketter uit maakte. Ja mijn Heer, zo 'er maar inquisietie-regt plaats had kunnen krijgen, ik ware tot den brandstapel ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezen geworden, zulks was een afgedane zaak geweest. Deze kleeding stak te Rotterdam aanstonds in 't oog: men was van mijne Troup beter smaak van costume gewoon. Zoo dat zijne zucht voor het Tooneel, wel, zoo gij zegt, door zijne onderneming bewezen werd, maar geenzints zijn goeden smaak als Directeur. Hij heeft bij mij, toen hij al aan 't spelen was, noch om twee Costumes tot modellen gezonden, die ik hem, volgens het gebruik der Vreemdelingen, direct gezonden heb. Maar, vervolgt gij, de grootmoedigheid was ook onafscheidelijk van zijne inborst, en 't scheelde weinig of deze deugd zoude hem op nieuw ten top van eer en aanzien gevoerd hebben. 't Is waar, hij bezat somtijds iets grootmoedigs, doch niet altoos; ook was zijn gemoed al te dikwijl op heele zware toetzen gesteld geweest, waar van mij een gedeelte het best bewust is, om altoos juist zo grootmoedig niet te denken; en of deze deugd hem bijna op nieuw ten top van eer en aanzien gevoerd zoude hebben, buiten Amsterdam, zoude bij mij noch twijffelachtig zijn. Punt was te zeer aan Amsterdam gewend, en dus vooringenomen met zijn Vaderstad; en een groot gedeelte zijner Compatriotten met hem: maar toen men zijne onderneeming te Rotterdam vernam, wat werd hij toen leelijk bij de Amsterdammers! een Ga naar voetnoot*o jemeni, o jemeni, werd 'er op hem gemaakt; zijn speelen werd lager vernederd, als het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerst opgeheven was. Alles was toen slegt bij den Man geworden, en op mijn Persoon viel aanstonds het oog: ik had het waare nu, en men had verkeerd van mij geoordeeld: nu zag men het klaar. Ik heb nog onder mij berustende, mijn Heer! drie Brieven met eene gemaakte hand geschreven, een zonder datum of handtekening, en een van den 6 februarij 1773, benevens een van den 16 Febr. 1773, die ik altoos kan toonen, waar in men mij aanbiedingen van het emplooi van Punt, tot zijn Casteleinschap toe, deed; men wist dat wij gebrouilleerd waren, en dacht mogelijk, dat ik dus denken zoude, ha! nu kan ik wraak van Punt krijgen; nu is de tijd geboren. Maar mijn antwoorden toonden wel haast, dat ik niet laag genoeg was, om het werktuig van eens anders wraak te zijn. Ik heb alles van de hand gewezen. Tot zijn ongeluk, vervolgt gij: had hij te doen met menschen, die, door zijn voorbeeld ontvonkt, hem daar in poogden te evenaaren, en, op de proef te zwak bevonden zijnde, vervolgens wilden toonen, dat zij sterk genoeg waaren om hem te bederven. 't Was in sommige opzichten hetzelve beginsel, waar uit de Kardinaal de Richelieu, aanleiding nam, om den grooten Corneille te haren. Wie gij hier met die menschen in 't oog hebt, beken ik niet te begrijpen; dit is mij te hoog, en de Kardinaal de Richelieu en Corneille, komen daar weder aan te pas, als de Marmre Cleopatra, bij de groep van den al ouden Laökoon. Gij zegt verder: in den aanvang ging alles naar wensch. Eenige Liefhebbers hadden hunne pogingen vereenigd om een zinnebeeldig voorspel te dichten, (dat zo mij verhaald is, vrij zot was) 't welk zij de opening van Apolloos Tempel noemden. Diergelijke winderige tijtels doen mij altoos lachen. Hier mede werd het Tooneel op den reeds gemelden avond ontslooten, en Punt kwam 'er in den vollen luister van Apollo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te voorschijn, weinig denkende, dat hier ooit een Marzyas of Pan tegen hem konde opstaan; veel min..... doch hij wist wel dat het nergens aan Midassen ontbreekt. Zoo hij hier van onbewust ware geweest, was hij een volslagen gek, want hij kwam uit Amsterdam, dat een groote en volkrijke Stad is; en in groote en volkrijke Steden, willen de Midassen gemeenlijk wel voorttelen, en Pans en Marzyassen vindt men 'er gemeenlijk ook in overvloed. Hij maakte dan Apollo, en in Gabinia, 't welk volgde, Galerius. Ik heb deze Vertooning door een Rotterdammer horen verhalen, en zal 'er dus niets van zeggen, als dat zij geschied is. Hetzelve genoegen (zegt gij verder) vertoonde zich een geruimen tijd bij de volgende Vertooningen, doch men bespeurde wel haast dat deeze bestendigheid meer het uitwerksel was van een blinde verwondering, dan van een beredeneerde smaak. Men vleide zich niet te min dat die smaak wel schielijk volgen zoude, zo dra de verstandigsten bij meerder bezadigdheid gehoor verwierven, om hunne oordeelkunde voor te dragen. Doch men wist ook dat het gezond verstand bij de menigte kwalijk zijn Hof maakt: men toonde zich dan bij voorraad ten uitersten verheugd over loftuitingen, die men in den grond niet hoog waardeerden. Dit was nochtans een misslag; want hier door kreegen de Heeren Ga naar voetnoot*Ragotijns een gril in 't hoofd, die alles in verwarring bragt. Zoo Punt, of iemand anders geloofd had, dat die bestendigheid het uitwerksel van een goeden smaak was, was hij wel onnoozel; is die in Amsterdam te vinden? was men daar van zulk een goeden smaak? en maakt daar het gezond verstand bij de meenigte haar Hof? Uw Schrift bewijst zelfs immers het tegendeel. En wie waren doch die genen, die gij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier, zo Moomusachtig, Ragotijns gelieft te noemen? en wat voor een gril kregen zij doch in 't hoofd, die alles in verwarring bracht? Ik zal u, door de waarheid klaar ter neder te stellen, duidelijk bewijzen, dat gij mijn Heer, hier niet vrij van logen- en lastertaal zijt. Zie hier hoe gij de Historie van Punts verwisseling van Directeur in Castelein valschelijk beschrijft, waar na ik u zal doen zien, hoe, en bij welke gelegenheid zij waarlijk is voorgevallen. Dus begint gij: 't Regeeren is zoet; maar onder de zon is geene zoetheid, die zo licht aan 't gisten slaat, en in 't wrangste zuur verandert. De Rotterdamsche Liefhebbers hebben zo wel het een als het ander ondervonden. Zo dra ze begreepen dat deze Liefhebberij eenigermaten den naam van een stichting voeren kon, oordeelden zij insgelijks dat zulk een opklimming verscheide aanzienlijke posten aankondigde. Men besloot, buiten de Binnewegsche Poort eenen nieuwen Schouwburg te bouwen, die ook zekerlijk niet zonder Regenten zoude kunnen bestaan. Maar hoe dan met Punt, die nu alles zo geregeld bestierde? Wel; die zou Kastelijn zijn, gelijk hij te Amsterdam geweest was. Maar zouden deze Regenten de bekwaamheid hebben, die tot het bestier van zo veelerlei zaaken vereischt wordt? Ouderwetsch vooroordeel! als of men niet dikwijls zag met hoe weinig bekwaamheid ook de gewichtigste staatszaken gelukkig bestierd worden. In alle gevallen, de Amsterdamsche Regenten waaren ook geen Tovenaars. Neen, zeker; maar die hadden de ervarenis van schier anderhalven eeuw te baat. Goed: wat men te Rotterdam niet had, zou men door den tijd machtig worden. Ook was men daar niet onbedreeven in den Lauwer-Oogst, dewijl er zelf een Dichtkunstig Genootschap bloeide onder de veelbeduidende Zinspreuk PRODESSE CANENDO. Latinisten waren de Amsterdammers niet. Dat besliste. Zo vreeslijk als de Heerschzucht in 't groot is, zo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kluchtig is zij in 't klein. Evenwel bereikt zij dus ook gemeenlijk haar oogmerk, om dat haare iever onvermoeid is, terwijl de verstandigen zich met haaren ernsthaftigheid te lang vermaaken. Binnen vier of vijf maanden, was het zo verre gebracht, dat de Heer Punt zijn magnificaat moest afleggen, om de waardigheid van Kastelein uit handen van zijn Heeren en Meesters te ontfangen. Hij wierd voor eerst Kastelein van de Tent; en zou het vervolgens van den nieuwe Schouwburg zijn, op Amsterdamsche voorwaarden, die echter op verre na geen Amsterdamsch voordeel aanbrachten. Ondertusschen betaalden men rijkelijk de Kleederen, de Sieraden, en al den toestel, dien men van hem overnam. Men vertrouwden hem ook het opzicht over den aanleg van het nieuwe Gebouw; men raadpleegden noch dikwils met hem over de gewichtigste zaaken; zelfs volgden men ook wel eens zijnen raad, en men beschouwde voor het overige zijne Kunst noch met dezelve hoogachting als ooit. Tegen den Winter van het jaar 1774. was de nieuwe Schouwburg, benevens het huis van Punt, in gereedheid gebragt; zo dat men den 27 December, ter Inwijding van het Tooneel, aldaar vertoonde Maria van Bourgondien, een der schoonste Treurspellen van Hollandsch grootste Dichteres. Punt had 'er de Rol van Adolf; en dit begin was inderdaad zo luisterlijk, dat men alles van de gevolgen mogt verwagten. Men had ook voor hem eene aanspraak in Dichtmaat opgesteld, welke hij na het Treurspel onder de gedaante van Apollo deed, aan de Heeren van de regeering, en veel andere Heeren van het eerste aanzien, aldaar genodigd. Dus scheen zyne glorie noch uit haaren oppersten trans te straalen. Wie zou, die al dit bovenstaande, door u op pag. 83. en 84. ter nedergesteld, leest, niet geloven, dat Punt als met geweld, door de Heeren Commissarissen uit den Schouwburg gezet is, op dat zij 'er zich doch meesters van zouden maken. Het is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'er zo niet toegegaan mijn Heer! uw onderrichter heeft u een allervalscht bericht gegeven; en gij hebt de onbeschaamdheid gehad, om dit, zonder nader onderzoek, zo maar los weg, aan het publiek mede te deelen. Zie hier de waarheid, die ik tegens u valsch bericht overstelle: Zie hier hoe de zaak zich heeft toegedraagen. Toen Punt te Rotterdam met zijne Troup gekomen was, en ik de tijding daar van kreeg, voorspelde ik dadelijk zijnen val, als wel overtuigd zijnde, dat hij geen Man was, die eenige bekwaamheid tot het besturen van een Troup Tooneelspelers had; en geene de minste kennis om een aanleg van dezelve te maken, of iets dat 'er na geleek. Ik wil 's Mans assche niet honen: maar 't is waarachtig zoo. Hij wist niets van dat werk, en was 'er niet voor geschikt; eer het Delfsche Kermis was, kon ik 'er al zes van zijne Troup krijgen, die mij aangeboden werden. Bouhon kwam mij den voorslag doen, doch ik zeide, dat ik in mijne emplooien gedekt was, en hem dus bedankte, wijl ik niemant noodig had. Deze zes, waar onder Bouhon, zijne Vrouw en zijne Kinderen waren, deserteerden allen, en gingen voor eigen rekening op de Utrechtse Kermis spelen. Punt vervolgde hen wel, maar kon aldaar op Kermis niets uitvoeren, en na de Kermis liet hij 'er gras over wassen, dat hij niet moest gedaan hebben: zoo zijne contracten goed hadden geweest, had hij, al had het hem 1000 gulden gekost, een exempel moeten statueeren, dat rigoreus was; ja al had 'er zijn eigen Zoon zelfs bij geweest, had hij het zoo sterk moeten doorzetten als in zijn vermogen ware, indien hij blijken had willen geeven, dat hij een goed Directeur was. Ik was zo mak in mijn Directeurschap niet. Hij was toen in een schrikkelijk verlegenheid, maar dit gat gevuld zijnde, naderde de Kermis, alwaar alles ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
permitteerd wierd, behalven ik met mijne Troup, om Punt geen afbreuk te doen; dit had hij, zoo men mij gezegd heeft, weten te bewerken; zoo zeer vreesde hij mijne kleine bende, daar hij Directeur van een groote was, met zang en dans, 't welk ik niet had. Deze onrechtvaardigheid moest ik verkroppen: trouwens het was de eerste niet, die ik in mijn Vaderland geleden heb: het is de laatste ook niet geweest; ik ben het mishandelen in Holland zo gewoon, dat ik nog al meer verwacht, daar ik geene andere reden voor weet, als dat ik mijne zaken behandel als een eerlijk man, 't welk men hier met afgunst schijnt te beschouwen. Ik wierd dan afgewezen; doch Neits, als zijnde een Vreemdeling, werd gepermitteerd, aan wien ik toen mijn Tent verhuurt heb. Na de Kermis, ging het met Punt den weg van alle dingen: het verviel, en de toeloop verminderde, volgens den gemeenen loop hier te Lande. Punt, verwonderd, had gedacht dat nu de goede tijd eerst zoude aankomen, zoo als hij het te Amsterdam gewoon was; maar hij was onbewust, dat het in de overige Steden van ons Land anders is gesteld. Nu dit was hem te vergeven; hij had nooit als Tooneelspeler buiten Amsterdam geweest, en was gevolglijk onkundig, hoe deze zaken in de Provintie toegaan. Zijn Volk begon te klagen, en zeide dat dit niet op zou nemen, en begonnen na de Vleespotten van Amsterdam om te zien. Punt versterkte hen, en zeide, dat 'er wel haast iets anders zich zoude opdoen, waar door de zaak een anderen keer zou neemen. Hij had zijn Troup, mijn Heer, zeer zwaar geëngageerd, en zou het nu wel wat minder hebben willen aanleggen, maar de Spelers verwagten, zo als het altijd gaat, tegens een nieuwe aanneming, nog meer: zij hadden bespeurd, dat 'er, bij hunne aankomst, twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heeren Kooplieden, gedurig bij Punt, achter 't Tooneel, aan zijn Huis, op de repetities, als anderzints, altijd tegenswoordig waren, en zich met alles bemoeiden, waar door in hun een verbeelding ontstond, gelijk ook waarschijnlijk is, dat deze twee Heeren, hem met geld assisteerden; en in 't eind, in de maand van October, in de stillegging, die om het Nachtmaal voor 14 dagen in gebruik is, even voor dat de Regenten te Amsterdam hunne aanneming aanleiden, kwam een dezer twee Heeren bij Juffrouw van Thil, haar den voorslag van het ontwerp doen, dat zij met Punt gemaakt hadden; hierin bestaande, dat Punt zijn Directeurschap aan gemelde twee Heeren, en nog twee die men 'er stond bij te voegen, zoude afstaan, en dat men geïntresseerdens tot het Fonds zoude zoeken, om de zaak tot stand te brengen: en men vroeg haar teffens, of zij zich bij hun wilde engageren. Juffrouw van Thil zeide, zich te moeten beraden, en ging dien dag bij Spatzier, die al van de zaak wist, en haar tot antwoord gaf, dat men zich ligt voor een jaar verbinden kon: dat 'er van Amsterdam zich niets liet zien: dat hij aan den Heer Hartzink een Brief geschreeven had, doch van hem geen ander antwoord, als dat hij hem tot noch toe niets tot opening geven kon, had gekregen: Ga naar voetnoot*dat zij na zijn gedachten, die aanbieding veilig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kon aannemen. Kort hier op werden alle de Tooneelspelers bij de Heeren ontboden, en hun den voorslag onverwachts gedaan, op denzelfden tijd dat de Regenten van Amsterdam, mede Volk aannamen. Sommige maakten zwarigheid, maar werden door vriendelijke woorden van Punt, en de vier Heeren overgehaalt; en dus werden die vier Heeren, Commissarissen van de Geïntresseerdens, en in die qualiteit Bestuurders van den Schouwburg, en Punt leide vrijwillig zijn bestuur neder, dat een dwaze daad van hem was. ik had van 't begin af reeds voorspeld, dat het zoo gaan zoude, en ware ik in zijne plaats