De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
‘Grouwelicke blasphemien’
| |
[pagina 221]
| |
Een analyse van deze bestrijding helpt om scherper zicht te krijgen op de davidjoristische beweging. De manier waarop orthodoxe gereformeerden davidjoristen bestreden is bovendien illustratief voor de wijze waarop zij trachtten enerzijds hun eigen leer duidelijk te definiëren en anderzijds onjuiste opvattingen uit te sluiten.Ga naar voetnoot4 Eerst sta ik echter kort stil bij het leven van David Joris. | |
David JorisHet leven van de Delftse glasschilder David Joris werd zoals dat van veel dissidenten uit de zestiende eeuw, gekenmerkt door de angst voor vervolging. Nadat hij vanwege de verstoring van een Maria-processie in 1528 werd veroordeeld, was hij permanent op de vlucht. Hij liet zich in 1535 dopen door Obbe Philipsz, maar werd kort daarna leider van een eigen religieuze groepering. Vanaf 1536 kreeg David Joris namelijk dromen en visioenen op grond waarvan hij meende de middelaar tussen God en mensen te zijn. Zijn positie in de Lage Landen werd steeds hachelijker: het Hof van Holland zette een prijs op zijn hoofd en ook de rivaliserende groepering van Jan van Batenburg stond hem naar het leven. In 1544 nam David Joris onder druk van het permanente gevaar de wijk naar Bazel. Alhoewel David Joris een groot deel van zijn leven als geloofsvluchteling in Bazel verbleef, oefende hij door middel van geschriften grote invloed uit in de Lage Landen. Door het schrijven van een grote hoeveelheid brieven onderhield hij contact met zijn omvangrijke achterban. Deze geschriften en brieven geven een indruk van zijn geëxalteerde spiritualisme. David Joris creëerde een scherpe tegenstelling tussen vlees en geest en hield zijn aanhangers voor dat men de wereld van het vlees en de materie moest verlaten om een geestelijk mens te worden. Hij twijfelde er niet aan dat mensen deze volmaakte geestelijke staat tijdens dit leven konden bereiken. In de Lage Landen maakte het davidjorisme deel uit van een omvangrijke spiritualistische beweging. Deze spiritualisten benadrukten het belang van een geestelijke godsdienst en lieten zich aan kerkelijke instituten weinig gelegen liggen.Ga naar voetnoot5 Een tweede kenmerk van het gedachtegoed van David Joris was zijn gedreven pleidooi voor religieuze tolerantie. In zijn ogen was het oneerlijk om mensen die niets anders nastreefden dan het leiden van een vroom leven te vervolgen, terwijl misdadigers vrij spel hadden. Hij schrok er niet voor terug overheden vanwege deze handelwijze Gods oordeel aan te zeggen.Ga naar voetnoot6 Kenmerkend voor David Joris was voorts zijn roepingsbesef. Zijn aanhangers spraken hem | |
[pagina 222]
| |
aan met ‘Heer’ en zelf wekte hij de indruk de positie van Christus te claimen. Zodoende gaf hij zijn tegenstanders een machtig wapen in handen, die dan ook niet nalieten hem van grenzeloze hoogmoed te beschuldigen. Van de ambtsdragers in de reguliere kerken had David Joris geen hoge dunk: zij waren volgens hem niet echt geroepen. Hij meende dat slechts wie de waarheid had ervaren, en wie hoog was geklommen op de geestelijke ladder, van de waarheid mocht getuigen. In David Joris' ogen voldeden de ambtsdragers van de reguliere kerken zelden aan die eis. Onder tijdgenoten was David Joris vooral bekend vanwege zijn leer van het veinzen. De overtuiging dat de uiterlijke, materiële wereld niet van waarde was, drong de zichtbare kerk naar de achtergrond. Een dergelijke kerk was slechts een uiterlijkheid en David Joris weigerde zijn aanhangers ertoe aan te sporen voor deze uiterlijke kerk hun leven in de waagschaal te stellen. Onder bepaalde omstandigheden kon het volgens hem verstandig zijn een (meerderheids) overtuiging te veinzen om aan vervolging te ontkomen. De overheid van Bazel legde, hoewel zij door Straatsburg voor de aanwezigheid van David Joris in de stad was gewaarschuwd, een verbazingwekkende desinteresse voor David Joris en de zijnen aan de dag zodat hij tot aan zijn dood in 1556 een ongestoord leven kon leiden.Ga naar voetnoot7 Echter: in 1559 kwam de stad Bazel alsnog in actie. Het lijk van David Joris werd opgegraven en hij werd postuum als ketter verbrand. Ten behoeve van dit ketterproces publiceerde de theologische faculteit van Bazel een geschrift waarin alle ketterijen van David Joris nog eens op een rijtje werden gezet. De kritiek van de theologische faculteit spitste zich toe op de positie die David Joris voor zichzelf had opgeëist: volgens de theologen plaatste hij zichzelf boven Christus.Ga naar voetnoot8 De opzet van de stad Bazel bij het ketterproces was uiteraard om een halt toe te roepen aan de verspreiding van het davidjorisme. Deze opzet mislukte, zoals we zullen zien, volledig. De opvattingen van David Joris bleven invloedrijk. Wel leverde het geschrift van de Bazelse faculteit munitie aan latere bestrijders. | |
Het Wonderboeck: Van den Corput op het vinkentouwRuim twintig jaar na de dood van David Joris werden gereformeerde predikanten in Holland opgeschrikt door het nieuws dat er plannen zouden zijn het bekendste boek van David Joris, het Wonderboeck, opnieuw uit te geven. De eerste uitgave van het Wonderboeck was in 1542 of kort daarna in Deventer verschenen. In het boek had David Joris verkondigd dat er een nieuwe tijd aanbrak en dat hij geroepen was om als profeet deze wending in de wereldgeschiedenis aan te kondigen. Daarnaast had hij in dit boek uitgelegd wat de gelovigen moesten doen. Zij moesten, zo schreef David Joris, op geestelijke wijze het lijden van Christus navolgen. Op die manier zou men zijn eigen zondige vlees kunnen doden. In het Wonderboeck gaf David | |
[pagina 223]
| |
Joris dus een uiteenzetting over zijn eigen positie en over de manier waarop de gelovigen geestelijke mensen konden worden.Ga naar voetnoot9 Toen in 1582 de predikanten het bericht ter ore kwam dat er plannen waren dit onvervalst spiritualistische werk opnieuw op de markt te brengen, bleek al spoedig dat één van hun ambtsbroeders, Herman Herberts, de publicatie ondersteunde. Met name de Dordtse predikant Herman van den Corput (1536-1601) beijverde zich om de invloed van het davidjorisme in te dammen. In 1582 hoorde Van den Corput dat de drukker Dirck Mullem uit Rotterdam van plan zou zijn het Wonderboeck van David Joris opnieuw op de markt te brengen. Zijn informant was een concurrent van Dirck Mullem, namelijk Jean Canin. Deze had als ouderling met Van den Corput zitting in de kerkenraad van Dordrecht.Ga naar voetnoot10 Mullem verwachtte van de publicatie van het Wonderboeck een groot debiet. Vanaf het moment dat hij door Canin was gewaarschuwd, zat Van den Corput op het vinkentouw en deed pogingen de heruitgave van het Wonderboeck te verijdelen. Op doorreis door Rotterdam waarschuwde hij de ‘broeders’ ter plekke en maande hen actie te ondernemen. Omdat de beide predikanten van de stad, Valerius Pauli Thophusanus (? - 1585) en Caspar Nicolai Grevinchoven (1550-1606), verdedigers van de orthodoxe richting binnen de gereformeerde kerk waren, kon Van den Corput redelijkerwijze steun van hen verwachtten. Toch liepen de Rotterdammers minder hard dan de Dordtse predikant wel had gewenst en in december 1582 schreef hij in een brief aan de Delftse predikant Arent Cornelisz: ‘My verwondert dat Valerius ende Caspar van haer debvoir nyet en schrijven; 'ten is nochtans geen cleyne saecke; porretse aen.’ In dezelfde brief schreef Van den Corput aan zijn collega dat hij twee boeken tegen David Joris had opgespoord. Hij zou proberen deze geschriften tegen David Joris in druk te laten verschijnen.Ga naar voetnoot11 Voor Van den Corput had het Wonderboeck topprioriteit en in een reeks brieven aan Arent Cornelisz gaf hij nieuws door over de publicatie van David Joris' werk of berichtte hij zijn collega predikant over het ontbreken van nieuws. Dat Van den Corput uitgebreid schreef aan Arent Cornelisz over het Wonderboeck was niet toevallig. Nog sterker dan de Rotterdamse predikanten stond Arent Cornelisz pal voor de gereformeerde orthodoxie en was hij bereid die te verdedigen. Daarnaast beschikte hij over een groot netwerk dat hij kon mobiliseren. Van den Corput hoopte dat hij zijn invloed | |
[pagina 224]
| |
zou aanwenden tegen de publicatie van het Wonderboeck.Ga naar voetnoot12 Arent Cornelisz maakte inderdaad gebruik van zijn netwerk en wees Van den Corput op een niet bij name genoemde man die meer zou weten van het davidjorisme. Van den Corput liet in een brief van februari 1583 aan zijn collega weten, dat hij kort met deze potentiële informant had gesproken, maar dat de desbetreffende persoon weigerde tegenover hem open kaart te spelen.Ga naar voetnoot13 In dezelfde maand (februari 1583) schreef Van den Corput dat er in Rotterdam vanwege davidjorisme mensen gevangen zouden zijn genomen. Aan het begin van dezelfde maand had de Rotterdamse predikant Grevinchoven in zijn classis geklaagd over ‘seeckere schwaricheden van der kercke aldaer tot Rotterdam welcke sommige verwerde hoofden onderstaen te quellen, met seeckere quade opinien ende dwalingen onder de burgers te stroyen.’ De uitgever van de classicale acta meent dat deze ‘verwerde hoofden’ aanhangers van Coornhert zouden zijn geweest en kiest voor dit artikel het opschrift ‘Rotterdam-Coornhert’. In de classicale acta zelf wordt echter geen nadere informatie gegeven over de identiteit van deze mensen en men kan zich voorstellen dat hier sprake is geweest van davidjoristen.Ga naar voetnoot14 In 1583 kwam de zaak rond het Wonderboeck aan de orde in de kerkelijke vergaderingen. Zowel in de classis (maart 1583) als de particuliere synode (juni 1583) werd over de zaak gesproken. Aan beide gremia vertelde Jean Canin dat de Dordrechtse predikant Herman Herberts achter de publicatie van het Wonderboeck zou zitten. Vanaf dat moment was de zaak van het Wonderboeck nauw verbonden met het kerkelijk rumoer rond Herman Herberts. Deze Herman Herberts (ca. 1540-1607) leefde op gespannen voet met de gereformeerde orthodoxie. Tot september 1582 was hij evenals Van den Corput predikant in Dordrecht. In dat jaar kwam Herman Herberts in botsing met de overige predikanten: hij eiste een verhoging van zijn traktement en hij verschilde met de andere predikanten van mening over de leer.Ga naar voetnoot15 Hij weigerde om over de catechismus te preken en was van mening dat de gereformeerden de catechismus boven de Schrift stelden. Hij had niet alleen bezwaren tegen de rol die de catechismus in de gereformeerde kerk speelde; hij had ook op de inhoud van het leerboek kritiek. In tegenstelling tot wat de catechismus onderwees, meende hij dat de mens wel degelijk de mogelijkheid had om een volmaakt leven te leiden. Zijn kritiek op de catechismus viel ongeveer samen met de publicatie van Dirk Volckertsz Coornherts (1522-1590) schotschrift tegen dit gereformeerde belijdenisgeschrift, waarin vergelijkbare bezwaren tegen de catechismus wer- | |
[pagina 225]
| |
den geuit.Ga naar voetnoot16 Anders dan Herman Herberts was Coornhert geen lid van de gereformeerde kerk, maar voor het overige hadden beide mannen veel gemeen. Ze deelden een optimistische kijk op de mens en gingen ervan uit dat een mens op spiritueel en ethisch vlak progressie kon boeken. Wie dat wilde, kon los komen van de zonde. Al spoedig leidde het geschil over de leer tot het ontslag van Herberts. Hij vertrok naar Gouda waar hij tot zijn dood predikant zou blijven. Herberts had in 1578 al enige tijd als predikant in Gouda gefunctioneerd en zowel de magistraat als de kerkenraad waren buitengewoon te spreken geweest over zijn werkzaamheden. Volgens hen trok hij meer mensen naar de kerk dan andere predikanten. Samen met de Staten van Holland hadden zij zich dan ook ingespannen voor een terugkeer van Herberts naar Gouda.Ga naar voetnoot17 Juist vanwege deze overheidssteun verwachtte de hofpredikant Jean Taffin in 1582 weinig goeds van Herman Herberts' vertrek naar Gouda. De Goudse overheid bood de ruimte aan allerlei dissidenten en was allesbehalve orthodox gereformeerd. Taffin schreef dan ook aan Arent Cornelisz te vrezen dat Herberts de kerk van Gouda veel kwaad zou berokkenen, omdat er anders dan in Dordrecht, in Gouda geen magistraat was die hem samen met de kerkenraad beteugelde.Ga naar voetnoot18 Taffins vrees zou in de loop van de tijd bewaarheid worden.Ga naar voetnoot19 De pogingen van Van den Corput om de publicatie van het Wonderboeck te verijdelen, liepen op niets uit. De particuliere synode besloot weliswaar naar aanleiding van de berichten van Canin de activiteiten van Herman Herberts aan een onderzoek te onderwerpen, maar de zaak bloedde (voorlopig) dood. Al spoedig waren de pogingen van Van den Corput en de zijnen om de publicatie van het Wonderboeck te verhinderen bovendien door de feiten achterhaald, want in 1583 publiceerde Dirk Mullem een nieuwe uitgave van dit werk van David Joris. Van de gereformeerde acties tegen deze publicatie had Mullem zich niets aangetrokken. Ook na 1583 ging hij door met het op de markt brengen van allerlei geschriften van David Joris.Ga naar voetnoot20 Kerkelijke vergaderingen keken nadrukkelijk richting de wereldlijke overheid en spoorden haar aan de publicatie en verkoop van ‘onbehoirlicke boecen van D. Joris, H. Niclaesz ende diergelycken’ te verhinderen.Ga naar voetnoot21 Tot resultaat leidde dit niet: de boeken van David Joris werden niet verboden en bleven op de markt verschijnen. | |
[pagina 226]
| |
