18
Wien zijt 48 ghy alsoo gelijck in heerlickheyt ende grootheyt, onder de boomen van Eden? ja ghy sult neder gevoert worden met de boomen van Eden tot het onderste der aerde; in het midden der f 49 onbesnedenen sult ghy liggen, met de verslagene door den sweerde; 50 dat is Pharao, ende sijne gantsche 51 menighte, spreeckt de Heere HEERE.
|
-
1
- Na de wechvoeringe van Iojachin. siet bov. 1.2. etc.
-
3
- Als of Godt seyde: Beelt ghy u in, datter uwes gelijcke noyt geweest en is, ende dat u derhalven niets kan deeren? lett eens op den grooten Monarch van Assyrien, hoe die gevaren zy, ende maeckt uwe reeckeninge. Vergel. Iesa. 23.13.
-
4
- D. de Koningh van Assyrien.
-
5
- D. was gelijck een cederboom: Door dese gantsche figuerlicke reden wort beduydt de grootheyt, heerlickheyt ende macht der Assyrische Monarchie. Siet Iudic. 9. op vers 15. en vergel. Psal. 80.11. boven 17.3, 22, 23. Dan. 4.10, etc.
-
6
- Of, schaduwende, schaduwe makende, [met sijne] struycken, of, tacken: item, een schaduw-makende woudt, of bosch, alsoo ’t Hebr. woort de beteeckeninge heeft van, woudt, ende struycken, tacken, ofte, loof.
-
8
- D. de gelegentheyt ende toevloeyinge die ick hem beschickte van alles, wat tot waschdom sijnes staets mochte dienen. Vergel. boven 17.5, 8. ende 19. vers 10, etc. ende onder versen 5, 7.
-
9
- Ofte, brachten, queeckten hem op.
-
10
- D. diepe wateren, groote diepten.
-
11
- Afgront, ofte, diepte.
-
13
- D. deelde van sijnen overvloet anderen Koningen mede, die minder waren als hy, ende door hem wel voeren.
-
15
- Sijne scheuten uytwierp, ende sich uytbreydde. Vergel. bov. 17.6. of, als hy uytbottede, of, botten kreegh.
-
16
- Hebr. allen vogel nestelden, ende soo, alle dier wierpen jongen, of, teelden, D. allerleije, of, vele volckeren waren onder sijn gebiedt ende heerschappije. alsoo Dan. 4.12.
-
17
- Beschuttinge, of, protectie, nemende tot hem haren toevlucht. Vergel. Psal. 91.1. alsoo ond. vers 17.
-
18
- D. de andere Koningen ende Princen, hoewel oock groot ende heerlick zijnde, gelijck de cederen van een Paradijs, gelijck het eerste was, en konden sijnen glantz niet verdonckeren, ofte verbergen, gelijck de Sonne het schijnsel van andere sterren by dage verduystert, alsoo verduysterde hy allen glantz van anderen. Vergel. bov. 28.13. ende onder versen 9, 16.
-
19
- Hebr. alle boom was niet, etc. D. geen boom was, etc. Siet 1.Reg. 11. op vers 34. alsoo ond. vers 14.
-
20
- Dit kan men nemen voor eene aensprake aen den Assyrier, van welcken Godt terstont (als elders) wederspreeckt in de derde persoon: ofte, als een afgebroken reden tot Pharao, waer van de voltreckinge volght ond. vers 18. Als of Godt seyde, Om dat ghy u soo verheft, siet doch eens wat den Assyrier oock dede, ende hoe ick hem daer over gestraft hebbe, etc.
-
22
- Hebr. gaf. Vergel. (aengaende ’t gebruyck des Hebr. woorts dat na gelegentheyt der saken veelderleije beteeckeningen lijdt,) 2.Sam. 18. op vers 9. ende bov. 27.12. etc. alsoo vers 14.
-
23
- Hebr. als of men seyde, de tusschenheyt, D. stack uyt onder, ende verhief sich boven andere Koningen, Heeren, Vorsten, etc. Vergel. boven 19.11.
-
24
- In de macht des Koninghs van Babel, Berodach, ofte, Merodach Baladan, ende voorts Nebucadnezar, die de Assyrische Monarchie (daer in Esarhaddon, Sanheribs sone, voor den laetsten Koningh gehouden wort) tot de Babyloniers hebben overgebracht. siet 2.Reg. c. 19. op vers 37. ende van dien Berodach, 2.Reg. 20. op vers 12.