geweest, zou ik 'er nooit toe overgegaan zijn. Hij werd met zijne Vrouw voor 3200 guldens geëngageerd: werd Castelein en kreeg terstond vrij woning in een huis, dat 700 guldens van huur deed, onder de Boomtjes te Rotterdam. Men nam zijne Decoratien en Kleederen over, voor 7- of 8000 guldens, zoo mij gezegd is; en bij het openen, ging de nieuwe directie haar gang. Men vertimmerde nog 1800 gulden aan dit Schouwburgje, en verbeterde het. Men hadt met noch een kleine verbetering, het 'er zeer wel in kunnen stellen. Men speelde voort met vrij goed succes, tot Kermis 1774. wanneer de Commissarissen moede wordende, van alle avonden 8 Ducaten huur te geven, den eigenaar voorsloegen, om het in ééne som voor het gantsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar te huren; en dewijl de decoratien, bekleedsels van banken en lôges hen toekwamen, als mede de kleedkamertjes op een na, 't geen zij alles uit hunne eige beurs, of uit die der geintresseerdens hadden laten maken, en de bloote romp slechts, benevens het overige houtwerk, aan meergemelden Erkelens behoorde, zoo presenteerden zij voor dit laatstgemelde 1400 gulden 's jaars aan huur te geven: hier na wilde de knaap maar gantsch niet luisteren: dit scheelde te veel met het geen hij was gewoon te trekken, en hij dacht niet, dat men eene andere plaats kon vinden. Maar toevallig werden de Geintresseerdens de plaats, alwaar nu de Schouwburg staat, en dat ten dien tijde een Tuin was, aan de hand gedaan: men kogt die in stilte, en men zeide Erkelens aan, dat men zelf zou bouwen: dit verbaasde hem, en het koste hem het leven, zo men zeide. Men begon te bouwen, en het werk wierd in 32 weken voltooid. Het Tooneel wierd zeer goed, doch de Zaal heel slegt geordonneerd. Dat men Punt het opzigt over den aanleg van het nieuwe Gebouw toevertrouwde, is niet waar; men was kort na dat hij zijn Directeurschap nedergelegd had, reeds met hem in onmin geraakt, (om welke reden, kan ik met waarheid niet zeggen,) ja 'er was zelfs order gegeven, om hem bij het werk geen toegang te vergunnen; en hij is 'er ook niet naar wezen zien, voor dat alles voltooit was. Men opende dan, zoo als gij schrijft, en Punt maakte weder een Apollo, dat dwaas genoeg was: ik zoude, ware ik in zijne plaats geweest, mij daar van ontslaagen hebben. Een aanspraak op zulk een tijd is billijk; maar om in de gedaante van Apollo, of een diergelijke godheid, een vleijend vers, vol complimenten te komen opzeggen, is wat laag voor een goed Tooneelspeler: een Alegoriesch stukje, met drie a vier Personages, kan 'er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door, mits het goed gemaakt zij, maar al die Apolloos aperijen zijn naar mijn oordeel, zigtbare merkteekenen van een bedorven smaak. Het heeft ook al wat in, om een Apollo, den God der Dichtkunst, wel te doen spreken. Een Dichter verlaagd hem geweldig, als hij hem ten Tooneele voert, om gunst of bescherming voor zijn Tempel aan de grooten en het publiek af te vergen, en menschen van slechts middelmatige kunde, kunnen niet nalaten te lachen, wanneer zij gemelde Godheid zien buigen, en winderige verzen hooren opsnijden om dat oogmerk te bereiken: een Zinnebeeld van den Schouwburg, kan dit, mijns oordeels, veel gevoeglijker doen. Dus heeft de zaak zich toegedraagen, mijn Heer; zij komt met uwe beschrijving gantsch niet overeen, doch de mijne is zuivere waarheid. Verder vaart gij voort: maar de Regenten, nu in volle toerusting op het kussen vastgeplakt, namen terstond een houding aan, waar bij geene Puiterveensche deftigheid in vergelijking kwam. Zij voerden met een veelbeloovend en niets beduidend gelaat, eenen toon van overreeding, die alle hunne misslagen voor tegenspraak beveiligden. Dit is enkel laster. De Regenten waren niet groots omtrent hun volk, maar gemeenzaam, ja somtijds zelve wat al te gemeenzaam en te toegeevend. Zij hadden geene kennis van de zaken, zulks is waar; en wie zoude hen wijzer maaken? Punt verstond dat werk zo min als zij: maar dat die Heeren, gelijk gij ter nedersteld, om hen bespottelijk te maken, arrogant waren, is onwaarachtig. Dit gaf, vervolgt gij, somtijds vermakelijke Tooneelen, daar de Vriend Spatsier dan wonderlijk mede in zijnen schik was; maar die zo niet in de smaak van Punt vielen. Op alle Tooneelen vallen twisten en oneenigheden voor, vermakelijke en ernstige; achter de schermen is de ware Comedie. Ik heb eeb geheele lijst van het jaar 1747. af, van zulk soort van goedje van het Amsterdamsche | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tooneel, maar ik heb 'er Spatzier wel om hooren zuchten, somtijds ook wel om zien lachen; maar Punt was 'er triestig onder. De Geestige Abderiet erkende wel eens onder een Glaasje van vrolijkheid, vervolgt gij, dat hij zijn kunst noch merkelijk verder zoude gebracht hebben, indien hem 't geval zodanige modellen wat vroeger verleend had. Was Spatzier een Bredanaar, dat gij hem een Abderiet noemt? ik meende dat hij een Amsterdammer was. Of noemt gij die mogelijk ook Abderieten? Campo Weyerman heeft dezen Tijtel, zoo het mij voorstaat aan de Bredanaars gegeven? Het moeten al koddige Originelen in Spatziers oogen geweest zijn; hij had evenwel lang genoeg, zoo wel als ik, met de Rotterdammers omgegaan Ga naar voetnoot*, en kon zelfs een of twee van deze Heeren zeer wel; zoo dat dit zijn zeggen, zo hem het geval wat vroeger zulke modellen verleend had, op geen rede steunde. Bij zekere gelegenheid, zegt gij, dat men den Wedergevonden Zoon stond te speelen, zeide hij, met een cinischen grimlach: het spijt me nu, dat ik te oud ben voor President Laagenprat! Wat wilde hij hier mede zeggen? wilde hij mogelijk den Commissaris, die ten dien tijde President was, tot een model nemen? het zou een groote dwaasheid van hem geweest zijn, een Rotterdammer tot een voorbeeld te neemen, om een President van Congnac in Vrankrijk, aan het Volk voortestellen, en dus van zijn Character een Hollander te maken; voorwaar zeer verstandig van Spatzier, zoo 't gepasseert is! en waarom was hij te oud voor die Rol? Preville heeft op die jaren, die Spatzier ten dien tijd had, haar wel gespeeld, en speeld ze mogelijk noch wel Ga naar voetnoot†. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolgens zegt gij: Punt was te fijn van gevoel om zich met snakerijen te vergenoegen. Even als een ander, mijn Heer! dat fijn gevoel, had een anderen grondslag. Hij zag met het levendigst ongeduld dat alle schikkingen op verwarring uitliepen, terwijl men den goeden smaak in zijne beginselen zogt te dempen. Hoe kon zulks anders zijn? Hij had de Heeren een verwarden boel overgegeven, die hij zelf niet redden kon. Men zogt een goeden smaak, om die, die hij goed noemde, en valsch was, te verdrijven. Zoo was eigentlijk de zaak. 't Wierd voor eene misdaad van gekweste Majesteit gehouden, dat hij zich daar van beklaagde; zegt gij. Zulks is onwaar. Men veranderde van kleeding, even als te Amsterdam, en Punt moest een Romeins kleed, van een nieuwe smaak, aantrekken; linnen en handschoenen in 't Romeinsch achter laten: dit moet een verdriet voor hem geweest zijn, niet om overtekomen! hij gewende 'er evenwel aan. Ik weet ook niet, dat 'er het tegenspreken niet vrij stond, veel min, dat men zich niet mogt beklagen: en 't zedert veranderde de koelheid, die men hem reeds van tijd tot tijd beweezen had, in bitteren vijandschap, vervolgt gij. Hier van weet ik niets te zeggen. Ik heb wel gehoord, dat 'er oneenigheid ontstaan is, tusschen de Heeren Commissarissen en Punt, wegens het plan van het nieuwe Gebouw; maar zeker Metselaar te Rotterdam, met name de Haas, wonende op den Schotsendijk, zoude U deze Historie, zoo hij noch in wezen is, naar waarheid, beter kunnen verhalen. Nu vervolgd gij: Hier in wierd daarenboven veel kwaads gewerkt door Corver, voor dezen een Leerling van Punt, en nu in alles zijnen tegenstrever. Dit ontken ik, mijn Heer, en zal klaar het tegendeel doen zien. Dat ik een Leerling van Punt in de Teekenkunst geweest ben, is waar; dit heb ik hier voor nogmaals ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegd: en zijn tegenstrever moest ik zijn, wijl hij de goede zaken afbrak, die ik trachte, volgens plicht, op te bouwen, en daarenboven mij valschelijk te Amsterdam behandeld had; welke Historien te lang zijn, om hier ter neder te stellen, doch die door den tijd, met andere mijner zaken, het daglicht zullen zien, waar bij de gevoeglijker en als van zelf komen zullen. Deeze Man, vervolgt gij, op den Amsterdamschen Schouwburg wel begunstigd, maar geenzints in den hoogsten rang gesteld, had zich voor eenige Jaaren van daar naar's Gravenhaage begeeven. Ik bid U mijn Heer, wat is die hoogste rang toch, waar van gij spreekt? denkt gij, dat wij achter 't Tooneel te Amsterdam, met elkander den rang observeerden, zoo als op het Tooneel, daar de Koning of Held en zijn Confident onderscheiden zijn Ga naar voetnoot*? och neen, wij waren elkander daar in rang en staat gelijk, ten zij men als Tooneelmeester ordonneren moest; maar zulks betreft het huishoudelijk werk meest, en zelden de Tooneelspelers, zoo dat ik dien rang, waar van gij spreekt, voor gekheid aanzie. Ik heb mij van den Amsterdamschen Schouwburg begeven, om door gantsch Holland te reizen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo ver ik maar kon; en heb mij in 's Gravenhage een Domicilium vervaardigd, om des Winters vast door te spelen; 't welk ik ook van den jaare 1766. tot 1773. gedaan heb. Alwaar, vervolgt gij, een Nederduitsche Schouwburg onder begunstiging van het Hof vervaardigd wierd. En door wien werd die vervaardigd mijn Heer? door mij: ik heb denzelven voor mijn eigen geld, dat ik zuur genoeg met mijn zweet gewonnen, en zuinig bij elkander vergaard had, beginnen te timmeren: hij heeft mij digt bij de 30000 guldens gekost, en alle mijne poogingen hebben gestrekt, om al wat ik won, aan dit Gebouw te kosten te leggen. Geen adsistentie heb ik genoten in dit werk, als van J. Brants, Aschbaas van 's Gravenhage, die geen Hollander, maar uit het Pruissisch was; deze heeft mij in nood met eene goede somme gelds bijgestaan, die ik ook met de intressen afgedaan heb; en van een Bontwerker, ook een Hoogduitscher, G.C. Schmolk genaamt, die mij altoos, als hij geld had leeg leggen, het aanbood, voor 4, 5, à 6 maanden; waar voor hij nooit een penning intrest van mij begeerde, ja somwijlen niet eens een handschrift nam; 't welk ik hem op moest dringen Ga naar voetnoot*: maar van mijn eige Natie, heb ik in nood, nooit een duit kunnen krijgen; een Hollandsch antwoord, Ja, ê met de schouders op te haalen, was de ordinaire troost, het zijn bedroefde tijden: men moet de tijden aanzien: het gaat zo breed niet. Zulke elendige excusen waren gemeenlijk in overvloed, maar niets anders tot mijn dienst, bij mijne Landsgenooten, die altijd zoo hoog opgeven van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menschlievendheid, en andere Christelijke deugden; woorden die mooi klinken, maar in zich zelf zeer weinig te beduiden hebben. De Magistraat van 's Hage heeft mij gepermiteert te bouwen: zijne Hoogheid, de Prins Erfstadhouder was 'er mede te vrede. Zonder toestemming der Overheid, kan men immers geen Kerk of Tooneel oprichten. Wat nu verder de begunstiging van het Hof, waar van gij spreekt, betreft, zijne Hoogheid heeft zich in het jaar 1767. geaboneerd voor 6 maanden in 't jaar; en dus was ik verplicht 6 maanden alhier te spelen, voor 3000 guldens, die ik 'er dikwijls bij ingebrokt heb; voornamentlijk in de jaren 1770, 1771. en 1772. Ga naar voetnoot* toen ik door de vooroordeelen van onzen Landaart, 5000 gulden verloor. Een zwaren slag in een opkoment werk. Ik heb deze gemelde 3000 guldens van zijn Hoogheid 7 jaren achter een getrokken, en dus een somma van 21000 guldens in die zeven jaren genoten; waar uit de overledene Heer Baron van Wulkenits, mij trachte aan 't verstand te brengen, dat de Prins mijn Gebouw betaald had. Och ja, die goede Heer deed zijn best om mij zulks te beduiden, zeggende, dat ik het Gebouw in mijn Request voor 21000 guldens had opgegeven Ga naar voetnoot†, en ik nu 21000 guldens getrokken had. Slim gevonden! niet waar mijn Heer? Ik vroeg hem, indien hij zoo wilde redeneren, hoe dikwils de Fransche Comedie dan wel door 't Hof betaald was, daar wijle de Princes Royaal, in haar tijd, na mij bericht was, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel 7 à 8000 guldens tot een abonement, 's jaarlijks aan gegeven, en de Prins zulks noch bij aanhoudendheid vermeerderd had, dat deze dan zekerlijk, sedert het jaar 1750. of 1751. al rijkelijk, en wel drie dubbeld betaald kon geheten worden: dat, als ik de 3000 guldens van het Hof niet gehad had, ik geen 6 maanden, alle jaren, achter een, in 's Hage had kunnen spelen; maar dan het oude plan van Jacob van Ryndorp had moeten volgen, om te kunnen bestaan, dat ik dat geld tot onderhoud van mijn Troep en niet voor mijn Gebouw gebruikt hadde, gelijk zulks ook waar is. Verder zegt gij, van mij sprekende: hier dacht hij zijn hart op te haalen met de trotsche Heldenrollen, die men hem te Amsterdam niet had durven toevertrouwen. Al weder een leugen! wat dorst men mij te Amsterdam niet toevertrouwen? de rollen van 't eerste emplooi? vergeef mij dat; ik heb 'er verscheiden gespeelt; maar gij hebt het niet gezien, want gij waard toen zekerlijk nog een Kind. Zijn Cyrus, Abenzaid, de Cid, Karel Erfprins, Sevilius in Manlius Capitolinus, Orestes in Agamemnon, Pyrrhus in Philoctetes, Gysbrecht van Amstel, Sigismundus, Lynceus in Hypermnestra, Farnabases, enz. dan bij u geen eerste rollen? deze speelde ik altemaal te Amsterdam. Wat trotsche Heldenrollen zijn, weet ik niet: zij bestaan zonder twijffel, in die winderigen naam. Punt was altoos nijdig, als ik een rol van het eerste emplooi speelde, en boven dien laag genoeg, om, toen men de Cyrus vertoonde, welke rol mij was opgedragen en die hij in vroeger jaren gespeeld had, een cabaal van jongens te formeren, die mij in het eerste en tweede Bedrijf uitfloten; doch in het derde dwong ik hen tot zwijgen, en het geschiedde dien avond niet weder. Doch vermits de goede Man, vervolgt gij, behalven | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene onzuivere uitspraak, een valsche en piepende stem had, moest 'er een hulpmiddel ter liefde van deeze gebreeken gezogt worden. Wie heeft U dit bericht gegeven, mijn Heertje? want gij hebt mij, dit blijkt, in de eerste 16 jaaren niet zien spelen, en kunt dus van mijne organe niet oordeelen. Gij hebt dit bericht mogelijk uit den mond van Punt, want deze plagt diergelijke discoursen, achter mijn rug, wel te voeren, toen ik in mijne opkomst was, en hem te nabij kwam, om zijne cabale tegens mij te formeren; en om dat ik in plaats van schreeuwen, 't welk men bij ons invoerde, sprak en speelde, trachte hij mij door diergelijke redenen te verlagen; maar de ware kenners kon hij in zijn belang niet brengen. Ik wil echter op mijne organe niet roemen, en durf wel zeggen, dat ik van het jaar 1752. tot 1763. gewerkt heb, om dezelve te formeren, en van dien tijd af, vast te stellen. Maar dit zijn zaaken, waar van gij naar ik merk, geen verstand hebt. Ik ken een Acteur, die de schoonste organe en de fraaiste figuur van de waereld heeft; zijn Tooneel wel gebruikt, en met alle deze uiterlijke gaven vercierd, nochtans voor een kundig oor, op verre na, voor geen recht goed Acteur kan doorgaan, dewijl hem de verheffing van ziel, en de ware verbeeldingskracht ontbreekt: ik ken daar en tegen een anderen, die het voordeeligste figuur niet heeft, een elendige organe; zelf zoo, dat men horen kan, dat hij op de borst gedrukt is: maar welk een vuur! welk een verbeeldingskragt en verheffing van ziel, is 'er bij dezen niet te vinden! een kundig mensch zal, in weerwil zijner gebreken, en in weerwil van alle de gaven, waar mede de eerste door de natuur bevoorregt is, den laatsten den palm toewijën. Geen gereeder middel in 's Gravenhage, vervolgt gij, dan den Franschen slag 'er over te leggen; dat is te rabbe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len, zo snel als de adem door neus en mond kan vliegen: onverstaanbaar, en daarom zonder fouten. Bestaat bij U, dat geen 't welk gij den Franschen slag gelieft te noemen, in rabbelen en onverstaanbaar zijn? mijn arm Heertje, waar dwaalt gij na toe? 