Het davidjorisme van Herman Herberts bleef een reeks van kerkelijke vergaderingen bezig houden. In 1584 publiceerde hij bij Mullem een spraakmakend boek over Rom. 2: Corte verclaringhe over die woorden Pauli geschreven tot den Romeynen Cap. 2. 28. Deze publicatie zou in het vervolg van het conflict een belangrijke rol spelen. In de opdracht van het boek roept Herman Herberts de overheid op tot tolerantie. Alleen God mag het geweten van mensen beoordelen. Uit de veroordeling van Jezus door Pilatus blijkt volgens Herberts dat een overheid niet in staat is om op godsdienstig vlak te oordelen. De overheid heeft van God alleen de macht gekregen om de verstoorders van de politieke orde te straffen. Herman Herberts meent dat de Opstand was begonnen vanwege de beknotting van de vrijheid van het geweten en hij ontleent aan dit verzet tegen ‘Pilatus’ een argument tegen dwang op godsdienstig gebied.Ga naar voetnoot22 In het boek zelf levert hij een onvervalst spiritualistisch betoog. Dankzij Gods initiatief en dankzij menselijke bereidwilligheid, kan Christus in het hart van mensen komen. Mensen moeten daartoe het rijk van de antichrist verzaken en verloochenen. Mensen die Christus ontvangen veranderen van vleselijk in geestelijk ‘ende werden oock in dat selvighe dat sy ontfanghen verandert ende vernieuwt, tot dat selvighe dat sy ontfanghen, tot een leven der heylicheydt ende gherechticheydt.’ Pas wie deze ervaring heeft gehad, mag volgens Herman Herberts van de waarheid getuigen. Het merendeel van de predikanten voldoet kennelijk niet aan deze eis. Hij trekt hun roeping in twijfel en vergelijkt ze met de leraren in Israël. Dat de mens vleselijk gezind is, wordt veroorzaakt door de zondeval. Adams keuze voor de appel was een keuze voor de vleselijke lust.Ga naar voetnoot23 Het conflict over dit boek van Herman Herberts werd in 1586 door de synode van Den Haag door middel van een wollige verklaring gedempt. Deze verklaring kwam tot stand op instigatie van Adriaen van der Mijle. In 1583 had de prins deze raadsheer opdracht gegeven ‘om alle saecken tot goeden vrede ende eenicheijt te helpen dirigeren’.Ga naar voetnoot24 Bij de vervulling van deze opdracht gebruikte Van de Mijle een geheel andere tactiek dan de meerderheid van de synodebroeders voor ogen stond. Hij trachtte namelijk de verschillen van mening zo veel mogelijk toe te dekken, terwijl de broeders de meningsverschillen wilden benoemen en uitspitten. In de verklaring van Den Haag werd onder andere afgesproken dat Herman Herberts enkele punten uit zijn boek zou verduidelijken en deze verduidelijking zou voorleggen aan de Universiteit van Leiden, aan Saravia, Bastingius en Helmichius.Ga naar voetnoot25 De gereformeerde tegenstanders van Herman Herberts bleken met de verklaring van de synode van Den Haag niet tevreden te zijn; zij wilden een hardere aanpak van de dissidente predikant. Herman Herberts week ondertussen geen duimbreed en bleef de catechismuspreek achterwege laten. Om tenminste enige vaart achter de afgesproken | |
[pagina 227]
| |
verduidelijking van Herman Herberts te zetten, besloot de particuliere synode van Delft dat Saravia de fouten uit zijn boek zou moeten aanwijzen. Saravia had het echter te druk met zijn overige werkzaamheden en de zaak sleepte zich voort. Donteclock nam zijn taak over, maar toen hij eindelijk klaar was met het aanwijzen van de dwalingen van Herman Herberts was het inmiddels februari 1589 geworden.Ga naar voetnoot26 Intussen kwam op de particuliere synode van Zuid-Holland van augustus 1588 opnieuw de sympathie van Herman Herberts voor David Joris ter sprake. Herman Herberts verklaarde ‘dat by het goede ende wat met der waerheyt bestaet hetzij wt Calvini, David Joris, Henric Niclaes oft andre anneme sonder hem aen eenige te bynden’.Ga naar voetnoot27 De synode nam met deze verklaring (zoals Herman Herberts waarschijnlijk ook wel had verwacht) geen genoegen. Hij had naar het inzicht van de synode de geschriften van David Joris en Hendrick Niclaes niet mogen vergelijken met die van Calvijn, want ‘deselve David Joris ende Henrick Niclaessen schriften allen christgeloovigen ende liefhebbers der waerheyt ende besondere den predicanten der reyner leere moeten in grooter horreur ende afkeeringe syn, dewyl deselve inhouden grouwelicke blasphemien ende lasteringen tegen den Sone Gods, christelicken geloove ende waerheyt der schriftueren...’Ga naar voetnoot28 Het vermeende davidjorisme van Herman Herberts bleef in het conflict een grote rol spelen. De dwalingen die Donteclock in februari 1589 aanwees bij Herberts, hadden namelijk allemaal betrekking op diens door de synode bespeurde spiritualisme. Zo wilde Donteclock weten hoe Herman Herberts precies dacht over de manier waarop de bijbel moest worden uitgelegd, over de mogelijkheid om tijdens dit aardse leven Gods geboden helemaal te gehoorzamen, en wat hij dacht over de zichtbare kerk.Ga naar voetnoot29 Desgevraagd gaf Herman Herberts zijn sympathie voor de bekendste spiritualist uit de zestiende eeuw, Sebastian Franck, ronduit toe. Over David Joris schreef hij dat hij zijn boeken niet had overgeschreven, maar dat hij ze wel met veel genoegen had gelezen.Ga naar voetnoot30 Het conflict tussen Herman Herberts en de synode escaleerde en de synode wilde hem het liefste schorsen. Dankzij ingrijpen van de wereldlijke overheid bleef hij echter predikant in Gouda. Het conflict tussen Herman Herberts en zijn gereformeerde collega's vertoonde grote gelijkenis met de conflicten met twee andere predikanten, namelijk Hubert Duifhuis uit Utrecht en Caspar Coolhaes uit Leiden. Deze conflicten speelden in dezelfde tijd als de onenigheid met Herman Herberts. Deze drie predikanten vertolkten een spiritualistischer standpunt dan de meerderheid van de gereformeerde predikanten lief was. Zij maakten bezwaar tegen de steeds grotere rol die de catechismus in de gereformeerde kerk ging spelen. In geen van de gevallen slaagde de meerderheid erin om dit dissidente geluid effectief te smoren, doordat de drie predikanten konden rekenen op steun | |
[pagina 228]
| |
van de wereldlijke overheid.Ga naar voetnoot31 Deze steun dankte het drietal niet aan hun spiritualisme, maar aan hun verzet tegen een bepaald type kerk. Duifhuis, Herberts en Coolhaes verzetten zij zich tegen een kerk die zich bond aan een welomschreven belijdenis, de catechismus. Een dergelijke belijdenis en de eis aan de leden van een kerk om deze belijdenis te onderschrijven, perkte de ruimte voor diversiteit in en maakte het lidmaatschap van de gereformeerde kerk exclusief. Stedelijke overheden van bijvoorbeeld Gouda en Leiden streefden naar een volkskerk die de gehele stedelijke samenleving zou omvatten. Zij hoopten dat de gereformeerde kerk de plaats zou innemen die de katholieke kerk in de stedelijke samenleving van de middeleeuwen had gehad. Pogingen van gereformeerde predikanten om de leer van de catechismus aan de gehele kerk dwingend op te leggen, stonden hier haaks op. Vanuit de optiek van stedelijke overheden was het daarom redelijk het verzet van mensen als Herberts en Coolhaes tegen de invoering van de catechismus te steunen.Ga naar voetnoot32 | |