-
25
- Hebr. doende soude hy ’t hem doen, of, handelende met hem handelen, ofte, dede, handelde hy met hem, als sommige: eenige verklaren dese maniere van spreken aldus, na sijn verdienste, of, na sijn welgevallen, na behooren.
-
d
- Ezech. 28.7. ende 30.11.
-
26
- Als bov. 28.7. Hier volght eene figuerlicke beschrijvinge van den ondergangh der Assyrische Monarchie.
-
27
- Gelijck het in groote nederlagen over al, op bergen, ende in dalen vol van verslagene ende plunderinge plach te zijn.
-
29
- Hebr. allen vogel, alle dier, etc. Als boven vers 6.
-
30
- Of, gevallenen. Hebr. val, D. d’andere volcken namen sijn rijck in, besaten het selve, ende spotteden sijner.
-
31
- Hebr. alle boomen des waters, ofte, der wateren haer niet, etc. Vergel. bov. vers 8. ende soo in het volgende. De sin is, Dat Godt dit exempel aen dien grooten Monarch heeft willen stellen, tot eene waerschouwinge van alle groote ende machtige op aerden, ende hier specialick voor Pharao, op dat sich niemant tegen hem en verhoovaerdige, ende godtloos worde, om niet door gelijcke sonden in gelijcke straffen te vallen, die hy met geene menschelicke macht en sal konnen afweeren.
-
33
- D. met allen overvloet door mijnen zegen vervult zijn, ende geen gebreck en lijden. Alsoo vers 16. Vergelijckt boven op versen 4, 8.
-
34
- Dese maniere van spreken is oock in onse tale gebruycklick, voor, op sich selven vertrouwen, ofte, het hooft stoutelick op ende om hooge steken, waer van het contrarie is, nedrigh voor Godt te wandelen. Vergelijckt de maniere van spreken met onder 33.26.
-
35
- Hebr. de onderste aerde, ofte, de aerde die beneden is. Alsoo versen 16, 18.
-
36
- D. onder de gemeyne, ofte, slechte lieden. Siet Psalm 4. op vers 3.
-
37
- Siet van het Hebr. woort Scheol, Genes. cap. 37. op vers 35. alsoo versen 16, 17, 18. ende onder c. 32. versen 21, 22. ende het volgende aldaer. Uyt vergelijckinge van welcke plaetsen (als oock het voorgaende vers) blijckt, dat het hier genomen wort voor het graf, met den aenklevenden elendigen ende smadelicken toestant der verstorvene godtloosen in de helle.
-
38
- Dit is eene figuerlicke beschrijvinge van den gemeenen schrick, die Godt, door dit sijn oordeel over den Assyrier, gemaeckt heeft by alle de groote, ende de volcken, die door sijnen rijckdom (als boven) waren wel gevaren. Vergelijckt boven cap. 27. vers 29. ende de volgende versen aldaer.
-
39
- D. ick stelde hem in sulcken stant, dat hy was, als of hy rouwe dreef. (alsoo onder bewonden) Siet 2.Sam. 15. op vers 30.
-
41
- Ick onttrock mijnen tijdelicken zegen.
-
42
- Als of alle cederen (D. groote) in rouwe stonden. siet Psalm 35. op vers 14.
-
43
- Siet boven versen 8, 9.
-
45
- Figuerlick gesproken, als of men seyde: Het viel hen troostelick, datse sulcken grooten metgeselle, in haer lijden hadden. Vergel. Iesa. 14.8, 9, 10. met de aenteeckeninge. Item, boven 14.22. ende 16.54. ende onder 32.31, etc.
-
46
- D. sterckte, die hem gestijft ende gesteunt hadden, ofte aldus: met sijn arm, (D. sijn Koninckrijck) onder welckes schaduwe sy, etc.
-
48
- O Pharao, ghy die meynt, dat uwes gelijcke niet en zy. siet bov. vers 2.
-
49
- Siet boven cap. 28. op vers 10.
-
50
- Als of Godt seyde: Siet daer een levendigh beelt ofte patroon van desen trotzen Koningh Pharao: even soo vast ende seker is sijn staet, als des Assyriers, ende alsoo sal hy met al sijnen hooghmoedt varen.
-
51
- Verstaet dit van rijckdom, ofte volck: ofte, met al sijn gewoel, rumoer, ofte, gedruys. Siet boven 29. vers 19.
|