't is wel te zien, dat gij even zo weinig in het Fransch, als in het Hollandsch Tooneel bedreven zijt. Men vindt alhier in 's Gravenhage, noch wel lieden, die over het Tooneel zeer goed kunnen oordeelen, en een Tooneelspeler zijn fouten noch wel eens durven zeggen; en, schoon men hier met Apollo, den Pindus, den Parnassus en de opbouw van Taal- en Dichtkunde zoo niet in de weer is, zouden gemelde lieden evenwel zulken groove Fransche slagen in geen Tooneelspeler dulden: maar hen wel durven wegfluiten. Het zijn dus wederom woorden, die gij uit eens anders mond opgeschreven hebt, die van mijn eersten tijd sprak en tot de cabaal van Punt behoorde. Verders zegt gij: hij ontleend dan van eenige gemeene Fransche Speelers een nieuwe manier, en ziet hun verder eenige postuuren af, die bij geval eens met eenig handgeklap vereerd werden. Ik moet altoos lagchen, als ik de lieden hoor zeggen, dat ik eene nieuwe manier van speelen heb uitgevonden. 't Is armhartig geredeneerd, en toond de onnoozelheid en onbedrevenheid, in Tooneelspel, onzer Natie duidelijk en klaar. Deze zoogenaamde nieuwe manier, is al 100 Jaren en langer, voor onzen tijd, in de waereld geweest; en Punt zelfs heeft in zijn eersten tijd, eer hij zich van den Schouwburg begaf, in die manier gespeeld Ga naar voetnoot*. Naderhand kon men zijn spelen, eer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zingen als spreken noemen, en dit kon dus eer den naam van een nieuwe manier dragen, die 'er niet door kon bij verstandige lieden, maar wel bij fanatiken in de poëzij: en bij jonge uilskuikens. De oude Juffrouw Niewellon te Leyden, heeft mij eens de eer aangedaan, van een gedeelte van de rol van Kassandra, in Agamemnon, voor mij te reciteren: dit was in de manier, die gij mijn Heertje, nieuw gelieft te noemen, en deze Dame was een Actrice van den ouden tijd; maar ik heb het zoo goed in lange Jaren op ons Tooneel niet gehoord. Kon ik het nu helpen, dat de Fransche Tooneelspelers juist op hetzelfde fondament werkten, en in dezelfde manier speelden, en dat zulks goed was. Onnoozel schepsel, die u tot Regter van de Tooneelspelers durft opwerpen, daar gij mogelijk, als men u zelfs hoorde declameren, niet waard zoud zijn, dat 'er een hond of kat, veel min een Mensch naar u luisterde! Al wat goede Fransche Tooneelspelers doen, komt volkomen met de lessen, die wij in onze oude goede Schrijvers vinden, overeen: en Shakespear toond in zijn Hamlet, deze manier duidelijk aan; gevolglijk is ze vrij oud: daar is maar eene goede manier door de geheele waereld. Ik heb Hollandsche, Fransche, Duitsche, Engelsche en Spaan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche Tooneelspelers gezien, en alle die goed onder dezelve waren, speelden op een en dezelfde wijze; eenvoudig op de rede en de natuur gegrond: zonder geweld: ferm en niet opsnijend in den valschen zoogenoemden Hollandschen Heldentoon. Pho, pha, tra, la, la, la, wilt mijne kracht bestieren, Fa, foe, pief, poef, pi, pa, tra, la, la, la, lieren, welk gebulk ik, en al wie kennis heeft met mij, voor narren werk aan zie. Wat de postuuren belangd, waar van gij spreekt, die waren mijne eige, en die, welke ik van de Franschen ontleend heb, waren beter als die, die bij ons te Amsterdam, ten dien tijde, in gebruik waaren: en wie, die niet verwaand is, zal zijne gebreken koesteren, als hij dezelve verbeteren kan? of zulks nu door Franschen, door Turken, of door Heidenen geschied, is dat niet hetzelfde? Maar laat ons nu deze Fransche Tooneelspelers eens beschouwen, die gij Heertje, met zoo veel verwaandheid, gemeene durft te noemen. Een Beaumont, een Quinoit, een Villeneuve, een Armant, een Cressant, een Dormont, een Brochart, een Le Jeune, een Dallainville, een Aufrene Ga naar voetnoot*, en meer anderen, wie talenten, alhier, bij die, die goede smaak bezitten, noch in geheugen bewaard worden. Deze durft gij gemeene noemen? dit is rechte Hollandsche onbeschaamdheid. Gij hebt die Lieden niet gekent, en durft hen gemeene Tooneelspeelers noemen? U gantsche Parnas is niet in staat, om een vierdepart der talenten van een der bovengenoemde Acteurs, op te leveren. Voorts, vervolgt gij, doet hij een reisje naar Parijs; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zie daar mijn Heer Corver verfranscht, en bekwaam om rang te houden met Le Kain of Grandval. Mijn reisje naar Parijs heeft mijne Hollandsche denkbeelden, noch verfranscht, noch bedurven: ik heb 'er echter meer goed als kwaad van behouden. Ik heb in deze groote Waereldstad zeer stil geleeft: ik heb het grootste gedeelte van het schoone, 't welk daar te zien is, gezien, en alle avonden mij in den Franschen Schouwburg bevonden; laatende den Italiaanschen, waarin ik vrij entré had, en waar van ik maar tweemaal gebruik gemaakt heb, betalende in de andere Schouwplaats, daar ik eens door Le Kain met een plaats in 't Orquest vereerd ben. De Tooneelspeeler de Hesse mijn Landgenoot, een Hollander, heeft mij ook zeer veel beleefdheden gedaan. Deze Man sprak noch gebroken Hollandsch: wij hebben bijna een gantschen dag niet als Hollandsch met elkanderen gesproken. Hij had de Troup van Rendorp noch gekend; maar had ten opzicht der Tooneelspelen, noch het bestieren en behandelen derzelven, gantsch niet veel op onze Natie te roemen. Ik ben uit Parijs te rug gekeerd, vervult met veel goeds, 't welk ik 'er in dien korten tijd vergaard heb, en heb de Franschen hun kwaad laten behouden. Recht het tegendeel hier in, met sommigen mijner Landgenooten handelende, die het kwaad van Vrankrijk in ons Land komen inbrengen, en zich ter naauwer nood om het goede bekreunen: dezulken kan men verfranscht noemen; maar niemand heeft mij, in Vrankrijk of in ons Vaderland, daar blijken van zien geven. Wat het ranghouden met Le Kain of met Grandval belangd, waar zou dit toch hier te Land plaats kunnen vinden? dit spreekt zich zelf tegen. Ik heb Grandval nooit gezien: hij speelde toen niet meer. Van Le Kain weet ik te spreken: zijn Nero in Brittannicus zal mij nooit vergeten: dien moest gij eens gezien hebben, mijn Heertje, dan zoudt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gij anders wegens de Tooneelspelers oordeelen, dan zoude al uw wonderbaar en onbetaalbaar, al wilde gij 'er noch zes vokalen bij plakken, al haaren klank verliezen. Nero door Le Kain, Burrus door Brizard, Agrippina door Dumesnil, en Brittannicus door Molé, is het schoonste dat ik in het Treurspel van mijn leven gezien heb, of immer zien zal. Maar indien de bovengemelde Acteurs, ja Garrik zelve, alhier het daglicht gezien hadden, zouden zij, nooit tot die perfectie hebben kunnen komen, daar zij in hun Vaderland toe gekomen zijn; de lust zoude hun wel ras benomen geweest zijn; zoo gaat het hier gemeenelijk, maar al hadden zij, (zo als ik gedaan heb) door alle hinderpalen heen geworsteld, en zich zo ver geperfectioneerd als in hun Vaderland, wat rang zoud gij ze dan toegelegd hebben? eenige lof-dichten en 2000 gulden 's Jaars inkoomen; (mits dat zij tot haar 70 of 80 jaar toe, als ze zo lang leefden, op het Tooneel verscheenen) zou mogelijk al hunne belooning geweest zijn; en dan moesten zij nog wel zorg dragen, van niet op te steken, want dan ging de achting weg, (dit heeft Punt in het aanleggen van zijn Rijtuig ondervonden,) en zo zij niet soepel en onderdanig voor de weetnieten geweest waren, zoud gij hen op zijn Damices behandelt hebben. Dus is de rang, die ik hier heb zien geven; en waar aan ik een exempel genomen heb, om voor al geen rang te begeren.
Wanneer trouwloosheid heerscht, en de ondeugd word
verheeven,
Is 't eerlijk niet te staan na 't lastig
Staatsbewind.
Zegt Cato tot zijn Zoon in het Treurspel van dien naam, en dit kan bij mij ten opzigt van 't Tooneel ook plaats vinden. Wij kunnen echter niet nalaaten, vervolgt gij, hier onze gissing voor te draagen, dat naar allen schijn de eerste Franschen, die hij volgde, eene soort van Napolitaan- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheRochel moeten in de keel gehad hebben, en dat hunne Leedemaaten insgelijks door een zoortgelijk toeval moeten verstramt geweest zijn: anders is 't onmogelijk reden te geeven van die schorre geluiden en gewrongene stuipen, die het voortreffelijkste gedeelte van zijn nieuwe manier uitmaaken. Ik beken, vooreerst, dat gij voorzigtig van de eerste Franschen spreekt, om de twee anderen van Parijs te sparen. Gij zijt een slim diefje van een Schrijver, mijn Heertje! en ten tweede, dat ik onbewust ben, welk geluit of wat voor wringing van stuipen, de gevolgen van Napolitaansche Rochels zijn, als hebbende nooit het minste van dien aart, in mijn gantsche leeven, aan de leden gehad. Ik zoude op mijn beurd, ook mogen gissen, dat gij naar allen schijn, meer kundigheid van Napolitaansche Rochels moet hebben, dan ik, wijl gij 'er zo mooi over kunt redeneren. Ik heb op mijn 19 Jaar, aan de linkerzijde van de keel, een schorrigheid bekomen, door het al te zwaar spelen van Claudius in de Minnenijd, in een Societeit of Liefhebberij: men dacht dat ik dood bleef op het eind van het tweede Bedrijf. Dit heeft mij zo lang werk verschaft, om mijne organe in order te krijgen; maar ze heeft mij, sints ik uit Amsterdam vertrok, van tijd tot tijd verlaten. Ik wil zulks niet verbergen, als weinig ter zaak doende. Wat gewrongene stuipen en gebaarden belangd, die heb ik nooit gemaakt; daar toe verstaa ik de Contrasten te wel, en kan noch te veel teekenen, om dit in navolging van iemant over te nemen; dus lastert en liegt gij weder mijn Heertje, op valsche berichten. Wat de nieuwe manier belangt, dit heb ik reeds op pag. 158. verdedigd, en zal 'er dus van zwijgen. Verders zegt gij, ook is hij in den Haage daar mede niet zeer gelukkig geweest, maar heeft met zijne aangeworvene Leerlingen noch al moeten reizen, naar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Utrecht, naar Groningen, en elders, daar men juist zo naauw niet zag. Wat oordeelt gij allerelendigst van het Tooneel! deed ik dat, toen ik te Amsterdam speelde, ook niet? reisden wij, in den Zomer, als wij slechts permissie konde bekomen, niet na Utrecht, Dort, Rotterdam, Delfshaven en elders? Ik heb hier in 's Hage, even als te Amsterdam, in de Winter gespeeld en mijn bestaan gehad: in den beginnen geld gewonnen, en naderhand het 'er weder bijgelegd; maar niemant is tot nog toe, bij mij een duit te kort gekomen. Wij verzamelden, gelijk de Mieren ons Brood in den Zomer, dat wij 's Winters hier in 's Hage opaten; en dus konden wij, al was het 100 Jaar achtereen geweest, bestaan hebben; maar het vooroordeel dat in ons Land in de Jaren 1770, 1771 en 1772 heerschte, en daar ik op pag. 154. van gesproken heb, heeft mij een nekslag gegeven, anders had ik door mijn manier van leven, in weerwil van allen die mij kwaad wilden toebrengen, noch al wat gevordert. Ik weet wel, dat men ten dien tijde te Amsterdam bij Uws gelijken, met ons reizen den spot dreef; maar hoe schielijk was men om mijne aangeworvene Leerlingen, met groote aanbiedingen, tot zich te trekken; wat waaren ze toen groot, en hoe was men 'er mede ingenomen! Thans merk ik uit uw papier, dat dat hek bij u, ook al verhangen is; geef maar tijd en zij zullen 't nog verder ondervinden. Ziet men op die plaatsen in de Provintiën, zo naauw niet? Gij steld dan Amsterdam alleen als Opperrechter van 't Tooneel, om dat zij Geld heeft om een mooije houte Schouwburg op een groot Plein te bouwen, daar men gedurende het spelen, alle half uren de kolk van de Leydsche Poort met zeer veel gratie kan hooren slaan, en daar men, of 'er 's jaars te kort komt of niet, evenwel betalen kan? daar mogelijk duizenden onnut | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verspild worden, die wel besteed, van groot nut kosten zijn. Zie daar, al wat zij voor hebben; en daarom zijn ze in dat werk, het verstandigste in uwe oogen. Men vindt hier, en in de overige Steden, even als in Amsterdam, wel naauwziende Lieden, maar het getal van Tooneelkenners is door gantsch Holland klein: in Amsterdam is het schande, dat 'er zo weinig zijn, daar den Parnas en den Helikon door de Dichters zoo opgebouwd word, doch dat hunne Speelers hen niet beter onderwijzen, is onvergeefelijk. Wij speelden bij ons zo slordig niet, als ik u in 't vervolg hoor klagen, dat men thans bij u doet, het zou niet door gegaan hebben. Maar toen de Vlieger, vervolgt gij, te Rotterdam opging, wist hij zich daar behendig in te dringen: en dit, o tempora, o mores! dit was de vernedering van den grooten Punt. Billijke verontwaardiging belet ons dit verhaal te vervolgen. Dien inval van billijke verontwaardiging, dien gij daar krijgt, versteekt ons mogelijk van vele schoone onwaarheden. Kon ik Punt zoo maar op een sprong vernederen? dan was ik sterker dan hij. Maar gij wilt, na ik merk, mij wel zo wat kladden aanwrijven, daar ik niet weet, dat ik u of gij mij kent; Ik heb mij te Rotterdam niet ingedrongen, men heeft 'er mij gevraagd, toen mijn volk te Amsterdam bij u lieden ging spelen; en al had ik noch werkelijk mijn Troup gehad, zou dit evenwel hebben kunnen gebeuren. Ik heb 'er nooit gesolliciteerd; maar zie hier mijn