Marnix van St Aldegonde en Emmery de LyereAan het einde van de zestiende eeuw raakten Marnix van St Aldegonde (1540-1598) en Emmery de Lyere (1551-1552?-1618) in een polemiek verwikkeld over, onder andere, het davidjorisme. Beiden waren adviseur van Willem van Oranje geweest en de beide mannen kenden elkaar. De Lyere was ten tijde van deze polemiek gouverneur van Willemstad. De familie van De Lyere was geparenteerd aan die van David Joris. Zijn vader was aanhanger geweest van David Joris; De Lyeres zus was in 1565 getrouwd met een zoon van David Joris.Ga naar voetnoot33 De aanleiding voor deze polemiek was een geschrift van Marnix waarin hij stelling had genomen tegen de geestdrijvers. Dit geschrift had een lange voorgeschiedenis, die begon in 1566. In 1566 schreef Marnix de opvolger van Calvijn in Genève, Theodore de Bèze, over de zogenaamde enthousiasten. Marnix vroeg De Bèze een geschrift te schrijven waarin hij hun dwalingen weerlegde. De Bèze gaf aan Marnix' verzoek slechts ten dele gehoor: hij verwees hem naar wat Calvijn tegen de libertijnen had geschreven en naar zijn eigen geschrift tegen Brenz. In deze twee boeken kon Marnix volgens De Bèze voldoende argumenten vinden tegen de nieuwe dwalingen. Vanaf dat moment lieten de ‘geestdrijvers’ Marnix niet meer los en doken dissidente groeperingen met enige regelmaat in zijn correspondentie op.Ga naar voetnoot34 In 1581 was Marnix bezig met de vervaardiging van een boek tegen de geestdrijvers en de synode verzocht hem het werk af te maken. Het zou echter tot 1595 duren voordat Marnix' boek tegen de geestdrijvers, Ondersoeckinge ende grondelicke wederlegginge der | |
[pagina 229]
| |
geestdryvische leere, op de markt verscheen. De Ondersoeckinge was bedoeld als een soort inleiding bij een groter werk. Marnix was namelijk van plan de leer van de geestdrijvers punt voor punt te gaan behandelen.Ga naar voetnoot35 Dit overzichtswerk tegen de leer van de ketters is er niet gekomen. De aantekeningen die Marnix had gemaakt, kwamen na zijn dood bij de particuliere synode van Zuid-Holland terecht. De synode benaarstigde zich om op grond van het door Marnix verrichte werk alsnog een boek tegen de geestdrijvers te laten verschijnen. Verschillende mensen werden aangezocht het werk ‘in ordre te brengen ende tot den druck bequaem te maecken’. Het lijkt er echter op dat geen van deze personen concreet aan het werk is getogen; in ieder geval liep het plan spaak.Ga naar voetnoot36 De Ondersoeckinge was opgedragen aan de Staten Generaal. Van hen verwachtte Marnix steun bij de bestrijding van de geestdrijvers. De realiteit was volgens hem echter dat de gevaarlijke leringen hand over hand toenamen, met name in Holland, Friesland en Overijssel. De ‘vergiftige ende moordadige boexkens’ van de geestdrijvers werden, zo klaagde hij, openlijk verkocht.Ga naar voetnoot37 In de Ondersoeckinge concentreerde Marnix zich op de dwalingen van de geestdrijvers omtrent de bijbel. Zij weigeren de bijbel letterlijk te nemen en zetten zodoende de deur open naar allerlei dwalingen. Doordat de geestdrijvers het geschreven woord niet als richtsnoer accepteren, worden hun eigen gedachtespinsels volgens Marnix de norm. Hij benadrukt tegen de geestdrijvers dat een mens door de prediking van het woord tot geloof komt. De onjuiste opvatting over de bijbel van de geestdrijvers, is het fundament van hun andere dwalingen. Marnix noemt met name hun opvattingen over de christologie.Ga naar voetnoot38 In de Ondersoeckinge noemt Marnix een aantal geestdrijvers bij naam en toenaam. Hij staat uitgebreid stil bij met name de opvattingen van Sebastian Franck, maar het Wonderboeck van David Joris is evenmin aan zijn aandacht ontsnapt. David Joris zou zich hebben uitgegeven voor de nieuwe David en terwijl hij de leer van de apostelen als ‘kindisch ende onvolcomen’ beschreef, hield hij zijn eigen leer voor ‘de Geestelijcke ende volcomene leere der waerheyt’. Of Marnix, bijna dertig jaar na dato, nog gebruik heeft gemaakt van de adviezen van De Bèze is de vraag. Aanhalingen uit de geschriften waar De Bèze Marnix naar had verwezen, zijn niet in de Ondersoeckinge terug te vinden. Het zou kunnen zijn dat Marnix voor zijn beschrijving van de oorsprong van het gedachtegoed van de geestdrijvers Calvijns geschrift tegen de libertijnen heeft benut. Net als Calvijn constateert hij namelijk dat de geestdrijvers ‘haren voornemelicxsten gront vande heydenen ontleent souden hebben, welcke wandelende in duysternisse | |
[pagina 230]
| |
ende tastende blindelincx na waerheyt, hebben sick selven ingebeeldet, dat de mensche uyt eygene natuere van Godes aert ende wesen bestondt...’Ga naar voetnoot39
Marnix' Ondersoeckinge bleet met onweersproken. Emmery de Lyere schreef in 1597 een Antidote ou contrepoison.Ga naar voetnoot40 De Antidote bestaat uit twee delen. In het eerste deel, een vurig pleidooi voor tolerantie, valt De Lyere Marnix met name aan op de opdracht van zijn werk. In deze opdracht had Marnix getracht de Staten in te schakelen tegen de geestdrijvers en De Lyere acht dit principieel onjuist. Hij verwijt Marnix de Spaanse inquisitie te verwisselen voor een Geneefse en vreest dat als Marnix' raad wordt opgevolgd, het land in een bloedbad zal veranderen. In het postume ketterproces tegen David Joris ziet De Lyere dan ook niets anders dan een daad van tirannie.Ga naar voetnoot41 De Lyere voert zijn pleidooi zowel op principiële als pragmatische gronden. Hij is principieel van mening dat men het geloof van andere mensen niet kan en mag beoordelen omdat men niet kan weten of iemand een ware gelovige is. Hij staat in de sceptische traditie van De Montaigne en dit voedt zijn pleidooi voor tolerantie.Ga naar voetnoot42 Meningsverschillen en onjuiste opvattingen over de godsdienst brengen de verwerving van het heil niet in gevaar. Met een verwijzing naar Origines, verklaart De Lyere dat de leden van de ware kerk bij alle denominaties en religies te vinden zijn.Ga naar voetnoot43 Hij acht het een groot onrecht mensen die een huns inziens betere weg tot het heil zoeken en weigeren zich te conformeren aan Marnix' instituties en menselijke opvattingen, met geweld te bestrijden. Naar De Lyere's mening moet iedereen kunnen zeggen wat hij denkt. Wanneer men over de godsdienstige meningsverschillen vrij uit zou kunnen praten, zou dat veel ketterijen en ergernissen voorkomen. De Lyere is dan ook gekant tegen de uitoefening van de kerkelijke tucht. Excommunicatie wordt uitgeoefend door mensen die daartoe niet zijn geroepen en het treft juist mensen die dat niet verdienen. Marnix' politiek is volgens de gouverneur van Willemstad niet alleen in strijd met de christelijke naastenliefde; hij is ook economisch desastreus. Praktisch merkt hij op, dat door het drijven van Marnix en de zijnen kooplieden uit de Lage Landen kunnen verdwijnen en dat dit ten koste gaat van de welvaart.Ga naar voetnoot44 In het tweede deel van de Antidote verdedigt De Lyere de opvattingen van de geestdrijvers. Lijnrecht tegen Marnix betoogt hij dat men inderdaad de bijbel op geestelijke wijze moet verstaan en niet dient te vertrouwen op menselijke wijsheid. Deze mense- | |
