| |
| |
| |
Een Nieuw Lied.
Weet u lieden van myn komste wel,
Zyt gy geneegen tot den Liereman,
Ik zal je dienen waar ik mag of kan
En Juffrouw met een goed fatzoen,
Zal ik u lieden een mooy deuntjen doen?
Al die de toonen van myn Lier wel kent,
Hoort eens en luyster naar myn Instrument
Hoe dat ik door myn Musicael,
Zal verheugen u altemael,
Lest eens een jonge Meid,
Hoorden dat ik met den avondtyd,
Was met myn Lier op straat,
Die zoo mooy en aardig gaat,
Die in het donker door het venster lag,
Ik was verblyd als ik dees Juffrouw zag
Zyn de toonen van u Lier gesteld,
Hoe komt gy hier nu al zoo laat verzelt;
Ik zy Mejuffrouw dat ik by u waat?
Gy zoud wel pryzen dezen Lierenaar,
Zo doet tog open schoon vrindin,
Ik zal speelen naar uwen in,
Doen sprak my Juffrouw aan,
Liereman blyft maar een weinig staan;
| |
| |
Zy kwam beneden heel habiel en ras,
Mits dat haar deure zonder grendel was,
Met my Liere in zoo korten stond,
Waar ik niet anders als deze Juffrouw vont
Zy dee my regt in haar Slaapkamer gaan,
Juffrouw die vraagde zo ik kon verstaan
Of dat ik was een vry gezel,
Eer ik roerde myn Lierespel,
Pynst niet myn schoone Juffrouw,
Dat ik u voor bedriegen zouw,
Zoo gy wel aan my kon zien:
Dat ik gaan spelen is voor myn plaizier,
Om u te dienen daar voor kom ik hier,
Myn beminde wilt een proef daar van?
Gy zult dan weten hoe ik spelen kan,
Staan u de toonen van myn Lier niet aan
Dan zal ik weder op een ander gaan,
Want dat en scheelt my niet een zier,
Om te speelen een keer drie vier,
En zy ach lieve Liereman,
Dan ben ik met u kontent,
Speelt eens een deuntje in het grof of fyn
Mits wy hier saamen maar met ons twee zyn
Te beginnen op akkoort en maat
| |
| |
Dat zoo wat zoetjes en wat langzaem gaet
Al zoud gy blyven tot den morgenstond,
Zoo lang gy lust in het speelen vond,
Gy zult van myn den loon ontfaan,
Want het Lieren staat myn aan,
En ik speelde voor dat zoetsten held,
Naar Mejuffrouw haaren zin,
Al wat ik speelde dat was zoet zoet zoet
Dan zy Mejuffrouw u gestell is goed,
Die myn diende van de Lieremans,
Die voor my speelden het Mars of dans
Daarom verzoekt zy my naar haaren zin,
Dat ik zouw speelen van de zoete min,
Eer dat Juffrouw was kontent,
Van ’t Liere met myn Instrument;
Dan neem ik myn afscheid;
Met een zoentjen van genegentheid,
Mits dat den dag quam aan,
Dat ik moest vertrekken gaan,
Hoort voor het lest wat Mejuffrouw zy;
Als gy wilt speelen komt maar stout by my
U te pryzen myn waarde vriend,
Gy zyt een Ventjen dat my wonder dient
Eer dat ik scheiden van haar woning af,
Ik zal niet klappen wat myn Juffrouw gaf
Dat ik van haar niet klaagen kan,
|
|