Heertje, hoe de zaak zich heeft toegedragen. In de maand van Februarij 1774. bevond ik mij in het kleene Schouwburgje van Erkelens, alwaar Sesostris gespeeld wierd. De Commissarissen hoorende dat ik daar was, verzogten mij op hunne Kamer, alwaar zij mij zeer minzaam ontvingen, en ik met hen een soort van conventie aanging, om van wederzijden, geen volk van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elkander, zonder schriftelijk consent, buiten tijds te engageren. Bij die gelegenheid vroegen zij mij of ik bij hun niet eens spelen wilde; waar voor ik bedankte, voorgevende, dat ik zulks niet wel schikken kon: dat ik actueel in Leyden drie maal 's weeks, en alle weken naar den Haag moest, alwaar de Duitschers mijn Tooneel occupeerden. Dit bleef hier bij, en ik vertrok des anderen daags. In Maart of April kwam Juffrouw van Thil bij mij te Leyden, en des avonds, onder het praten, kwamen wij van hun Benefice, dat in April moest gegeven worden, te spreken; bij welke gelegenheid zij mij vroeg, of ik in hetzelve wel zou willen spelen; waar op ik ja antwoordde. Maar wat zoude het zijn? Gustavus zeide zij: en wat het andere? de Dobbelaar. Ik vroeg wie de Hektor maakte: Lindeman zeide zij: 't is wel zeide ik, ik zal het doen, en begeer 'er niets voor, als vrij reiskosten en Logement. Dit zoude dan aangaan, en ik kreeg van een der Commissarissen een brief, die het bevestigde. Ik maakte mij gereed; ontbood mijn Gustavus kleedje uit 's Hage, en maakte mijn pakje klaar, wanneer ik een tweeden brief ontfing, waar in gemelde Commissaris mij zeer vriendelijk betuigde, dat de zaak geen voortgang kon hebben, dewijl Punt volstrekt de Gustavus zelfs wilde spelen, en Spatzier 'er zich ook tegen verzet had: in 't kort, dat het maar niet wezen kon; doch dat hij mij verzogt, om de week na het Benefice den Glorieux te komen spelen: dat het Commissarissen dan aanging, maar dat dit Benefices waaren, en dus de Acteurs meester van de Spelen. Ik bedankte dien Heer vriendelijk voor zijn presentatie, voorgevende, dat de Glorieux bij mij bij gebrek van de rol van Pasquyn moest achter blijven, dat zij ook niemand voor die rol hadden, en ik ook nu geen geneigdheid had om het te doen; en dus bleef het hier bij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik dacht om Rotterdam niet meer; maar tegen Kermis verzogt Juffrouw van Thil mij aan haar huis voor een of twee dagen, met mijn Vrouw en Zoon; met bijvoeging, dat gemelde Heer Commissaris mij tot harent wenschte te spreken. Wij begaven ons daar naar toe, en gemelde Heer verscheen 'er ook, en zei mij, dat hij gehoord hadt, dat ik wel genegen zoude zijn, mij bij hen te engageren, en vroeg mij, of ik mijn dienst nu kwam presenteren. Ik bekeek hem eens van onderen tot boven, en vroeg aan Juffrouw van Thil, die in de Kamer tegenwoordig was, of zij dit aan dien Heer gezegd had, waar op zij begon te lagchen, en tot hem zeide, wat is dit? hebt gij mijn Heer, mij niet verzocht om aan Corver te schrijven, dat gij hem over den Schouwburg wilde spreken, en vraagt gij nu, of hij zijn dienst komt presenteren? dat is zoet. Ik vroeg, of hij mij anders niet te zeggen had? toen kwam hij uit, en zeide, dat hij mij gaarne, wijl ik nu leeg was, aan hun Tooneel wilde hebben, en of ik niet zoude genegen zijn, om mij te engageren? ik antwoorde van neen, dat ik geen gegageerde bij hun wilde wezen, maar wel eenige Rollen op zekere conditien wilde spelen, twee maal per maand. Hier op begonnen wij van den prijs te spreken, en raakten het eens, om twee maal per maand te spelen. Dit was 18 Spelen in de 9 Maanden, (want Zomers sloten zij 3 maanden,) dat ik mijn Spelen zelfs zoude opgeven; dat ik benevens de Naspelen die zelfs zoude verdeelen: dat ik mijne repetities van ieder Spel 3 maal zoude beleggen, en die alleen regeeren; alsmede de uitvoering mijner Spelen, en zulks alles voor een somme van 1400 guldens, mits mijn eige kleederen voor mijn lijf te leveren, en mijne reiskosten heen en weder, benevens mijn Logement en Vertering, voor mijne rekening te nemen. Deze overeenkomst ging aan, zonder schrift of handteekening, op 't | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord van eer; en wij zijn hem twee jaar getrouwelijk, aan weerskanten, na gekomen. Op den 17 October deszelven jaars, verscheen ik het eerst op het Theater van Erkelens, met de rol van Zamor om Alzire. Men was mij sterk aan om met Punt te spelen; maar dit heb ik niet willen doen, om redenen van het Benefice van de voorgaande maand April, wijl ik wegens zijn narrig gedrag daar omtrent gehouden, niet ongevoelig was: doch ik nam geen een stuk, waarin ik een rol van hem bezigde. Nero in Brittannicus en Rhadamistus, zijn de eenige geweest, die ik, eerst in het tweede Jaar, van hem gespeeld heb; anders had ik altijd stukken van mijn Tooneel, dat echter voor de Tooneelspelers vrij lastig viel. Tot dus verre, ziet gij mijn Heertje, dat ik Punt niet heb getracht te doen vallen; hij had gelegenheid genoeg om tegens mij in te werken: ook was ik geen nieuweling te Rotterdam, want ik had 'er lang voor dien tijd, en eer Punt 'er ooit dagt te komen, al gespeeld. Nu moet tusschen beide komen, om dit wel aan een te schakelen, 't geen gij op pag. 89. zegt, alwaar gij u dus uit, na Rotterdam een pluimtje gegeven te hebben. Het kon dan ook niet missen, of Punt, door zijn Etsnaald reeds overal beroemd, won hier door het penceel, een aanzienlijk getal van braave en welmeenende Vrienden, wier verkeering hem zo aangenaam was, dat hij 'er eenen geruimen tijd de verdrietigheid van veele stribbelingen aan opofferde Ga naar voetnoot*. Maar niets is zo luisterscherp als het gedult van eenen man, die moed heeft. Tot eene vrij groote maate laat het zich rekken en smeeden als goud: maar zo gij dan een hair breed verder wilt, springt het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een, als het hardste glas, zo ging het hier: Punt wierd eindelijk het sarren moede, en nam op een ogenblik het onwrikbaar besluit om de Maasgoden voor altoos te verlaaten, en om in zijn Geboortestad de Etsnaald wederom bij de hand te neemen, aan het geval overlaatende hoe de zaaken van het Tooneel zich aan het Y zouden schikken. Volgens dit u schrijven, schijnt het, dat Punt uit zich zelf den Rotterdamschen Schouwburg verlaten heeft. Zie hier hoe het zich inderdaad heeft toegedragen, ter neder gesteld. Punt ongeduldig, dat op de dagen wanneer ik speelde, gemeenelijk het meeste Volk kwam, (dat niet meer als natuurlijk was) liet zich ontvallen, dat, zoo hij maar 18 keeren in een Jaar speelde, men zien zoude, dat als hij zijn stukken gaf, 'er bij hem ook wel Volk zou komen. De Commissarissen dit van hem hoorende, en ziende dat den boel hoe langer hoe verwarder wierd, verzocht een van hun, benevens een Geintresseerde, mij bij hen te komen, alwaar men mij van de toestand des Schouwburgs opening gaf, en mij vroeg, of ik raad wist om de zaken te herstellen? Ik antwoorde van ja, zo men mij als bestuurder wilde aanstellen, en dat ik dan de zaak op mij zoude nemen; hen teffens eenig licht gevende, op welk een wijs ik, als het zo ver was, het zoude tragten aan te leggen: men zou 'er over spreken, en dus scheiden wij. Onderwijl viel 'er tusschen de Commissarissen en Punt en zijn Vrouw, een groote oneenigheid voor: Juffrouw Punt bedankte de Heeren, en heeft na dien tijd niet weder gespeeld. Eenigen tijd daar na, droeg men mij het bestuur over het Tooneel op; echter met bepaling en niet als volkomen bestuurder, de handen waren mij eenigzints gebonden; en schoon ik voorhield, dat ik op zulk een wijs geen groote verandering kon maken, zo moest 'er evenwel voor Commissarissen ook werk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overgelaten worden. Zie hier op wat voet men mij aanstelde. De Commissarissen moesten de Troup engageren: alle maanden moest ik met dezelven de Spelen, die in die maand vertoond zouden worden, schikken: daar na kwam alles op mij aan: het verdeelen der rollen: de Repetietien en alles wat verder aan de huishouding vast was, (exept de geld ontfangst of uitgaven) de gantsche order van het Tooneelwerk, benevens het spelen mijner rollen, enz. Punt wierd op 18 Spelen geengageerd; bleef Castelein, en had vrije wooning. Men wilde mij de Casteleinsplaats ook geven: doch dit sloeg ik af: want dan had ik een onderkruiper geweest, en men had mij kunnen verwijten, dat ik hem uit zijn huis gezet had. Ik trad dan in mijn emplooi op den 14 October 1776. ik ging aan 't werk en begon bij trappen verandering te maken, maar moest wat doorstaan, eer ik eenige vastigheid kon leggen. In het begin liet zich alles vrij wel aanzien, maar het geen ik gewoon was, met mijne Troup, (daar alles op commando vloog) te verrichten, was mij met deze niet mooglijk. Ik had met lieden te doen, die van 't Amsterdamsche Tooneel kwamen, en dus de subordonantie ongewoon. Ik bevond dat ik met meer gemak een nieuwe Troup van de straat kon opraapen, en tot stand brengen, als eene daar 't verderf reeds in zat en gekoestert was, te recht te brengen: had ik het niet om het bestaan gedaan, ik had met het tweede jaar 'er reeds van afgezien. Punt heeft in dien tijd, volgens zijne gewoonte, onder de hand, veel kwaad gestookt, schoon wij vriendelijk met elkander omgingen: maar wij waren beiden lang genoeg aan Amstels Schouwburg geweest, om die Parnas staatkunde niet te verstaan. Men maakte Lasterschriften tegens mij; enfin het begon het Amsterdamsche Spelletje van de jaren 1761. en 1762. weer te worden. Ik hield mij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stil, denkende, als 't mij verveeld, ga ik heen: maar een der Commissarissen, een Vriend van Punt, die na dat Punt al weg was, noch niet ophield, mij tord te doen, zich retireerende, heb ik het volgende Jaar, met de drie Commissarissen, met welke ik nooit, zoo als zij zelfs getuigen kunnen Ga naar voetnoot†, eenige difficulteit gehad heb, het verder bestuurd. Maar had ik de magt gehad, die ik in mijn troup had, ik zou in een Jaar den Schouwburg in beter stand gebracht hebben, dan ik nu in drie Jaren heb kunnen te weeg brengen. Als bij 30 Menschen, die ieder een stem hebben, iets moet besloten worden, en de een voor die, en de andere voor die Spelers vooringenomen is, is het zeer natuurlijk, dat zulks altijd schadelijk moet zijn, en 'er nooit goed spel van te maken is, voor iemand die, met bepaling het bestuur aanvaart. In 't eind, ik wierd, in het jaar 1776. meen ik, op een avond bij Commissarissen ontboden, alwaar een van hen mij bekend maakten, dat hij, voornemens was Punt te bedanken, en men vroeg 'er mijn advis over: ik antwoordde met verbaastheid, dat men geen advis hier omtrent van mij verwachten moest: dat ik 'er tegen protesteerde: dat men dien man zoude bederven. Waar op mij geantwoord wierd, geschied het nu niet, dan zal het toekomende jaar vast geschieden, en of ik den man een jaar vroeger of een jaar later bederf, ik moet hem toch eindelijk bedanken. Spreekt 'er mij dan niet van, hervatte ik, noch vraag mij 'er niet over, want ik moet u in dit point tegen staan. 't Is wel, zeide hij, maar gedenkt gij wel, dat gij dan 18 keeren meer zult moeten spelen? wat begeerd gij daar voor? ik antwoordde, dat is niet zeker, want ik kan wel schikking maken, dat ik vrij ben; doch al moest ik 18 keeren meer spelen, begeer ik geen duit, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en wil van Punt zijn schade, geen voordeel genieten: dit zoude ik als bloedgeld aanzien, en mij zelven altijd verwijten. Hier op heeft men Punt eenige weken daar na, tegens September 1777. bedankt als Speler, en als Castelein de verhuizing aangezegd: hij stond, zoo als mij verhaald is, ten uitersten verbaasd: en zich tot twee der Heeren keerende, die dezelfde waren, aan wie hij bij zijn komst te Rotterdam zich geadresseerd hadt, zou hij zich dus geuit hebben: is dit nu dat groote werk, zijn dit nu die beloften, die mij zoo schoon bij mijne komst alhier voorgesteld zijn: 't is wel, ik zal vertrekken, en zich tot de andere twee keerende: over u heb ik mij niet te beklagen! mijne Heeren! maar u beiden, zeide hij tot de twee anderen, vordere ik ten jongsten dage voor Gods Rechterstoel, wegens de onrechtvaardige handelswijs aan mij betoond; zich verder voor de andere twee buigende, zeide hij, mijne Heeren ik blijf uw dienaar; en verliet hier mede de Kamer. Zie hier mijn Heer! hoe de zaak zich heeft toegedragen. Het is zuivre waarheid, die ik hier ter neder stel, en bewijst dat ik Punt niet heb getracht te benadeelen, noch in Amsterdam, noch in Rotterdam. Ik ben nooit van meening geweest iemand, hoe genaamd, het brood te ontnemen, en zoude eer in staat zijn om een vijand, zoo ik al wraak op hem begeerde, voor de vuist naar 't leven, als na zijn brood te staan. Ik acht hem, die iemand op een eerlijke wijze ter nederlegt, minder misdadig, dan hem die iemand in zijn bestaan benadeeld. In de maand September 1777, vervolgt gij, nam hij zijn afscheid met de rol van Ninus, in het beroemde Treurspel Semiramis. Is dat bij u zulk een beroemd Treurspel? bij mij is 't maar even redelijk: de verzen zijn goed, en het kan wel gespeeld worden, maar dat beroemd mocht 'er wel af, ten zij gij het in vergelijking wilde brengen met een Margareta van Henen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gouwen, een Aleid van Poelgeest, of diergelijke meer; daar uwen Helicon thans wel van voorzien is; dan is 't zekerlijk een meesterstuk. Ik heb Punt dat afscheid zien nemen; en de wijze op welke hij op een na zijn laatsten regel, mijn bloed druipe op u kop, en spatte u in 't gezicht, tegens Juffrouw van Thil, die Semiramis speelde, uitsprak, gaf genoeg te kennen, dat hij haar in zijn hart, voor de oorzaak van zijn ongeluk hield; en gevolglijk zal ik ook bij hem niet vrij geweest zijn, schoon het niet waar is: maar de gantsche Troup had berouw, dat ze Amsterdam verlaten hadden en hem gevolgd waaren, en dus zeer op hem te onvreden, dat evenwel ook niet goed was, want bij den aanvang eener onderneeming, is men nooit van den goeden uitslag verzekert: hier van heb ik ook ondervinding, doch dat de Rotterdamsche Schouwburg aan 't kwijnen, na zijn vertrek geraakt is, zoo als gij ter nedersteld, is onwaar; het ging en bleef al op denzelfden voet als te vooren. In het jaar 1779, toen de Heeren Geintrerseerden het besluit namen, om den Schouwburg te verhuren, bedankten de drie Commissarissen nevens mij. Ik heb 'er, in het Jaar 1780. noch drie malen in gespeeld, en sedert het einde van dat Jaar heeft men hem, op order van den Dijkgraaf, gesloten; volgens het gebruik hier te Lande, daar men de Nationale Tooneelspelers, als 'er Oorlog komt, schoon zij Burgers en goede Ingezetenen zijn, die hun schot en lot gewillig opbrengen, de keel toebind. Met de Dood van Spatzier, zegt gij, die in het jaar 1779. voorviel, gaf het Blijspel ook den geest, en dus is 'er niets overgebleeven, dat de aandacht van Menschen, die eenigzints kundig zijn, verdient. Dit is weer onwaar; Spatzier stierf den 9 September 1777. en niet 1779. Gaf het Blijspel toen ook de geest? wij hebben evenwel, bij zijn leven zelfs, wel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijspelen gegeven, daar hij niet in speelde, en die echter vrij goed gegeven wierden. Spatzier was buiten tegenspraak Acteur; maar hij kon 'er somwijlen ook wel eens op toe hakken: en is 'er niets meer der kundigen aandacht waardig, overgebleeven? wel des te beter, dan kan ons Nationaal Spectakel, dat toch door 't gantsche Land bij de meeste onzer landgenoten, die voor lieden van een verheven smaak willen doorgaan, met afgunstige oogen beschouwd word, des te spoediger vernietigt worden; en dan zal niemant als zulks volbracht is, zich door liefde voor hetzelve ongelukkig en arm maken. 