[pagina 231]
| |
lijke wijsheid moet men juist verzaken om een volmaakt, vergoddelijkt mens te kunnen worden. Slechts door de Geest kan men de bijbel begrijpen en iedere poging om de bijbel op een andere wijze te begrijpen, is volgens De Lyere tot mislukken gedoemd. Van iemand die niet is wedergeboren, heeft men bij de uitleg van de Schrift helemaal niets te verwachten. Om deze stelling te onderbouwen, verwijst De Lyere naar de zijns inziens talloze vruchteloze preken en vermaningen over bijbel. Het bezit van de Geest is daarom een vereiste om een kerkelijk ambt te kunnen vervullen. De Lyere legt grote nadruk op echte roeping. Volgens hem gaat het op dat punt in veel kerken fout. In een zijspoor van zijn verhaal, stelt De Lyere dat de paus niet de antichrist is. De antichrist is namelijk gevestigd in het hart van mensen die een leven leiden dat haaks staat op de leer van Christus.Ga naar voetnoot45 Zowel de synode van Noord- als van Zuid- Holland meenden dat De Lyere's Antidote het gehele kerkverband aanging en dat De Lyere weerwoord diende te krijgen. Noord-Holland besloot de klus op het bord van Zuid-Holland te schuiven.Ga naar voetnoot46 De synode van Zuid-Holland achtte de zaak belangrijk genoeg, maar de vraag was wie een weerwoord zou moeten schrijven ‘ghemerckt de dienaers met hare diensten ghenoech te doen hebben’. Arent Cornelisz en Johannes Uytenbogaert waren gevraagd, maar zij hadden zich verontschuldigd.Ga naar voetnoot47 Van een door een kerkelijke vergadering georganiseerde weerlegging lijkt het dan ook niet te zijn gekomen. Wel braken zowel de classis als de deputaten zich het hoofd over de vraag of De Lyere misschien de toegang tot het avondmaal moest worden ontzegd. Kennelijk was De Lyere geen al te trouwe avondmaalsganger. De classis besloot namelijk om in principe niets te doen. Slechts als De Lyere zelf naar het avondmaal toekwam, zou hem door de kerkenraad worden gevraagd ‘off hij niet en verwerpt alle seckten der libertijnen, davidioristen ende alle ander...’Ga naar voetnoot48 De Lyere kwam niet en de impasse bleef dus voortbestaan. Marnix zelf antwoordde in 1598 op het geschrift van De Lyere. In deze dupliek liepen persoonlijke animositeit en principiële meningsverschillen dwars door elkaar heen. Inhoudelijk concentreerde het meningsverschil zich op de verhouding tussen kerk en staat en op de mate waarin aan burgers gewetensvrijheid kon worden toegestaan. Volgens Marnix ondermijnde De Lyere de maatschappelijke orde.Ga naar voetnoot49 Deze maatschappelijke orde had volgens hem twee pijlers: vroomheid en gerechtigheid. Omdat in Marnix' ogen gerechtigheid afhankelijk was van vroomheid, was de bescherming van de vroomheid een overheidstaak.Ga naar voetnoot50 De Lyere had gesteld dat de overheid de wetsovertreders wel moest straffen, maar Marnix stelde dat wetsovertreding en ketterij twee | |
[pagina 232]
| |
kanten van dezelfde medaille waren. Met een verwijzing naar de gebeurtenissen in Münster, waarschuwde Marnix zijn lezers dat ketterij per definitie leidde tot oproer.Ga naar voetnoot51 Hij plaatste De Lyere op één lijn met de profeten van Münster en met David Joris. De verwijzing naar David Joris diende om De Lyere zwart te maken. David Joris eigende zich volgens Marnix de waardigheid van Christus toe, beroemde zich erop mensen tot volkomenheid te brengen en propageerde de polygamie. In De Lyere's verwijzing naar het postume ketterproces tegen David Joris zag Marnix een bewijs dat zijn opponent erop uit was deze ‘valse profeet en godslasteraar’ te rechtvaardigen. Volgens Marnix had David Joris voorspeld dat hij op de derde dag zou herrijzen uit het graf en moest de senaat van Bazel wel een daad stellen tegen een dergelijke ‘impieté’. Hoewel Marnix de verwijzing naar David Joris gebruikte om zijn opponent te diffameren, was het niet zo dat hij davidjorisme eenvoudigweg als scheldwoord gebruikte en dat het gebruik van het woord davidjorisme dus inhoudelijk weinig tot niets zei over de ideeën van Marnix' opponent. Marnix had zich wel degelijk verdiept in het gedachtegoed van David Joris en was van diens handel en wandel goed op de hoogte. Om informatie te verkrijgen had hij geschriften van David Joris zelf gelezen, geschriften van mensen die tot de kring van David Joris hadden behoord en traktaten van tegenstanders van David Joris. Nogmaals behandelde Marnix zijn inhoudelijke bezwaren tegen de geestdrijvers. Ze verwierpen het getuigenis van de Heilige Schrift; ze maakten een ‘Christ imaginaire’; en ze schaften de gewetenswroeging af. Volgens de spiritualisten kon een mens deel krijgen aan de goddelijke essentie. Wie op dat punt was aangeland, zag in dat hij of zij niet meer zelf handelde, maar God. Volgens Marnix maakte deze redenering een einde aan de werking van het geweten. Het zou kunnen zijn dat Marnix voor dit gedeelte gebruik heeft gemaakt van Calvijns Contre la secte des libertins. Hij citeerde echter niet uit Calvijns werk, noch verwees hij er expliciet naar.Ga naar voetnoot52 | |
Davidjorisme in DelftDe Delftse drukker Vennecool zorgde ervoor dat tegen 1600 de brieven van David Joris in druk verschenen.Ga naar voetnoot53 Hij kon er redelijkerwijze vanuit gaan dat er een markt was voor deze brieven. Ook in Delft waren namelijk davidjoristen actief. De kerkenraadsacta geven een indruk van de wijze waarop de predikanten probeerden hen de voet dwars te zetten. Daarnaast kan men dankzij deze acta soms een indruk krijgen van de manier waarop de davidjoristen zich organiseerden.Ga naar voetnoot54 | |
[pagina 233]
| |
