zelschap. De dichter heeft blijkbaar besloten een aantal vrienden uit te nodigen, doch voorlopig zonder enige specificering.
De derde strofe betreft concrete voorbereidselen tot het feest: zowel de persoon van de gastheer als zijn woning moeten opgesmukt worden.
In de vierde strofe hoort men eindelijk de namen van de gelukkigen die Van der Noot wenst uit te nodigen: het zijn François de Harduwijn uit Gent en jonker Michaël van der Haeghen uit Antwerpen. De reden voor de invitatie wordt er onmiddellijk bijgegeven: zij zijn de grootste poëtische talenten in Van der Noots vriendenkring. Om aan de reden voor de feestviering, de ontmoeting met de geliefde, te herinneren, wil hij zijn vrienden toedrinken. Hij zal niet minder dan negen keer een heildronk uitbrengen, één voor elke letter van haar naam. Dat is curieus. De naam ‘Olympia’ telt zeven letters. Vanwaar deze discrepantie? Dat iemand niet weet hoeveel letters de naam van zijn vriendin telt, is weinig waarschijnlijk. Verstrooidheid? Van der Noot is zelden verstrooid in zijn poëzie. Denkt hij aan een reële vrouwennaam? Of is er nog een andere instantie (mede) in het spel?
De vijfde strofe zet het voornemen van de vierde voort: nu wil Van der Noot zijn vrienden aansluitend op een avondlijk banket vergasten. Een ongenoemd iemand, denkelijk de knecht Frans, moet hem inschenken opdat hij de reeds vermelde druk, thans versterkt tot ‘alle quale en druc’, van zich af zou kunnen zetten. De dichter richt zich bij deze heildronk tot zijn vrienden maar tevens wordt de beker geledigd ter ere van de persoon om wie hij hen uitnodigt: Olympia. Pas hier, in het voorlaatste vers, valt voor het eerst haar naam. Het laatste vers wordt dan nog een compliment aan haar adres.
De ode bekoort door een zorgvuldig samenspel van strofenbouw, metriek en poëtische formulering. De vijf strofen bestaan uit twee delen: vier octosyllaben en zes zeslettergrepige verzen. Alle zijn mesurés au lyre, bezitten de regelmatige alternantie van vrouwlijk en manlijk rijm. Het rijmschema aBaBccDeeD is zeer gelukkig: het vrouwlijk a-rijm aan het begin van elke strofe waarborgt in de vier octosyllaben een breed uitdijend, eerder traag ritme, zeer geschikt voor het verhalend onderdeel van het gedicht. Daartegenover versnelt de cadans in het tweede deel van de strofe: het vrouwlijk c- en d-rijm verleent meer vaart aan de kortere verzen, terwijl het manlijk d-rijm enerzijds in de zevende regel het vers even doet pauzeren, terwijl anderzijds datzelfde rijm in de slotregel de strofe duidelijk afsluit.
Het vers leest zeer vloeiend, hoewel het strikt isosyllabisch, zelfs jambisch geformuleerd is. In de eerste strofe bestaan de vier octosyllaben uit drie zinnen die telkens korter worden. Daarop vormen de zes resterende verzen één zin met het werkwoord als eerste woord van het laatste vers. In het eerste vers is in de vierde voet ‘vol vreughden’ ook de eerste syllabe beklemtoond. In het