't Is doch nooit met ernst voorgestaan, maar altijd gedrukt, en de Spelers zullen de schuld noch krijgen, daar het echter aan hen het minst hapert: maar bij mij, moet men geen Metselaar gebruiken om het hair te coiferen, noch geen Coifeur om den muur van een huis op te metselen; en dat is hier het bederf, behalven nog vele andere zaken, te lang om hier ter neder te stellen; doch die mij zeer wel en grondig bekend zijn. Ik denk dat gij mij wel een weinig verstaat. Nu verder op pag. 90. Bij den pragtigen bouw van den nieuwen Amsterdamschen Schouwburg, dacht niemand, dat ook hier de bijkorf door vuige hommels zoude onteerd worden, veel min dat de buitenspoorigste bastaardij dit grootsch Tooneel, inderdaad de Waereldstad waardig, zo willekeurig beheerschen zou. Ik antwoord hier op, dat die prachtige bouw van den nieuwen Schouwburg, naar mijne gedachten geenzints zo veel ophef verdiend; een houte tent mag men het noemen, die zich van buiten vrij wel voordoet; (het eenvoudig Poortje van den ouden Schouwburg, dat op de Keizers gragt noch in wezen is, stond mede gantsch niet kwaad) maar van binnen, daar eigentlijk het prachtige zich moet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opdoen, hoe is het daar toch mede gelegen? een Tooneel dat wel circa twee voet te laag is: een Zaal, die zich eveneens opdoet, als of hij geen gemeenschap met het Tooneel had Ga naar voetnoot*, met straatklinkers de Bak bevloerd: de Gallerij aan bruin-gecouleurde yzers hangende, die in een wit gestukadoort blafond als pennen vast zitten Ga naar voetnoot†. Is dit bij u zulk een prachtigen aanleg. Ik weet waarachtig niet wat ik 'er van zeggen moet; dan gelijkt het wat bij u, en dan weer niet met al, dat Poëtiesch pho, pha, dat blijft u toch bij: prachtig! trots! grootsch! enz. zulke benamingen, aan dingen die Amsterdam betreffen, te geven is bij u lieden dagelijks werk: en als men het eens ter deeg beschouwd, valt het doorgaans zoo deerlijk af dat men 'er om lachen moet. Als gij van iets grootsch in uwe Stad wilt spreken, spreek dan van Uwlieder Stadhuis, dat is waarachtig grootsch van binnen en buiten; dat is het ware: als het nu moest gebouwd worden, zoude het, geloof ik, vrij wat schelen; zulk eene bouwkunde te conserveren en voort te planten, heeft men verwaarloost, en 't komt nimmer weer. Wat nu de vuige hommels belangd, daar gij van spreekt, wel! daar is uw Bijkorf altijd vol van geweest, en wij hadden gemeenlijk meer zoogenaamde hommels als bijen: uw Bijkorf is niets anders gewend: de bastaardij is 'er al voor 80 Jaar geweest, en ziet gij die nu voor 't eerst? ik heb ze 'er altijd gezien. Neen Heertje, u grootsch Tooneel, gelijk gij het noemt, is altijd wel mildelijk met bastaardij gezegend geweest. Verders zegt gij, maar toen de Schouwburg gereed stond, was het getij verloopen, om na goede Speelers om te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien. 't Is om te lagchen! gij zoud het Nageslagt wel trachten wijs te maaken, dat men hier ook, even als te Londen of Parijs, goede Tooneelspelers kan ontbieden van den eenen Troup of den anderen. gijlieden zijt 'er knapen na! het acteeren is ook zeer eigen aan u lieden. Goede Spelers zegt gij? waren dan alle, die na Rotterdam vertrokken, goede Spelers? Als 'er bij u een goed Tooneelspeler komt, is hij vast binnen een of twee Jaaren zoo ver te rug gegaan, als hij bij mij in zeven vorderen kon. Zuiderhout is mijn getuigen. Wat duivels spelen is dat? zeide ik, toen ik zijn Haripon in de Belagchelijke Hoofsche Juffers gezien had. Ja Baas, zeide hij, zo als hij mij gemeenlijk plag te noemen, ik weet het wel, 't is vermalledijt slegt, en hier zegt men dat het mooi is: maar had gij mijn Hector in den Dobbelaar gezien; gij zoud mij waardig geoordeeld hebben, om met voeten van 't Tooneel getrapt te worden. Wel gij hebt, zeide ik, die rol bij mij vrij goed gespeeld. En wilt gij, antwoordde hij, dat ik dat hier te Amsterdam zoude doen? ik had een Valerius naast mijn zij, die waardig was, om als een Hond, met een steen om zijn hals, in de Keizers gragt verzopen te worden; en echter heb ik buiten gemeen voldaan, de Regenten waren zoo te vreden, o wat was ik een Knaap! maar als ik naast uwe zijde zoo gespeeld had, duizend vloeken had ik voor eerst van u gehad; ja gij had waarachtig de Kattepoot Ga naar voetnoot*, gelijk in de Belegering van Haarlem, toen ik dien mooijen Tijd in de Vertooning maakte, met de zweep na gezeten. en een jaar daar aan, zeide hij te Utrecht tegen mij, o Baas! ik ben God betert al bedorven; ik zal nooit een goed Acteur worden; wat helsch Theater is dat? maar wij hebben een oud Mans posje, ik word wel betaald, en al doe ik het noch zoo slegt, het is altijd mooi. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij verder de belagchelijkste dingen ter waereld verhaalende. Men nam, vervolgt gij, uit overmoed de slechtsten die zich aanboden; ten naasten bij overeenkomstig met het gedrag van die trotsche schoonheden, die zo lang zij van braave Minnaars omringd worden, ongevoelig zijn, en eindelijk met een Landlooper doorgaan. Door deze geestige vergelijking, geeft gij uwen Schouwburg een steek, door zijne bestuurders een heimelijk verwijt toe te brengen, als of zij landlopers van Comedianten aangenomen hadden. Ik weet wel, dat men bij het grootste gedeelte des Burgerstands, ja zelf wel bij Grooten, die niet beter weten, de reizende Tooneelspelers voor landloopers uitmaakt. Toen ik jong was, heb ik altijd Duim en Punt hooren prijzen, om dat zij, des Zomers, niet mede uit reizen gingen; en de anderen altijd met verachting, om die reden, zien beschouwen. Maar waarom waren Juffrouw Jordaan, Adriana Maas, de Ridder, Brinkman, Spatzier, Punt zijn eerste Vrouw en anderen, minder, om dat ze te Haarlem, Leyden, Delfshaven, Alkmaar, Zaandam, ja op Texel zelf, in den tijd dat de Schouwburg te Amsterdam al geopend was, (daar dan de Regenten de stukken naar schikten, om hen tijd te geven) speelden, landloopers, en minder als Duim of Punt? Deze beiden hadden meer waard geweest als ze gereist hadden. Was de oude Bor geen bereisd Acteur? en deed van der Sluis zijn Zoon in Parijs in 't Dansen niet formeren? zoo uwe stelling doorgaat om reizende Tooneelspelers bij landloopers te vergelijken, zijn Garrik, Le Kain, en al de groote Acteurs en Actrices van Londen en Parijs, landloopers geweest; want die hebben altemaal gereist. En wat u zeggen belangd, dat men uit overmoed de slechtste die zich aanboden, aannam; zulks is onwaar: men heeft moeiten genoeg gedaan, om drie, die zich bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mij bevonden, door beloften en meer geld, van mij af te troonen, daar twee Gecommiteerden van uw Parnas, met Rijtuig twee à driemaal om te Leyden kwamen, zoo dat die hen zelf zochten, maar zij geenzints zich aanboden; en had ik 'er met mijn Troup niet geweest, dan had uw' Apollo met zijn Parnas-nimphen zich wel bezig mogen houden met, tusschen de schermen van zijnen Helikon, wat op en neer wandelen: ook heeft een uwer Regenten, ten dien tijde mij ook wel willen betuigen, dat men, zonder mijn Volk, niet voort gekend hadt. Waarschijnlijk vervolgt gij, heeft men zich het bekende zeggen van een oud Regent herinnerd, die bij zekere gelegenheid wat gemelijk zijnde, te kennen gaf, dat het zijns oordeels even goed zou gaan, al speelde men met Aapen. en waarom noemt gij dezen Regent niet? Ieder bijna te Amsterdam, weet dit zeggen van wijlen den Heer J. de Marre: ik heb het hem zelfs wel hooren zeggen: dit raakte de aanschouwers, dewijl die meest met Aapenvertooningen ingenomen waren, en dit zeggen strekte waarlijk het publiek van Amsterdam tot geen eer. De Heer de Marre bezat oordeel: hij was Dichter, geen prullig Rijmelaar: zijne Werken kunnen van hem spreken, en zijne Jacoba van Beyeren is noch al geen van de minste eige vindingen; het kan 'er door: ook wist hij wel wat bekwaamheid een Aap bezat, om iemant te vermaken, dewijl hij, zo 't mij niet ontgaan is, tien reizen naar het Aapenland gedaan had. Verders vervolgt gij, men nam 'er de proef op; en toen dat vrij wel ging, stak men 'er, om 't noch fraaier te maaken, twee menschen onder, namenlijk Duim en Juffrouw Bouhon. Hier hoond gij Uwe Tooneelspelers door een laagen scherts, en door een vooringenomenheid ten voordeele van Duim en Juffrouw Bouhon: gij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maakt hen allen, behalven de twee laastgenoemden voor Aapen uit; maar zoudt gij 't wel vriendelijk opnemen, wanneer deze Tooneelspelers uw eens reden afvergden? en u vroegen, of gij hen uit de Bak, Loges, Gallerij of Staanplaats, met Aapenoogen beschouwde, en hen dus voor uws gelijken aanzag? 't kan aan uw gezicht en gehoor ook haperen. Toen deze Lieden eerst aan het Amsterdams Tooneel kwamen, heb ik hen met Juffrouw Bouhon en Duim zien spelen, en ik kon niet bemerken, dat deze zoo sterk bij hun afstaken, dat de twee laatste na menschen, en de anderen naar Aapen geleken: het onderscheid was niet groot, ik heb in geen vier of vijf Jaren in Amsterdam geweest Ga naar voetnoot*, en kan dus van ulieder tegenwoordige Spelers en Speeleressen niet oordelen; doch zoo de oude stelling 'er noch plaats heeft, moeten ze zeker, zoo zij bij hunne komst aldaar iets goed bezaten, veel van hun talent verloren hebben, zulks is een vaste regel, want als het maar een weinig redelijk is, bederft men de menschen terstond door loftuitingen; en men geeft hen dadelijk zaken te bewerken, waarvan zij geen het minste begrip hebben, of immer kunnen krijgen. Wat zeg ik: heeft men wel immer den Schouwburg zonder Apenspel in Amsterdam kunnen voort krijgen, of doen bestaan? ten minsten in geen 40 of 50 Jaren. Zoude men bij u de Min in 't Lazarus Huis wel willen zien, indien dit Blijspel (dat vrij goed is, als 't maar wel gespeeld word) door geen Aapenkuren ontsierd wierd? op een balk die op twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schragen legt als op een koord te dansen: Lieden als door betoovering stil te doen staan, en dan het aanzigt met stroop te besmeren, en daar veren in te plakken, en honderd gekhedens noch lager als op de stellaadjes voor de Spellen te maken, doen immers uwe Stadgenoten met meenigte naar den Schouwburg loopen; en deze Aapenkuuren zijn zoo ruchtbaar in ons Land, dat, waar ik het gemelde Stuk gespeeld heb, ik altijd genoodzaakt was, die gekheid te volgen, wilde ik geld met het zelve ontfangen: ja ik maakte het hoe langer hoe gekker, in hoop dat het publiek 'er een walg van zou krijgen: ik heb zelf in 't gemelde Spel een levendigen Os, in zekere Stad, op het Tooneel gebracht; die door Marten en Klaasje laten verloten; en het Volk kwam waarachtig om den Os te zien. Op het laatst wierd ik het moede, en liet 'er alhier, in 's Hage, al die Aapespellen uit, en speelde het stuk eenvoudig; maar toen wilde het niet vlotten: zoo zeer is dat Blijspel in uw Amsterdam bedurven, dat 'er geen Stad in Holland is, daar men van de Min in 't Lazarushuis hoort spreken, of men vraagd terstond na de zoogenaamde Panthomimes. Het stuk zelf wordt door weinige verstaan; ik heb het op 't laatst van mijn Tooneel gebannen, als willende niet langer een vrij goed Spel zien rabraken, en door aperijen bederven: maar op uwen Helicon houden die Aapenkuuren noch al stand: moogelijk behoord dit ook onder den opbouw van Taal- en Dichtkunde, en het kan wel zijn dat die fraaijigheden mijn begrip te boven gaan. Het geheugd mij, dat ik de Toverijen van Armida eens zeven maal, te Amsterdam, achtereen heb helpen rabraken: ik heb 'er Loges zien verhuren, enkel om den Aap te zien, die door het Kind van Schmit zeer aardig gemaakt wierd: de gantsche Stad was vol van het Aapje in Armida; ja men kwam bij het uiteinde van het Spel met heele Gezelschappen achter het Tooneel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Aapje visite geven: de Dames riepen, dat is een lief Aapje! kijk kijk wat een aardig Aapje! kom hier Aapje, kom bij mij! de arme Jongen liep des Avonds ten tien uuren noch in zijn Apenpakje, de complimenten van zijn Aapenkuren ontvangen, en kwam 'er zoo nat als water uit. Dus ziet gij mijn Heer, dat men altijd te Amsterdam sterk voor Aaperijen geweest is; en als deze Toneelspelers, die gij voor Aapen neemt, waarlijk Aapen waren, dunkt mij, dat zij aan de meenigte voldoen moesten: dat is de regte trant zeggen ze dan. Wat de roep van Juvenalis belangd, die gij hier op laat volgen, daar op kan ik u niet antwoorden, wijl ik geen Latijn versta. Maar die Aapenstudie was echter verre van de algemeene goedkeuring weg te draagen, zegt gij. De goedkeuring moet dan binnen een Jaar 4 of 5. vermindert wezen, want ik hoorde altijd voor gemelde jaren, wanneer ik in uwen Schouwburg was, zeggen, dat is heerlijk! dat is superber Mân Heer! wat speeld hij, of zij, dat groots! ja ik hoorde 'er eens een in de Bak zeggen, dat is Goddelijk gespeeld! en de Duivel haal mij, als het meer als even redelijk was: het hek moet dan tot uwent vrij wat verhangen wezen. Maar ik heb bij ondervinding bespeurd, dat men in veele zaken hier te Land, wel eens de scêne van Dares met de Beer uit Armida speeld: Eerst dans de Beer met Dares in 't vriendelijke, en naderhand hangt hij hem aan de galg. Zoo dikwijls ik iets toepasselijk hier op zie gebeuren, vallen mij altijd de regels van Dares in:
Och! is 'er geen gena? Flus danste gij met mij,