In 1596 riepen de Delftenaren buitenlandse hulp in om de invloed van het davidjorisme te beteugelen. In dat jaar verzocht Arent Cornelisz, namens de ouderlingen en predikanten van Delft, aan de Bazelse predikant Grynaeus om het boek dat in Bazel tegen David Joris was verschenen, naar hem op te sturen. Volgens Arent Cornelisz waren er in Holland niet weinigen die de dwalingen van David Joris onderschreven en ze verder verspreidden. Bovendien zouden de boeken van David Joris gretig aftrek vinden.Ga naar voetnoot55 Grynaeus voldeed aan het verzoek van Delft en stuurde de Davidis Georgii Holandi haeresiarchae vita et doctrina op naar Delft. Tevens informeerde hij de Delftenaren over de problemen die Menso Alting in Emden ondervond vanwege de overblijfselen van de sekte van David Joris. Evenals de Delftenaren, had Menso Alting naar Grynaeus geschreven.Ga naar voetnoot56 Jaren later zou Alting overigens opnieuw aan Grynaeus om advies vragen. Hij verzocht hem toen om de namen door te geven van mensen die tijdens het proces van 1559 met David Joris in verband waren gebracht. Ook wilde Alting graag weten hoeveel bezit David Joris na zijn dood had achter gelaten. Volgens hem ontkenden de davidjoristen dat hun aanvoerder rijk zou zijn geweest. Als men Alting mag geloven, verspreidde het davidjorisme zich rap. Daarom vroeg hij aan Grynaeus om informatie over David Joris ook op te sturen naar Heidelberg en naar Frankenthal.Ga naar voetnoot57 Waarschijnlijk wist Arent Cornelisz al van de problemen in Emden voordat Grynaeus de Delftenaren erover schreef. Tot Cornelisz.’ uitgebreide correspondentienetwerk behoorde namelijk ook Menso Alting.Ga naar voetnoot58 Uit de kerkenraadsacta van Delft uit die tijd valt het bestaan van een davidjoristische kring af te leiden. Op zondag kwamen mensen bij Pieter Pouwels samen om uit de geschriften van David Joris te lezen. In een vergadering van 14 oktober 1602 besloot de kerkenraad twee mensen af te vaardigen om met twee van hen, namelijk Walich Pieters en Adam den Houtsagher, te spreken over hun davidjoristische sympathieën.Ga naar voetnoot59 Deze Walich Pieters was een oude bekende van de kerkenraad. Toen in 1582 een predikant in een preek stelling had genomen tegen David Joris zou Walich Pieters ‘den predicant ... bestraft hebben’.Ga naar voetnoot60 Vermaningen aan het adres van Walich Pieters hadden blijkbaar weinig geholpen: ook na 1602 bleef hij in de kerkenraadsacta opduiken als dissident gemeentelid. Pieter Pouwels lijkt een spil van davidjoristen in Delft te zijn geweest. Niet alleen vonden de samenkomsten bij hem thuis plaats, ook waren de boeken van David Joris waaruit werd gelezen zijn eigendom. Toen de kerkenraadsleden Pieter Pouwels en Walich Pieters vermaanden, bekenden beiden davidjorist te zijn. De kerkenraad kon weinig uitrichten tegen het dissidente tweetal: ‘men salt wat insien ende hen bijwijlen besoeken ende vermaenen.’ Bij Adam den Houtsagher leken de kerkenraadsleden enig succes te boeken. Hij vertelde dat hij bezwaard werd door een twist met een gemeen- | |
[pagina 234]
| |
telid. De kerkenraad besloot zich te benaarstigen deze twist op te lossen.Ga naar voetnoot61 Echter: in 1606 dook de naam van Adam den Houtsagher weer op in de kerkenraadsacta. Hij verzuimde zowel de preken als het avondmaal en de kerkenraad heeft vernomen dat ‘hy gemeenschap heeft, ia oock onderhout geniet van D. Joristen.’Ga naar voetnoot62 Duidelijk wordt, dat er in Delft een kring van davidjoristen is geweest die regelmatig samenkwam en die ook een zekere organisatiegraad kende. In de kerkenraadsacta wordt bij de bovengenoemde personen expliciet vermeld dat ze aanhangers van David Joris waren. Opmerkelijk vaak duiken in de acta mensen op die opvattingen huldigden die sterk aan David Joris doen denken. Gemeenteleden trokken de roeping van predikanten in twijfel en ageerden tegen de gereformeerde opvatting over het doden van ketters. Deze opvattingen waren zeker niet exclusief het domein van davidjoristen, maar werden gedeeld door andere spiritualisten, zoals bijvoorbeeld Coornhert. Waarschijnlijk stond de kring van davidjoristen in Delft niet op zichzelf, maar was er een sterke spiritualistische stroming in Delft.Ga naar voetnoot63 Dissidente gemeenteleden waren mondig genoeg om het de predikanten knap lastig te maken. Dirck Jacobs bijvoorbeeld meende dat de predikanten hun leer moesten verantwoorden. Hij weigerde echter om in de kerkenraad te verschijnen en uiteindelijk besloten de broeders bij hem langs te gaan. Dit bezoek bekwam de broeders slecht. Dirck Jacobs liet hen ketterse boeken zien en raadde hen aan die te lezen. Hij was bereid zich over zijn opvattingen te verantwoorden en deed dat dusdanig, dat de broeders niet meer wisten wat ze daarop moesten zeggen.Ga naar voetnoot64 Naast het persoonlijk vermaan gebruikten predikanten de preek om mensen te weerhouden van dissidente opvattingen. In mei 1601 hielden de predikanten in beide kerken een preek over Lukas 21:8: ‘Ziet toe, dat gij u niet laat verleiden. Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben het, en: De tijd is nabij. Gaat hen niet achterna.’ Volgens de predikanten was deze tekst op David Joris van toepassing: hij zou zich voor Christus hebben uitgegeven. Ten behoeve van deze preek hadden de predikanten zich grondig verdiept in de leer van David Joris. Zo hadden ze citaten waarin hij een bijzondere positie voor zichzelf opeiste, uit zijn geschriften verzameld. In dit stuk met citaten uit de geschriften van David Joris werd in de conclusie deze aanspraak geplaatst tegen de achtergrond van David Joris' geloof in de vergoddelijking van ieder mens: ...nademael David Jorisz ... leert dat elck nieu geboren geestelick mensch Christus is, dat hy is de verrijssenisse ende t'leven, ia dat hy een god met god selve is, ende hy hemselven wtgeeft voor een nieugeboren geestelick mensche: soo en volcht nootsakelick dat hij hemselven onder andere nieugeboren menschen, voor Christus, voor de verrijsenisse ende tleven, ia voor God mit God selve wtgeeft. | |
[pagina 235]
| |
Voor één van de sympathisanten van David Joris vormde de preek aanleiding om een stuk te schrijven met citaten uit geschriften van David Joris waarin juist de nederigheid van David Joris werd beklemtoond.Ga naar voetnoot65 De Delftse bestrijding van David Joris trok ook buiten Delft de aandacht. In het archief van de synode is de verzameling van citaten uit geschriften van David Joris die hoort bij de preek over Lukas 21: 8 namelijk bewaard gebleven.Ga naar voetnoot66 Dit gegeven wijst erop dat er afschriften werden gemaakt van de Delftse stukken ten behoeve van de bestrijding van David Joris en dat gereformeerden kennis en ervaring ten behoeve van deze bestrijding uitwisselden. | |
Analyse: gereformeerde onmacht en davidjoristisch élanDe manier waarop de davidjoristen door de gereformeerden werden bestreden, was geenszins exceptioneel. Bij de bestrijding van andere groeperingen ziet men dezelfde patronen terug. Om hun eigen positie te verdedigen en de gereformeerde leer van heterodoxe invloeden te vrijwaren, maakten de gereformeerden gebruik van een aantal tactieken. Ze trachtten te voorkomen dat ketterse boeken op de markt verschenen. Om de invloed van ketterse boeken binnen de perken te houden, werd aan de overheid gevraagd handelend op te treden tegen drukkers en uitgevers van dergelijke boeken en werden de leden van de gereformeerde kerk gemaand dergelijke boeken niet te lezen. Gereformeerde drukkers en uitgevers werd dringend verzocht geen ketterse boeken te drukken.Ga naar voetnoot67 Het beroep op de overheid sorteerde weinig effect. Overheden in Holland waren enkel bereid op te treden tegen boeken die, naar hun inzicht, de openbare orde in gevaar konden brengen. Desondanks bleven kerkelijke vergaderingen een beroep doen op de overheden om de publicatie van boeken van dissidenten als David Joris te verhinderen.Ga naar voetnoot68 Daarnaast trachtten de gereformeerden ketterse ideeën te bestrijden door zelf boeken op de markt te brengen. Bij een dergelijke bestrijding werkten predikanten samen. Toen Grevinchoven bezig was aan zijn boek tegen Hendrick Niclaes, vroeg de synode aan de collega-predikanten om beschikbare informatie door te spelen naar Grevinchoven.Ga naar voetnoot69 Soms was de samenwerking in classicaal of provinciaal verband vooral praktisch van aard. Zowel bij de bestrijding van Coolhaes als van Coornhert besloot een provinciale synode de kosten om te slaan over alle kerken binnen het provinciale verband, zo- | |
[pagina 236]
| |
dat de kosten niet door slechts één kerk gedragen hoefden te worden.Ga naar voetnoot70 Overigens sprak voor de afzonderlijke kerken een dergelijke solidariteit niet voor zich. De classis Schiedam was allerminst gelukkig met het voorstel van de Particuliere Synode de kosten van de bestrijding van Coolhaes te spreiden. Zij meende dat zij zelf met haar reguliere werk al genoeg onkosten maakte.Ga naar voetnoot71 Een andere manier van bestrijding van ketterij was de preek. In Delft heeft men met name van dat medium gebruik gemaakt om het de kop opstekende davidjorisme te bestrijden. Ook in de zaak Herman Herberts hebben de predikanten van Dordrecht zich van dit medium bediend en vanaf de preekstoel kerkgangers hun kant van het verhaal verteld. Tot de verbeelding spreekt een synodale bepaling uit 1574 dat men ketterse boeken in de preek slechts ‘spaerlick’ zal noemen. Ik veronderstel dat men vreesde de nieuwsgierigheid van de kerkgangers op te wekken.Ga naar voetnoot72 Een volgende manier was het onderlinge vermaan. Mensen die werden verdacht van davidjorisme, werden soms ontboden voor de kerkenraad en kwamen soms in een tuchtprocedure terecht. Probleem bij dit middel was, dat het alleen werkte bij mensen die bij de gereformeerde kerk wilden horen. Op iemand als De Lyere, die zich van de gereformeerde kerk afzijdig hield, had een gereformeerde kerkelijke vergadering geen vat. Gemeenteleden bleken dikwijls mondig te zijn en waren lang niet altijd bereid vermaningen ter harte te nemen. Bovendien bleken zij in staat hun opvattingen te verdedigen en het de predikanten lastig te maken. Weer een ander wapen dat de gereformeerden tegen de ketterij in stelling probeerden te brengen was het openbare dispuut. In de zaak Herman Herberts stuurden de gereformeerden aan op een godsdienstgesprek met deze dissidente predikant. De magistraat van Gouda gooide echter roet in het eten en weigerde toestemming te geven voor een openbaar debat. Wel hebben predikanten bij Herman Herberts thuis gedebatteerd. Gereformeerden verwachtten winst te boeken door dergelijke debatten. Ten tijde van het conflict met Herman Herberts debatteerden gereformeerde predikanten onder leiding van de Staten met Coornhert en in verschillende steden daagden kerkenraden dopers uit tot een dergelijk godsdienstgesprek. In de praktijk heeft er in de Lage Landen zelden een echt godsdienstgesprek plaats gevonden. Het debat tussen de predikanten en Coornhert verliep tumultueus en werd door de Staten afgebroken.Ga naar voetnoot73 Debatten met dopers kwamen zelden van de grond omdat de dopers in de regel niet ingingen op gereformeerde voorstellen.Ga naar voetnoot74 Welke methode van bestrijding de gereformeerden ook kozen, in alle gevallen informeerden ze zich ter dege over de te bestrijden ketterij. In classicaal en synodaal verband werd informatie uitgewisseld, maar gereformeerde theologen aarzelden evenmin om | |
[pagina 237]
| |
buitenlandse hulp in te roepen om meer aan de weet te komen over hun tegenstanders. Correspondentienetwerken met andere theologen werden gebruikt om informatie over een ketterij te vergaren. In Delft hebben de predikanten zich grondig verdiept in het gedachtegoed van David Joris en hebben ze zich actief ingespannen om zijn boeken in handen te krijgen. Hoewel vanuit kerkelijke vergaderingen en door gereformeerde theologen de nodige plannen tot bestrijding van het davidjorisme werden gesmeed, lukte vooral veel niet. Veel plannen voor de publicatie van geschriften liepen spaak. Hetzelfde gold voor het vermanen van vermeende davidjoristen. Dikwijls berichtten predikanten die waren belast met het aanspreken van afdwalende personen, dat het er nog niet van was gekomen. Soms lag dat aan de weigering van een gemeentelid om zich te laten vermanen, maar dikwijls lag dat ook aan de predikanten zelf. Tijdgebrek maakte een einde aan veel plannen. Zoals boven vermeld schreven Arent Cornelisz en Johannes Uytenbogaert daarom niet tegen De Lyere. Enkele jaren later had Hendrik Boxhorn (± 1544-1631) geen tijd om het plan van de particuliere synode om een boek tegen de libertijnen en vrijgeesten uit te brengen, uit te voeren. Na twee jaar wachten, besloot de synode de taak over te dragen aan Donteclock.Ga naar voetnoot75 In het conflict tussen gereformeerde predikanten en Coornhert werd voor dit probleem een oplossing gevonden: Donteclock werd voor een deel vrijgesteld van zijn reguliere werkzaamheden.Ga naar voetnoot76 Vergelijkt men het conflict met Herman Herberts en Coornhert met elkaar, dan valt op dat iedere keer dezelfde predikanten een hoofdrol opeisten. Waarom dat zo was, wordt uit de bronnen niet duidelijk. Het zou zo kunnen zijn dat een beperkt aantal predikanten op de hoogte was van de leer van de spiritualisten en dat zij dus ook tegen hen in actie kwamen. Het is ook goed voorstelbaar dat de meerderheid van de predikanten niet zo hard liep tegen het spiritualisme en dat het werk daardoor terecht kwam bij een kleine groep predikanten die bestrijding wel van belang achtte. In 1573 constateerde de classis Dordrecht dat er in het land allerlei sekten waren, maar dat ‘alles in 't eerste niet en can uytgericht worden’. Men besloot daarom de sekten te laten rusten. Wel zouden de predikanten vanaf de preekstoel de leer van de ketters weerleggen.Ga naar voetnoot77 Ik heb de indruk dat veel gereformeerde ambtsdragers dit soort realiteitszin deelden. De bestrijding van de gereformeerden kon de verspreiding van het davidjoristisch gedachtegoed niet verijdelen. Zowel binnen als buiten de gereformeerde kerk bleven de ideeën van David Joris invloedrijk. De Lyere en Herman Herberts namen opvattingen van David Joris over en zorgden voor een verdere ontwikkeling van zijn gedachtegoed. Zij deelden zijn pleidooi voor tolerantie, zijn opvatting dat de duivel het kwaad in mensen zelf vertegenwoordigde, en zijn optimisme over de menselijke mogelijkheden culminerend in de idee van de vergoddelijking van iedere mens. Net als David Joris, verdedigden zij een spiritualistische schriftopvatting en benadrukten ze dat niet zo | |