Nu wurgt gij mij, de Beul is niet zo wreed als gij.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trouwens dit is iets dat aan alle Staatsformen eigen schijnt te zijn. Die van Athenen, Sparte en Romen hebben van die Beerendanssen ook al blijken gegeven, schoon men ten dien tijde van geen Toverijen van Armida wist. Daar is zelfs een beklaaglijk verval der Toneelpoëzije uit ontstaan, vervolgt gij. Vergeef het mij! het verval der Tooneelpoëzije, heeft al over jaren een aanvang genomen. Bij het oprechten van het Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, heeft Antonides zich 'er reeds van beklaagd: lees zijn Marzias, en zie hoe hij daar in dat Kunstgenootschap havend. Echter hebben zij noch veel goeds bewaart, en onder hunne eigen vindingen, zijn goede werken: de Gelijke Tweelingen kan men een fraai stuk werks noemen, schoon men 'er nu de neus voor optrekt en zegt, het is zoo laag van taal. Hij die kennis van goede Tooneelstukken heeft, zal het ver boven de Menechmen van Regnard stellen: en hunne vertalingen zijn beter voor 't Tooneel als de hedendaagsche, zij zijn voor de Spelers en Aanschouwers geschreven, en niet om in een Cabinet geëxamineerd en gelikt te worden, zoo als thans vele Dichtertjes doen, die beter voor Schoolpedanten, als voor Poëeten kunnen doorgaan. De stukken, onder de spreuk: Latet quoque utilitas, zijn minder dan die van Vondel en Hoofd; maar men had die evenwel meer behooren te conserveren. Naderhand is het al bij trappen vermindert; en thans is het zoo ver, dat men versen, zonder gedachten kan maken. 't Tooneel poëtiseeren wordt thans een gekkespel, en zulks is dat groote legioen zoogenaamde Dichters, maar geensints de Tooneelspeelers te wijten. Zeker Dichter, kwam voor eenige jaren, dat ik naar zekere plaats met de trekschuit voer, van een Buitenplaats, bij mij in de Roef stappen; hij nam afscheid op den kant van den wal van een ander voornaam Dichter, en begon mij, zoo dra hij gezeten was, zijne verrukking over een vers, dat hij zeide zoo even gele- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zen te hebben, mede te deelen. Mijn Heer, zeide hij, ik kom daar van de Buitenplaats van de Heer *****, zijn Ed. heeft mij een vaers voorgelezen, dat overheerlijk schoon is, vol geest en vuur, superbe! superbe! ik vroeg, waar het over handelde? dat mag ik niet zeggen, zeide hij; in 't eerst, toen hij het voor mij begon te lezen, dacht ik, dat komt op de Gerechtigheid! maar een weinig daar na, dacht ik, neen het is de Godsdienst! maar weer een weinig verder, dacht ik, het is de Staatkunde! in 't eind, mijn Heer, weet dat die Heer al over de vier hondert vaerzen met leezen gevordert was, eer ik noch wist, wat den inhoud van het vaers zoude zijn, of waar op het uit zoude komen: maar het is een heerlijk vaers! 't is al wat schoon in poëzij kan gezegt worden! het zal na alle gedachten in druk komen, maar dan zult gij verwondert staan! Ik had werk om mijn lagchen in te houden, en dagt een gedicht, waar van men na vier hondert regels gelezen te hebben, nog niets verstaat, dat moet al iets wonders wezen, het is vast een nieuwe smaak in de poëzij, om onverstaanbaar te zijn. Wat dunkt u van zulke Dichtstukken, mijn Heer? is dat nu de Dichtkunst verheffen of den nek breken? Verders vervolgt gij op pag. 91. toen wij Punt ten tweedemaale op het Amsterdamsch Tooneel zagen verschynen, merkten wij aan dat zijne voortreflijke manier veele braave Dichters ontfonkte en aanmoedigde, om den Schouwburg met eenig Kunstjuweel te verrijken. (dit heb ik op pag. 117. reeds wederlegt) Na de opening van het nieuw Tooneel, is vlak het omgekeerde gebeurd. Mij dunkt dat, na de opening, 'er meer nieuwe stukken in zes, als bij Punt zijn tijd, in tien jaren gegeven zijn. Onze grote Dichteres Juffrouw van Winter, zulk een omkeer niet verwachtende, vervolgt gij, heeft wel willen toestaan, dat men het Tooneel inwijde met haaren Jacob Simonsz. de Rijk: maar zij is 'er zelve niet eens tegenwoordig geweest, en heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sedert nimmer getoond eenig belang in de uitvoering van haare Tooneelstukken te stellen. Dit is waarlijk zeer slecht van die Dichteres gedaan, indien het zoo is als gij hier ter neder stelt: zij had niet alleen bij het vertoonen, maar zelfs op alle de repetieties behooren tegenwoordig te zijn, om, zoo zij eenige kennis van de uitvoering had, hare ordres te geven, maar niet moeten toonen, dat zij 'er geen belang in stelde. Welk een voorbeeld voor de Tooneelspelers, als de Dichter of Dichteres, Zijn of Haar Spel met onverschilligheid behandelt! wat zullen dan de Tooneelspeelsters doen, die 'er geen eigendom aan hebben? dit is eveneens als of men zijne Kinderen den Beul overleeverde. Als de Dichter of Dichteres geen kennis van de Tooneeluitvoering heeft, is het een ander zaak. Feitama kwam wel degelijk op de Repetities van zijne stukken, en zeide ons, hoe hij gaarne hadt dat wij ons uitdrukken zouden. Men heeft ook na dien tijd, zegt gij, weinige Treurspelen zien te voorschijn koomen, daar de heldentoon in heerscht. In wat Land komen die thans te voorschijn? sedert Gaston en Baiard, is 'er geen een schoon Treurspel in Vrankrijk uitgekomen, als voor vier jaren Oedipe chez Adméte Ga naar voetnoot*; men heeft 'er geen Corneille noch Voltaire meer: en bij ons kan ik, sedert hondert jaren en langer, geen eigen vindingen noemen, die veel zeggen willen. Onze Tooneel-Dichters zijn te schoolmeesteragtig, en durven niet toetasten, om, zo als Vondel deed, de waarheid te zeggen: 't zijn niets dan mooije opgesmukte woorden, zonder zaken, die men thans voor den dag brengt. Wij hebben van den Heer van Haaren, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Drie nagelaten Stukken, die hij tot proeven geeft en die zeer goed zijn; maar men heeft tot noch toe, niemant op dien voet zien volgen. Ik heb gemelde Stukken direct doen spelen, zoo als dezelve uitkwamen; maar wat trokken een meenigte Liefhebbers hunne neuzen op. Men riep, welke vaerzen! welke vaerzen! hoe kunt gijlieden die van buiten leeren? waar op ik antwoorde, dat wij Agon Sultan van Bantam, in veertien dagen geleert hadden, hoe is het moogelijk! zeiden zij, ik zoude zulke vaerzen in 't hoofd niet kunnen krijgen, en hoe kunt gijlieden ze noch zo glad uitspreken? Zonder moeiten, was ons antwoord, ze vallen van zelf; het zijn zaken, en geen woorden. Vergelijk de oudste Dichters van ons Land, eens bij de hedendaagsche Rijmertjes, welk een onderscheid! Neemt Spiegels Hertsspiegel, en lees (in taal daar men nu om lagchen zoude) de schoonste en zinrijkste zaken, die waardig zijn met die der grootste Dichters van andere Landen gelijk gesteld te worden, ja die hen somwijlen overtreffen. Het is waar, 'er is tegenwoordig een algemeen verval, bij alle Natien, ten opzigte van het nationaal caracter zelve, en dit heeft zijn invloed op de Dichtkunst, zoo wel als op andere zaken: het is als of men overal in zielskracht vermindert is: zij is reeds sints hondert jaren van langzamerhand gesleten, en het zal noch wel hondert jaren lijden, eer zij weder in haar ouden stand komt, zoo 't immer gebeurd. Maar, vervolgt gij, men geeft meest burgerlijk mengelmoes van jammerklachten en laffe boerterijen, 't welk men den naam van Drames geeft; als of het woord Drama, 't geen niets anders betekend, dan handeling of bedrijf, door een verborgen kragt eene lichaam kon verwarmen, 't geen in zich zelve bont en blaauw is van koude. Ik weet niet wat men tot uwent in vier of vijf jaren gegeven heeft, maar wij hebben te Rotterdam twee Drames van Mercier gegeven, die een zeer goeden uitslag hadden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spreek met zo veel partijdigheid niet van dit soort van Toneelstukken: zij zijn goed, al wat men 'er tegen zegt, steund op zwakke gronden; en het is belagchelijk, dat men een Graaf van Olsbach, een Deserteur uit Kinderliefde, en meer Hoogduitsche Tooneelspellen, allen met den naam van Drames bestempelt, om dat ze in den Spectatoriaten Schouwburg in Proza te vinden zijn, even als of men een stuk dat men den tijtel van Drame geven wil, in geen verzen zou mogen schrijven. Punt had het te Rotterdam, even zoo zeer op de Drames geladen, als voor dezen op de nieuwe Habits a la Grecque. Dit was wel een teeken, dat hij een al te straffe bepaling, omtrent de Treurspelen maakte, maar de afgunst had 'er haar deel al vrij wat in; want hij kon in deze dingen niet werken, even zoo min als in de stukken van Destouches of anderen van dien aard; gelijk de Wedergevonden Zoon, en de Marquis in Melanide, 'er bewijzen van uitgelevert hebben, en derhalven had hij gaarne al dat werk van 't Tooneel gebannen; dit was zelfbelang, en dus op geen reden gegrond. De wijs waar op gij van de Drames spreekt, schijnt dezelfde te zijn, die de overleedene in zijn tijd daar omtrent gebruikt heeft; het laatste gedeelte daar van echter uitgezondert: de beteekenis die gij van het woord Drama geeft, is gegrond, en een ieder, die den naam van Tooneelkenner wil dragen, behoord die te weeten, en zoo ver had Punt in 't Tooneelwerk niet gewroet. Een zeker fransch Acteur zeide voor zes jaaren, van de Drames van Mercier met mij sprekende, en ik eenigen derzelven goedkeurende, foei mijn Heer, men spuuwd te Parijs van de Drames van Mercier. Ik antwoorde, dat zulks geen bewijs was, dat ze daarom niet goed waren: en voor twee jaaren met een ander Acteur daar over sprekende, zeide deze, men haat de Drames van Mercier te Parijs, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om dat zij de waarheid zeggen, en den Menschen hun character schilderen zoo als ze zijn, en zulks wil men thans aldaar niet dulden: maar er zijn goede dingen onder, en Mercier treft hen al zeer fel. Is l'Ecole des Moeurs, ou les Suites du Libertinage, niet om die reden met de eerste representatie te Parijs gevallen? en hebben beide de vertalers, die van het zedelijk Tooneel, die het in proza gebracht en daar door zeer ontluistert heeft, en die, die het zoo godsjammerlijk in Verzen vertaald heeft, hebben die beide zeg ik, de Claus van Duling, daar hij zegt, nos Laïs, elevant des superbes portique enz.... niet bedektelijk vertaald ja de laatstgenoemden Ga naar voetnoot* heeft die mooie reden van de Geolier op een allerongepermitteerdste wijze vertaald; en dus is het publiek van twee fraaie brokken in dit Stuk verstoken; waarschijnlijk om den een of den ander, die 't geweten zou voelen ontwaken, niet te mishagen, of geene galante Dames te vertoornen Ga naar voetnoot†. Maar ik zoude het gemelde stuk, als 'er die twee zaken afgelaten waren, om die reden bij mij geweigert hebben te doen spelen, al had ik 'er schade bij gehad. Wanneer het Tooneelspel niet aan het ware oogmerk, voldoen mag, is het geen beziens waard: en of het een Treurspel, of Blijspel, of een zoogenaamde Drame is, die men ten Tooneele voert, zulks is hetzelfde, als het stuk maar goed is. Het is zeker, dat, hoe zeer men zich enkel op mooije woorden en cierlijke uitdrukkingen moge toeleggen, men zich over twee hondert jaren, toch al weer anders zal uitdrukken, en dan, even als nu, zeggen, dat de taal veel verbeterd is, en deze, die wij tegenwoordig spreken, ouwer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wets noemen. De goede denkbeelden, kunnen wel uit een vervallen taal opgedolven worden; maar uit mooije woorden zonder gedachten, is niets te haalen. Op pag. 92. zegt gij, wie eenig genoegen heeft genoomen in de beginselen, welke wij omtrent het midden van dit werkje voordroegen, zal van de tegenwoordige gesteltenis der zaaken in geen opzicht gunstig kunnen denken. Maar om te begrijpen, hoe 't eene vergrijp uit het ander geboren werd, moet men deze Horzelen zelve hunnen roem hooren uitbrommen. Zij alleen treffen de Natuur: zij alleen beweegen het hart; zij alleen bezitten den goeden smaak. Weg met den Heldentoon, die ons in slaap zingt; weg met gladde en gepolijste vaerzen. Zal de poëzij draaglijk zijn, zij moet u bij kris en bij kras in de ooren knerzen; zij moet stijf, lam, en verminkt zijn, als in de Dood van Calas, en in de oude vertaling van den Cid. Wat spreekt men noch van Pompejus, Horatius, Artistomenes? Ouwerwetsche wiegdeunen! het verkrachten van eene enkele Hoogduitsche Freule, of het Arkebuzeeren van een gemeen Soldaat, is duizentmaal verheevener dan alle die beschimmelde Roomsche en Grieksche Staatzaken. Galg en rad, en geesselpaalen op het Tooneel; dan zou de schreeuw der natuur eerst in zijne kracht gehoord worden, en haare cabrioolen zouden veel meer af doen, dan de stijve deftigheid van Augustus op zijnen Keizerlijken Troon. Deze redeneeringen zijn zot, en hen die dezelve voeren, zie ik, met alle kundigen, voor weetnieten aan. Zij die den Heldentoon verwerpen, verstaan gemeenlijk denzelven niet; en om die reden vallen ze 'er bij in slaap. Hij die lamme en stijve, voor gepolijste verzen verkiest, toond een elendigen smaak: maar gepolijste verzen zonder ziel, zijn noch elendiger als ongepolijste daar ziel in zit. Ik ben het niet met u eens wegens de ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oude vertaling van den Cid: maar volkomen in het gevoelen van A. Pels, die, in zijn Gebruik en Misbruik des Tooneels, aldus redeneert:
Het speeld alleenlijk niet voor de ooren, nóch voor de
oogen;
Maar voor de ziel, die, door dat voorbeeld
opgetoogen,
Onweetend neiging krijgt tót vólging van een'
deugd,
Die zij in anderen beschouwt met zulk een' vreugd.
Ik weet, wat reên daar zijn dit spél te
wederspreeken;
'k Weet, dat de Dichter zélf zijn spél van veel
gebreeken
Beschuldigt; wat men van de Taal zégt, Rijm, én
Stijl,
Die de Overzetter met geen Roffel, 'k zwijg een'
vijl,
Heeft overloopen; én 'k bekén, het
déê geen hinder,
Als dat wat nétter waar'; maar daar het meerder, 't
minder,
Zo krachtig overweegt, daar keurt men om het zoet,
't Geen onze geest geniet, dat minder, zacht voor
goet.
en verder zegt hij:
En schoon het juist in Taal, én stijl, én rijm
zo nét
En zuiver, als 't behoord, niet over is gezét,
Men weete, eer dat men spreek' tot nadeel, óf
verkleining
Van de overzétting, dat nooit 's Overzétters
meining
Geweest is, met het spél te geeven in de druk,
Het oordeel van élk een te noden op zijn stuk;
Maar dat hij 't Eerst' Bedrijf ter loop heeft
opgeslagen
Een' Juffer te gevalle, én onder 't wérk
behaagen
Tót voort te vaaren kreeg; zo dat hij tót het
énd,
Gelijk men wandeld in gedachten is belend;
Dat zints, een afschrift hém stilzwijgend zijnde
ontnomen,
Het voort in 't licht, én op de Schouwburg is
gekoomen;
Waarom de laatste hand daar aan niet is
gelégd,
En échter is het nóch verachtelijk, nóch
slécht.
Neen zéker; want zo sléchts ter vlucht
vertaald, én jachtig,
Is 't heel natuur'lijk, klaar, verstaan'lijk, én zeer
krachtig;
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ja zo, dat niemand licht zou durven
onderstaan
de hand aan 't schaaven, én veranderen te
slaan;
Of die het waagde, zou 't van veel' voornaame gaaven,
Daar 't nu méé pronkt, misschien berooven door
't verschaaven.