[pagina 238]
| |
maar iedereen de waarheid mocht verkondigen. Welke opvattingen binnen de Delftste davidjoristische kring leefden, is moeilijk vast te stellen. De acta van de kerkenraad beschrijven deze opvattingen namelijk slechts fragmentarisch. Deze acta wekken echter de indruk dat de Delftse davidjoristen dezelfde opvattingen van David Joris propageerden als Herman Herberts en De Lyere. Bij hun bestrijding legden de gereformeerden namelijk de nadruk op de ‘onjuiste’ schriftuitleg, het perfectionisme van de davidjoristen en de huns inziens verkeerde opvattingen over de plek van godsdienst binnen de staat. Uit de bestrijding door de gereformeerden valt of to leiden welke opvattingen van David Joris zij nog invloedrijk en gevaarlijk achtten. Tegen de ‘nieuwe’ davidjoristen verdedigden zij een letterlijke uitleg van de bijbel en betoogden dat de mens in dit leven niet volmaakt kon worden. Bovendien waren de gereformeerden ervan overtuigd dat het pleidooi voor tolerantie slechts chaos tot gevolg kon hebben; de overheid had naar hun inzicht wel degelijk tot taak de ware, gereformeerde godsdienst te verdedigen. Het is opvallend dat de overtuiging dat de duivel in mensen zelf zou bestaan en niet een objectieve realiteit is, door de gereformeerden amper werd bestreden. Donteclock meldde dat hij dit onderdeel van Herman Herberts' dwalingen links liet liggen.Ga naar voetnoot78 Waarschijnlijk achtten de gereformeerden de bestrijding van deze opvatting van kleiner belang dan de bestrijding van de andere genoemde punten. Ondanks de genoemde overeenkomsten tussen de opvattingen van David Joris enerzijds en Herberts, De Lyere en de Delftse kring van davidjoristen anderzijds is het niet zo dat men kan stellen dat het gedachtegoed van David Joris in onveranderde vorm een rol bleef spelen. Zowel bij Herman Herberts als De Lyere ziet men een intrigerende ontwikkeling. Terwijl de geschriften van David Joris opvallen door hun geëxalteerde warrige karakter, leveren De Lyere en Herberts een geleerd betoog. Herman Herberts maakte gebruik van een groot aantal citaten van kerkvaders; De Lyere baseerde zijn betoog voor een deel op de filosofie van Montaigne. Hun beider pleidooi voor tolerantie is illustratief. Bij De Lyere en Herman Herberts vindt men dezelfde argumenten voor tolerantie als bij David Joris en zijn spiritualistische tijdgenoten, maar zij versterkten hun betoog door daarnaast argumenten te gebruiken die ze aan tijdgenoten ontleenden. Zowel De Lyere als Herman Herberts putten uit contemporaine politieke betogen voor tolerantie. Volgens hen was de Opstand begonnen als verzet tegen de gewetensdwang. In de gereformeerde poging andere confessies aan banden te leggen, zagen zij dan ook een verloochening van deze revolte.Ga naar voetnoot79 | |
ConclusieAl met al kunnen we constateren dat het gedachtegoed van David Joris nog lange tijd vitaal bleef. Ook rond 1600 werden mensen nog aangesproken door zijn spiritualistische ideeën. Deze mensen kwamen uit allerlei lagen van de bevolking. Aanhangers van het | |
[pagina 239]
| |
davidjorisme waren niet alleen buiten de gereformeerde kerk te vinden; ook binnen de gereformeerde kerk sloegen de ideeën van David Joris aan. Herman Herberts stond met zijn sympathie voor het davidjorisme bepaald niet alleen; van Petrus Datheen, een andere gereformeerde predikant, is eveneens bekend dat hij de werken van David Joris las en waardeerde.Ga naar voetnoot80 Meer in het algemeen kan men stellen dat het spiritualisme ook binnen de gereformeerde kerk invloed uitoefende. Predikanten als Coolhaes en Duifhuis lazen de werken van dissidenten en lieten zich erdoor beïnvloeden. Aanhangers van het davidjorisme kwamen soms samen in georganiseerd verband en lazen dan de geschriften van David Joris. Dankzij de publicatie van geschriften van David Joris zelf en van geschriften waarin het gedachtegoed van David Joris werd gerecipieerd, werd het davidjorisme rond 1600 nog steeds verspreid. Het feit dat de ideeën van David Joris vermengd raakten met andere filosofieën en met andere politieke opvattingen over tolerantie zal aan de vitaliteit van zijn gedachtegoed hebben bijgedragen. Hierdoor veranderde het davidjorisme van karakter. Terwijl David Joris zijn spiritualistische ideeën in warrige geëxalteerde termen naar voren had gebracht, pasten Herman Herberts en Emmery de Lyere deze ideeën in, in een geleerd en wel beargumenteerd betoog. Gereformeerde predikanten als Arent Cornelisz en Hendrik van de Corput meenden dat het noodzakelijk was om het spiritualistische stromingen als het davidjorisme met hand en tand te bestrijden. De gereformeerde bestrijding van dissidente groeperingen zoals de davidjoristen was echter een moeizame aangelegenheid. Dit gebrek aan succes was ten dele te wijten of te danken aan een gebrek aan slagvaardigheid. Provinciale synodes schoven klussen op elkaars bord en predikanten hadden lang niet altijd tijd om zich in te zetten voor de bestrijding van dissidenten. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de bestrijding van het spiritualisme een zaak was van enkele predikanten en dat een groot deel van de predikanten niet gemotiveerd was om krachtdadig op te treden tegen bijvoorbeeld het davidjorisme. Wereldlijke overheden zagen evenmin brood in een optreden tegen de davidjoristen en legden oproepen van kerkelijke vergaderingen om dat wel te doen naast zich neer. Zodoende bleef er ruimte bestaan voor dissidente groeperingen. Deze groeperingen bleken in staat te zijn om aan de gereformeerden effectief tegenspel te bieden en de predikanten het vuur na aan de schenen te leggen. Abstract - In spite of the reformed opposition, the ideas of David Joris (1501-1556) remained influential after his death. Men like Herman Herberts (a reformed minister) and Emmerye de Lyere (commandant in Willemstad) propagated his spiritualistic opinions on the Bible, on humans and the devil, as well as his plea for religious tolerance. Around 1600 adherents of David Joris still assembled to read his books. The failure of the reformed opposition was due to a lack of alertness, a lack of motivation of the ministers, and was also due to the refusal of the secular authorities to take action against radicals such as the davidites. |
|