Dit zijn mede mijne gedachten wegens de vertaling van den Cid, door den Raadsheer Heemskerk: ik heb die verzen zoo meenigmaal, zo stijf als ze zijn, wel doen rollen op den overledenen Schouwburg, zelfs eer ik nog zoo ver in 't declameren was, als ik naderhand gekomen ben; en door den Cid, ben ik, op raad van den Heer J.J. Mauricius, die, toen ik Rodrigo voor het eerst mijns levens speelde, in den Schouwburg tegenswoordig was, aan het bestuderen der Fransche Tooneelspelers gegaan, 't geen zijn Ed. hoognoodzakelijk voor alle onze Tooneelspelers vond, berispende Punt en Duim wegens hun onwil in dit stuk, hen hier omtrent van waanwijsheid beschuldigden. Wat verder belangd, Pompejus, Horatius, Aristomenes voor ouderwetsche wiegdeunen uit te maken, zulks is het werk van dwaze weetnieten. Maar kan men die stukken thans wel redelijker wijs ten Tooneele voeren? tot de twee eerstgenoemden hoort vrij wat bekwaamheid, en ik voor mij zou ze liever van 't Tooneel laten, als zien rabraken. Om de Cornelia en Caezar in Pompejus, wel uit te voeren, wordt veel vereischt: ik heb 'er hier voor reeds van gesproken en tot de Horatius wordt ruim zoo veel als tot het eerste gevordert. Ik heb aan Fransche Acteurs dikwijls gevraagd, of ze de rol van Sabina, in het gemelde Stuk, ooit goed hadden zien spelen? zij antwoorde mij ja, door Dumimil, (en dit wil ik wel gelooven) maar meer noemden zij 'er niet. Ik zou het mijns oordeels billijker vinden om het publiek, met het verkrachten van eene Hoogduit- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheFreule, of met het Arkebuseren van een gemeen Soldaat te amuseren, en dit wel te vertoonen, als het werk van een Corneille, of ander groot Dichter, te rabraken. waarom zou een minnaar van schilderijen, weigeren zijn Cabinet met stukken van de Wit, van Troost, van ten Compe en diergelijke Meesters te voorzien, om dat hij die van Raphaël en Michel Angelo niet machtig kan worden? weet gij wel mijn Heer, dat men, om in de stukken van Corneille wel te spelen, met Corneille moet denken; en deze denkbeelden zijn thans niet gemeen: de hedendaagsche denkenswijs is in 't algemeen vrij wat beneden dat waare gedaalt: met Racine kan men noch even denken; en ik zou het niet voor zoo onmogelijk houden, dat Vrankrijk weder een Racine verwekte: maar aan een Corneille zou ik sterk twijffelen. Het geen gij van galg en rad en geesselpalen op het Tooneel, zegt, is eene onnoodige recommandatie. Het Amsterdamsche Tooneel is altijd daar wel van voorzien geweest. In het Beleg van Leyden zag men immers; zelfs in dien konstminnenden tijd, daar gij zo van schreeuwt, de galg, het rad, de geesselpaal, hangen, branden, onthoofden: en in Egmond en Hoorn, hebt gij immers het Schavot, met twee Onthoofde Schepsels 'er op, de koppen op pennen, en tot meer cieraad de galg, die 'er gantsch niet bij te pas komt, ook op 't Schavot. En in Armida een galg met een put, zeer statieus, daar Dares aan brokken afvalt, en dan weder levendig uit den put springt. En in Hester hangt Haman immers in volle orde aan de galg. Dus mijn Heer, roep om geen galgen of raderen meer; het Tooneel tot uwent is 'er, mijns dunkens, rijkelijk van voorzien: ik geloof niet dat het hier in zijn weerga licht zal vinden: 't is mede al een van de staaltjes van goeden smaak uwer Stadgenoten. Wat nu de stijve deftigheid van Augustus op zijn Kei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zerlijken Troon betreft; ik weet niet, dat mij een stuk bekend is, waarin deze Keizer op zijn Troon verschijnd. Ik weet wel dat Duim, in vroeger jaren, volgens order en gewoonte, in Cinna, als Augustus op den Troon zat, 't welk vrij gek en belagchelijk stond: maar ik hoor dat men zulks tegenswoordig verbeterd heeft, en dat men zich van Stoelen bediend, 't geen oneindig beter is: maar anders weet ik niet, waar Augustus op zijn Troon in eenig stuk te pas komt; en wat zijn stijve deftigheid belangd, waarom moet die Man nu stijf wezen, om deftig te zijn? Gij zoud ons al wonderlijke denkbeelden van de oude volkeren, zoo wij niet beter wisten, trachten in te boezemen. Nu verder, op pag. 93. vervolgt gij, ja, Heeren! men moest een prijs uitschrijven voor den Rymelaar, die het afgrijzelijk Treurspel van George Barnwell, in de stijfste vaerzen, die mooglijk zijn, wist te stellen, mits de rechtspleeging in alle haare omstandigheden niet vergeetende, dat werd een kolfje naar uw hand. Met uw believen, Heertje! ik weet beter kolfje; het Treurspel van George Barnwell is te goed, ten minsten 'er is te veel goed in, om in verzen gebragt te worden, en dat zou het even zo zeer, van zijn waar goed berooven, als de Deserteur van Mercier, de Graaf van Olsbach van Brandes, de Doriman, en Melanide, en de Adelaart van Mercier, en om kort te gaan, al wat van Prosa en Verzen gebracht, op uw Toneel vertoond word; en dat mede geen kleine grondslag van verderf voor de Toneelspelers is, en hunne natuurlijke gaven en talenten in den grond vernield. Zie hier een beter weg; neemt het Fransch Tooneelstukje, genaamt la Vertu Rouée, daar kunt gij mede leven zoo als gij wilt, dewijl gij de open plaatzen maar hebt in te vullen, en dan groeid het van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelf, tot al wat gij 'er van gelieft te maken, en de plaatjes, die 'er in zijn, wijzen u aan, dat het op rabraken en 't schavot uit moet komen Ga naar voetnoot*, Dit stukje is met voordagt in Vrankrijk gemaakt, om de Rijmelaartjes werk te verschaffen. Verders zegt gij, want zeker! gij treft de Natuur, juist; gelijk menze op 't Fransche Pad ontmoet: gij beweegd het hart, maar tot erberming; gij hebt smaak gelijk Ravens en Nachtuilen gehoor hebben; en in kiesheid evenaard gij den kunstenaar, die ten tijde van Keizer Karel een Orgel toestelde van maauwende Katten, ieder bij den Staart aan eene Koorde vast gemaakt; welke Koorden hij zeer kunstig door bijzondere Clavieren trok, en dus met afwisseling van geluiden, een allerijsselijksten Sabbath wist aan te rechten. Hoe jammer is 't dat men die kunst niet meer bezit: anders zou het Orkest insgelijks met eene nieuwe manier, die van het Tooneel volkomen waardig, mogen pronken. Dit is weer niet anders dan schelden. Hoe komt het denkbeeld van het Fransche Pad, bij den Deserteur van Mercier en bij Wilhelmina van Blondheim te pas? komen de hartstogten die in dezen gemelde Spelen voorkomen, met Fransche Pads denkenswijze overeen? het een is uit het Hoogduitsch; en het andere uit het Fransch. Gij zijt weer aan 't kolderen. Maar wat het Orgel van maauwende Katten aangaat, gij hoeft daar over niet te jammeren, die kunst is noch werkelijk in wezen; en men heeft buiten Rotterdam op den Binneweg, op Kermis, voor eenige jaren, dezelve noch geoeffent; en toen de Kermis om was, bond de Directeur elke Kat een knappen steen om den hals, en verdronk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen, een voor een, in de Vest; zij hadden hem, die week zijn bestaan verschaft, en dus leefde hij 'er mede, zoo als men hier te land veeltijds met Spectakelwerk gewoon is te doen: ook denk ik dat zulk een Orkest noch wel te bekomen zoude zijn. Verder zegt gij, wat dunkt u, lieve Leezer! indien Apollo noch dezelfde strengheid had als voordeezen, zou hij deze schenders van zijn Lauwerwoud niet tot dezelfde straf verwijzen, die men de Boomschenders aan den gemeenen weg waardig acht, om ze vervolgens naar de Bierkelders en Paruikwinkels, daar zij beter passen, te doen verhuizen. Uw Apollo, antwoorde ik, heeft zijn recht van gestrengheid in dit geval voor lang al verbeurd; want sedert hij heeft toegestaan dat zijne Thalia en Melpomene van ordentelijke Meisjes, genoegzaam publieke Hoeren, ban al wie maar de hengste bron tracht te naderen, zijn geworden, behoorde Sinjeur Apollo zelf wat op zijn tabernakel te krijgen, dewijl men hem, in plaats van hem met eer te bewierooken, thans niet hooger dan een Maquereau van de Zanggodinnen moet achten. Dus gaat gij voort. Toen de Heer Punt wederom teAmsterdam gekomen was, wenschte alle Dichters en verstandige Liefhebbers, even vuurig, dat hij terstond op het nieuw Tooneel verschijnen mogt; niet twijfelende of hij zou als eene rijzende Zon, al dat nachtgespuis doen weg kruipen. De verstandige Liefhebbers, waar van gij hier spreekt, toonden, mijns oordeels, hun verstand niet zeer, met een Man van bij de 69 jaar Ga naar voetnoot* nog weer te willen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergen, om, in qualiteit van eersten Acteur in 't Treurspel, het Tooneel te beklimmen: als zulks voor verstandig kan doorgaan, zal 'er het gezond oordeel echter mijns dunkens aan ontbreken. En Punt zou dan alles wat gij nachtgespuis gelieft te noemen, hebben doen weg kruipen, zoo dra hij weer ten Tooneele verscheen! Punt was evenwel geen Tooneeldichter dat ik weet: en als Speler geloove ik dat hij 'er groot verdriet bij zou over gewonnen hebben, zonder iets te vorderen. Maar zoo deze Dichters en verstandige Liefhebbers iets loffelijks en edels voor dezen ouden Treurspeler hadden willen verrichten, hadden zij bij Gecommitteerden van den Schouwburg moeten te weeg brengen, dat die den Schouwburg 's jaarlijks, zoo lang Punt leefde, op twee aparte avonden, hun lieden verhuurd hadden, (even als voor dezen, aan Frederick met zijne Kinderen gedaan is) en dan hadden zij twee Spelen moeten verkiezen, daar zij de Spelers, die zij daar toe noodig hadden, voor hadden moeten betalen, zoo die zulks voor niet niet wilden doen, als mede de overige kosten voor hunne rekening genomen en dan Punt geen rol hebben laten spelen, maar tusschen het Voor- en Naspel een vers uitVondel, Hoogvliet, Smits of eenig ander beroemd en braaf Dichter hebben laten reciteren, en hem de geheele ontfangst, vrij en onbelast van alle kosten laten toekomen als een Benefice. Dit zou veel eer voor deze Liefhebbers en voor de Stad Amsterdam geweest zijn. Maar een Man van 69 Jaar te willen vergen, om, al was het maar veertig maal in 't jaar of minder, Ga naar voetnoot* dan een Orestes, dan een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Don Louis, dan een Herodes, of iets diergelijks te willen doen spelen, is, zo 't mij voorkomt, onder pretext van hem gaarne te willen zien en hem veel te flatteren, gelegenheid zoeken, om hem na de andere waereld te zenden; om zich dus op een poliete wijs van hem te ontslaan: mij dunkt dat een beker vergift, veel spoediger uitwerking zou doen, en voor zulk een Man ruim zoo aangenaam zou zijn. Toen de Engelsche Directeur Fisher, die geen groot Tooneelspeler was, van mij alhier met zijn Troup naar Duinkerken vertrok, werd hij aldaar geruineerd: hij begaf zich van daar naar Londen, zoo mij verhaald is, en kwam bij Garrick zijn ouden vriend, die, na dat hij hem zijne reizen na Rusland, Zeeland, Holland en Duinkerken had hooren verhalen, tot hem zeide, mijn goede Fisher, het komt mij voor, dat gij maar gantsch niet breed met uw finantie staat? Fisher antwoorde hem, dat hij een geruïneerd man was; waarop Garrik zeide, kom, kom, zulks moet niet wezen; in de aanstaande week moet uwe Vrouw een Benefice op ons Tooneel voor haar profijt geven; ik zal in hetzelve spelen, en wij zullen u wel redden. Dit wierd verricht, en Fisher was met deze eene representatie geborgen. Zie mijn Heer, dit is edelmoedig, en zoo als 't behoort: maar soortgelijke zaken, zijn hier te Land, omtrent Tooneelspelers onbekend. Twee hondert jaren, zeide de Hoogduitsche Directeur Abt, zullen 'er verloopen eer onze Natie wel over 't Tooneel zal leeren denken. Wat het weeklijks Gezelschap van fraaie geesten tot zijnent te Amsterdam betreft, waar van gij verder spreekt, hier van heb ik wel gehoord, doch weet 'er met waarheid niets van te zeggen; ik zal mij dus hier over niet uitlaten. Uwe aanmerkingen, die gij verder, op pag. 94, wegens de burgerlijke Treurspelen maakt, zijn niet volkomen gegrond: vooreerst kan ik niet zien, dat de voortgang der smaak van die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stukken, den ondergang onzer poëzij na zich zal sleepen. Wij kunnen op onze Tooneelpoëzij niet roemen, mijn Heertje! wij hebben tegenwoordig wel braave Dichters, dit erken ik volkomen, maar rechte Tooneel-Poëten hebben wij sints zestig jaren niet gehad. De stukken van Juffrouw van Merken, als mede eenige andere van onderscheiden Dichters, veracht ik niet; daar is veel goeds in, en men had die sedert den tijd, datze het daglicht zagen, al moeten afgespeeld hebben, om dus een voorbeeld tot opwekking voor anderen te geven; dan zou 'er mooglijk, door den tijd, noch wel iets uitmuntends voor den dag komen. Maar de teugel en zweep der Staatkunde, regeert zoo wel den geest der Dichteren, als die der Geestelijken. Een Dichter die vrij durft denken, en die gedachten durft uiten, op reden gegrond, is een waar Dichter,
Hij veracht het vluchtig heeden,
Hij steund op de uitspraak van den Nazaat, die gewis
Een Rechter zonder gunst en zonder afgunst is.
Ga naar voetnoot*.
Gelijk ik reeds gezegt heb, de Proeven der Tooneelspelen van van Haren, wijzen de jonge Dichters den weg: maar zoo lang de Poëten hunnen tijd verleuteren met Drames van Proza in Verzen en van Verzen in Proza, dat ik beide even gek vind, te herscheppen; of stukken, die voor lang reeds vertaald zijn, om zijn bekwaamheid in woordsmedinge en Spelkunst te toonen, noch eens te vertalen, zal 'er niet veel goeds op onzen Helicon te voorschijn komen, ten minsten niets dat het oude zeer nabij komt; en dus zullen zij niet meer doen, dan de Vossen van Esopus, die aan het glas likken, daar de wijsheid in verborgen is, en die door de klaarheid van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glas gezien kan worden. Moliere moest zich met Tabarijn veeltijds vermengen om aan de denkenswijs van zijn tijd te voldoen; Regnart heeft zich van dat spoor allengs verwijdert: maar Destouches heeft den hoek te boven gezeild. Mercier en Falbaire verwerpt men tegens reden, om dat zij de pleisters der verzeerde wonden dreigen af te zullen rukken; en om die reden schijnt men weder tot den Spaanschen smaak over te willen gaan, waar van de Barbier de Seville en Le Mariage de Figaro, al bewijzen van zijn: maar, nog de Burgerlijke Treurspelen, noch het spelen in prosa, van Blijspelen of Drames, ja de kleine Opera zelf, dat vergift voor de ziel van 't ware Tooneelspel, zal ooit magtig worden het Treurspel te onderdrukken, als men maar een Vondel, een Hooft, een Corneille, een Schakespear, een Voltaire of een Lessing kan doen te voorschijn komen: goede Tooneeldichters en goede Spelers en Speleressen, om het wel uit te voeren, moeten 'er zijn, en zoo het dan niet de Triumph behaald, verbeur ik mijn hoofd: maar zonder dit, het met geweld te willen doen behagen, zal altijd naar de Maan gegrepen zijn. Het geen gij verder over deze stof schrijft, is al te dikwils herhaald, en men kan duidelijk zien, dat 'er niets dan afgunst in al dat schrijven plaats heeft. Dichters die gaarne gebrom hooren, noemen brommende vaerzen, poëzij, schoon ze niet eens kunnen voelen of een Speler die valsch of goed declameerd, en 'er de minste kennis niet van hebben. Deze verdienen door de Tooneelspelers slechts knollen voor citroenen in de hand gestopt te worden: maar ware Dichters moeten door de Spelers geeerbiedigd worden, en zij moeten niet te groots zijn, om van hun onderwijs, als 't goed is, te profiteren; men is, in wat kunst het zij, nooit volleerd: maar men moet nooit trachten een zaak al te mooi te willen maken; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zulks maakt altijd buitensporigheid; goed is altijd genoeg, en volmaaktheid word door den tijd onvolmaaktheid, wijl Momus in 't volmaakte zelfs gebrek zal zoeken. Op pag. 100. en 101. maakt gij een laatste lofreden voor Punt; dit, gelijk u geheele vertoog, heeft veel overeenkomst met een Lijkpreek; ik zal die hier niet dan gedeeltelijk ter nederstellen. Gij zegt, drie dingen verstond hij niet, veinzen, vleijen en kruipen. Wat het veinzen belangd, hij was Tooneelspeler, en men zou u hier kunnen antwoorden, 't geen Michaud in la partie de Chasse de Henry Quatre antwoord, daar deze zegt, dat hij nooit Liegt, queu chien de conte! ne vit a la Cour, & ca c'a ment jamais! eh! c'est mentir ca. Gij hebt geen kennis van 't Tooneelspelers leven, en zoo gij onder het Dichterdom thuis mocht hooren mijn Heer, behoorde gij voor al te weten, dat een Schouwburgist zonder een weinig de Veinskunst te bezitten, 'er niet door kan komen; ten minsten was het te Amsterdam in mijn tijd aan den Schouwburg dus gesteld: alles was met Veinzerij vervult. Een Vleijer was hij eigentlijk niet, maar hij zogt tog altijd zijne meerderen te behagen en hunne achting te verkrijgen; en Kruipen kan ik niet zeggen, dat ik ooit bij hem waargenomen heb, doch op het laatst van zijn leven, heeft hij zich somtijds al wonderlijk moeten krommen, voor een Man van talent. Hij bezat, zegt gij verder, de grootmoedigheid van een Vorst, de schranderheid van een Wijsgeer, de deugden van een Burger; en niets van een Hoveling dan den bevalligen zwier. Ik denk dat ik hier door Vorstelijke Grootmoedigheid het Tooneelvorstelijke moet verstaan, dat ons door de Dichters voorgeschreven word: bij voorbeeld; Augustus, die een heele slegte knaap is geweest, komt in Cinna grootmoedig voor. Punt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bezat wezenlijk Grootmoedigheden, die hij door een innerlijken trek tot Glorie in zich ontsteken had, maar het zou noch te bezien geweest zijn, of hij dezelve wel zoude bezeten hebben, als het lot hem een hooger geboorte gegeven had.
De Vorsten, opgewiegd in ledige overdaad,
Gekitteld door 't ontzag, dat elk hen blijken laat,
Vermaaken zich alleen in 't Hofgevlei te hooren,
En leenen zelden aan verdrukte waarheid de ooren,
......zo somtijds verdienste, door geluk,
Eens deele in zijne gunst, en daar de vrucht van
plukk',
Straks ziet men de afgunst en bedrog met listig pogen
Tot haren ondergang vereenen hun vermoogen,
De Vorst bij trappen voelt zijn argwaan meer en meer,
En uit de twijfling stort hij in de dwaling
neêr.
Zegt Belizarius in het Treurspel van dien naam, en dus denk ik, dat gij, omtrent Punt die grootmoedigheid, die de Dichters gemeenlijk den Vorsten gewoon zijn toeteeigenen, bedoeld. Wat de schranderheid van een Wijsgeer betreft, die gij hem toeschrijft, vergeef mij mijn Heer! hij wist niets van de Wijsbegeerte, en hij kwam ook in zijn denkenswijs met geen een Wijsgeer overeen: wanneer 'er al eens over de oude Philosophie geredeneerd wierd, hadt hij het 'er niet breed op; en vooral niet op de schoone stellingen der Stoïcijnen: hoe zeer hij het character van Cato achtte, hadt hij echter in zijn Wysbegeerte het grootste behagen niet. Wat de deugden van een Burger belangd, 't is waar, deze bezat hij bijna, zoo als een Republicain die behoord te bezitten: reken ook dat hij in 't jaar 1711. geboren was, en dus, schoon de oude Hollandsche rondheid al rijkelijk achtkantig was geworden, 't welk ik hier voor reeds gezegt heb, eene opvoeding, zeer verschillende van den tegenswoordigen tijd, hadt genoten: dat men ten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dien tijde de Kinderen beter indruksels, als tegenswoordig, gaf: dat 'er minder geest, en meer gezond vernuft onder den Burger huisvestede, dat men in 't algemeen bij alle Lieden, nog schaamte zag regeren, en dat men nog menschen vond, die alle rampen met een sterke ziel wisten aftewijzen; dien hun lagen burgerstand, verhevener als Vorsten dachten, en waarlijk deugdzaam waren: de Vader van Duim, die eerwaardige Grijsaart, die ik als mijn buurman vele jaren gekend heb, strekte daar van een waarachtig voorbeeld. Maar gij zegt, dat hij de bevallige zwier van een Hoveling had. Tot een bewijs daar van diend, dat Punt, in den jare 1768. aan 't Hof in 't Hage in commissie gezonden, om bij den Stadhouder te vernemen, wat zijn Hoogheid zou gelieven te verkiezen, dat men bij zijne komst in den Schouwburg te Amsterdam vertoonen zoude, zoo dra hij boven in de Kamer was, hem door een lakei, die hem niet kon, een deur die naar eene andere Kamer ging, geopend wierd, daar hij goedschiks door zou getreden hebben; maar een andere bedienden, die hem kende, sloot dezelve weder toe, en verzocht hem, in de Kamer daar hij zich bevond, des Prinsen komst af te wachten: de lakei verder aan het schuifraam met den anderen sprekende, vroeg wie die Heer was, voor wien hij de deur, die hij geopend had, weder toesloot: deze berichte hem, dat het Punt, een Tooneelspeler van Amsterdam was, waarop de lakei antwoordde: Ik heb dien Heer voor een Heer uit Noord-Holland genomen, en daarom opende ik de Porte Brizé. Zie mijn Heer, dit toond aan, dat gij in de bevallige Hoveling-zwier, welke gij aan Punt toeschrijft, mis hebt Ga naar voetnoot*. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu verder, voorts is de kloekheid van zijn welgemaakt lichaam, zijne reizige gestalte, zijn achtbaar gelaat, benevens die heldere en doordringende Arendsoogen, lichtelijk te vinden, in de uitbeelding van Achilles door zijne eige hand, waar van wij reeds hebben gesprooken. Noch twee afbeeldsels gaan 'er van hem uit in zwarte konst, die hem ook geenzints verloochenen: een in 't groot, door Ardell te Londen, naar de Schilderij van G. van der Mijn, en een ander dat kleinder is, door Greenwood. Ik voeg 'er noch een bij, voor 't welke hij nooit gezeten heeft; ik heb het te Dordrecht in den Doele gezien; of het 'er noch in wezen is, is mij onbewust; ik heb aldaar, voor eenige jaren, eenige Schilderijen, zijnde de Pourtraiten van Burgers en Schutters, beschouwende, onder anderen het afbeeldsel van een Vaendrig gevonden, die, in het vertrek komende, een Brief aan den ouden Jacob de Wit, die aan een Tafel gezeten is, overgeeft: deze Vaendrig is in houding, gelaat en alles, zoo volmaakt het afbeeldsel van Punt, als of hij 'er zelf voor gezeten hadt; zoo dat 'er in de voorgaande eeuw een Man moet geweest zijn, die hem volkomen in gedaante en postuur geleek. Van 't geen gij ons verder van 's Mans einde voorsteld, weet ik niets te zeggen, als alleen dat hij gelukkig geweest is, dat de dood hem bevrijd heeft van weder op het Tooneel te verschijnen: ik durf staande houden, dat hij 'er meer nadeel als voordeel door zoude zou hebben; want de spotternij van eenige jonge Lieden, had hij voor eerst niet kunnen ontwijken, en boven dien zouden 'er moglijk honderden zaken geweest zijn, die hem het overige van zijn leven in alle droefheid zouden hebben doen doorbrengen: ik verbeel mij dat het hem zou berouwd hebben, als hij het gedaan had. Zie hier mijn Heer, al het geen ik noodig geacht heb, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
u, benevens het gantsche publiek, bekent te maaken; eensdeels, om u, en het zelve, te doen zien, dat gij zeer kwalijk onderricht zijt; en ten anderen, om dat gij mij onrechtvaardig aangevallen, en met lastertaal bespot hebt, 't welk, schoon ik zulks wel meer gewoon ben gedaan te zijn, ik echter hier verplicht was af te keeren, dewijl gij een Levensbeschrijver en geen paskwilmaker zijt: aan lieden van het laatste soort, zou ik mij niet kreunen; ik zou hen niet verwaardigen te antwoorden. Nu noch een woord, wegens den Ajax in Palamedes, waar van ik op pag. 50 gewag gemaakt heb, 't welk tot een bewijs zal strekken, dat Punt, in zijn eersten tijd, op dezelfde wijze, bij mij altijd in gebruik gebleven, gespeeld heeft. Eenigen tijd, na dat ik, zo als op pag. 50. staat, de rol van Ajax in Palamedes voor Punt gereciteerd had, wanneer hij tot mij zeide, hou maar op, het deugd niet met al: vond ik op een van onze werktafels, onder eenige boeken, die daar gemeenlijk lagen, een J. v. Vondels Palamedes; ik nam hem zonder erg in de hand, en de rol van Ajax, in het vierde bedrijf, opslaande, zag ik, met verwondering, de gantsche rol met inkt aangehaald; en het wit papier, buiten den druk, hier en daar, met zeer kleine letters beschreven: ik las dezelve met veel nieuwsgierigheid, en bevond, dat het een volmaakte les was, van de wijze op welke men deze schoone verzen declameren moest. Ik was verblijd mijn Heer! zoo als gij denken kunt; deze les was van geene onkundige hand, en zeer duidelijk en klaar, doch echter zeer eenvoudig opgesteld. Ik nam dit boekje des avonds mede na mijn huis, en begon 'er zoo vlijtig in te studeren, dat ik het binnen weinig dagen volkomen meester was; en het is nog zoo vast in mijn hersenen geprent, dat ik het nooit vergeten zal. Eenigen tijd hier na, een zeker Joodsch Heer, die bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ons het Teekenen leerde, mij op een middag verzoekende, (dewijl hij mij nooit had hooren declameren) dat ik iets voor hem reciteren zoude, en Punt dit toestaande, begon ik dezen Ajax op te zeggen. Punt luisterde scherp, en toen ik voleind had, zeide hij dat is zoo goed als 't gedaan kan worden; maar waar heb gij dat van daan gehaald? ik antwoorde dat ik 'er op gestudeert en het dus gevonden had; maar verzweeg hem dat ik met zijn kalf geploegd had; doch in 't vervolg van tijd heb ik het hem ontdekt. Deze les heeft mij een groote handleiding gegeven. Hier uit kunt gij duidelijk zien mijn Heer, dat Punt in dien tijd, even in dezelfde manier waar ik spele, gespeeld heeft. De gantsche muziek van het vers, die ik vast vertrouw van den Heer de Roode's werk geweest te zijn, was als proza, en zo na aan de natuur, en de denkenswijze van Vondel in deze rol verknocht, dat het niet anders wezen kan, of Vondel zou, zoo hij in wezen was geweest, gezegd hebben, het moet niet anders uitgedrukt worden: zoo begeer ik het, en zoo heb ik het gemeend. Ik heb mij verder op dat voetspoor geoeffend, en ben daar in onderwezen: het komt overeen met de lessen van Michiel la Faucheur; en ik kan niet helpen dat de Franschen die ook navolgen. Dit goede Boekje, voor de Redenaars geschreven, is uit het Fransch vertaald, en 'er zijn eenige Lessen voor den Predikstoel en de Pleitbank van Professor Francius, achter gevoegd: ook komt het overeen met het geen Justus van Effen in een zijner Vertogen in den Hollandschen Spectator zegt; als mede met het geen Schakespear in zijn Hamlet, wegens de Tooneelspelers ons leert; met het geen Dorat ons zegt, ja met de Verhevenheid des Stijls van Longinus zelve, zoo dit nu, zoo als gij mij toebijt, een Franschen slag moet genoemd worden, en bij u een dwaling heten moet, zal ik mij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar getroosten met alle de bovengenoemden te dwalen, en al dwalende mijn leven te slijten, liever als een zoogenaamden Hollandschen slag van u of uws gelijken uitgevonden, aan te nemen. Ik reken het mij tot eer, dat zelfs twee Theologanten, waar van 'er noch een in leven is, zich niet geschaamd hebben, van in deze mijne manier, in de Preekkunst, door mij, op den Predikstoel, weeklijks, bij de zes maanden lang, te laten onderwijzen; waar voor zij mij ook voldaan hebben. Wanneer ik studeer, bestudeer ik altijd mijn orgineel; en een uit het Fransch vertaald stuk, van wie het ook zij, confronteer ik altijd, zoo ver ik de taal versta, tegens zijn orgineel; niet in de verzen, maar in de gedachten: ik zoek in mijn Moedertaal, de gedachten van Corneille, Racine, Voltaire, of wie het weezen mag, mijnen aanschouwer, zoo veel mij mooglijk is, voor te dragen; en schik mijne declamatie na 't caracter dat ik verbeelden moet, en verder na de scheiteekens mij voorgeschreven, en ik ben van gevoelen dat deze mijne studie op goede gronden steunt. Als ik de Gusman in Alzire op denzelven toon als de Zamor wilde declameren, zou het immers gekken werk zijn? de eene is een Spanjaard en de andere een Amerikaan: schoon Voltaire hen beide Fransch, en Feitama hen beide Hollandsch doen spreken, moeten de Spelers met hun toonval of gebaarden hen geen van beide, noch tot Franschen, nog tot Hollandschen maken, zal het goed werk zijn. Al dat zot geroep, het is onze Hollandsche trant niet, en onze Verzen moeten klinken, acht ik niet hooger als Ezels gebalk en Spreeuwen gesnap. het zou even fraai zijn die snaken gehoor te geven, als of een Schilder, bij voorbeeld, die een Schilderij, verbeeldende, Adam en Eva in het Paradijs, verzeld van alle de Dieren, door Rubbens of van Dyk geschildert, copieerde, en in plaats van getrouw, met al zijn ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogen, bij zijn orgineel te blijven, in 't hoofd kreeg, om zijn geest te toonen, Adam en Eva zwart, de Beer goud, de Leeuw zilver, en de Tijger rood aftemalen, en ons dan trachte te overreden, dat hij, om dat Rubbens en van Dyk, Brabanders waren, en gevolglijk op zijn Brabandsch geschilderd hadden, hij het nu, om dat hij een Hollander was, in een Hollandschen trant gebracht had, en dat men op zulk een wijs, om in ons Vaderland te behagen, schilderen moest: even als zulk een Schilder, is een Dichter of Tooneelspeler als hij van zijn origineel afwijkt. Wat nu verder mijn Heer, uwe jammerklachten, wegens ons nationaal Tooneel betreffen, niemand die rede heeft, zal ontkennen, dat het vervallen is. Ik heb dien val voor vele jaren, zoo ras ik Mauricius zijn Onledigen ouderdom gelezen had, al voorspeld; en het wordt mooglijk niet zonder studie dus bestierd; de reden waarom zulks zoo zijn moet, heb ik na gegaan, en heb dezelve na mijne gedachten gevonden: de middelen om het te herstellen, zijn voor de hand: ik ken dezelve, maar ik zie 'er, zoo het nu gaat, geen gebruik van te maken; het blijft bij klachten, en alles word intusschen nog verwarder, ik heb al gedaan wat in mijn gering vermogen was, om in mijn beroep mijn nationaal Tooneelspel, eer aan te doen, om dat ik met die denkenswijs behebt ben, dat, in welk beroep men gesteld is, men altijd verplicht is, om met dat beroep, al was het het allergeringste dat men bedenken kan, een steentje of een klein zanthoopje aan de Eerzuil der Natie bij te dragen: maar ik moest wel stil houden, wilde ik niet tot den bedelzak gebracht worden. Ik meene dat ik hier te Land, mijn Heer! zeer slegte denkenswijze, omtrent ons Tooneelspel ontdekt heb; maar die ik tot nader overtuiging bij mij houden zal: doch het valt mij smartelijk, in dit geval, te moeten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekennen, dat ik mij schame een Hollander geboren te zijn. Hier mede breke ik dezen mijnen langen Brief af. Ik heb mij door u tot dit werk gedrongen gevonden; en zonder den Overledenen oneer aan te doen, aan de waarheid recht gedaan. Zoo men mij verder op een lasterlijke wijze hier om mogt behandelen, gelijk mij meer ontmoet is, zal ik zwijgen: maar om dat men na mijn dood geen valsche Levensbeschrijving van mij zou maken, zal ik al mijn stukken eens in een nette orde schikken. Ik heb een soort van aanteekeningen mijn Heer! die ik alleen lezen en verstaan kan, van het jaar 1747. tot heden toe, betreffende mij zelve, en al wat mij ontmoet is, na waarheid beschreven. Indien ik het nodig oordeel, zal ik dezelve bij mijn leven het daglicht doen zien; dan zal een ander mij niet in mijn graf belasteren: zij behelzen al vele rare ontmoetingen: en zoo ik het niet beleven mogt, zal ik dezelve, in een nette orde, in vertrouwde handen stellen, die 'er geen misbruik van zullen maken. Ik teekene mij verder met alle achting
MIJN HEER! UE. D.W. Dienaar M. CORVER. thans rustend Tooneelspeler. P.S. Het zal uwe kiesheid, hope ik niet belgen, dat ik hier en daar eenige onduitsche woorden in dit Werkje gebruikt heb; maar het is een Brief, en los uit de hand geschreven, zoo als het in de gedachten viel, en derhalven heb ik het laten blijven; ook zijn het meest genaturalizeerde woorden. |
|