Literatuur. Jaargang 11
(1994)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |
Harry Mulisch in het Duitse taalgebied
| |
Nederlandse bibliotheekPas in 1980 verscheen weer een boek van Mulisch op de Duitse markt. Twee vrouwen (Zwei Frauen, 1980) werd gepubliceerd bij de uitgeverij Limes in München, die ook Hugo Claus, Mark Insingel, Ward Ruyslinck, Paul Snoek en Jos Vandeloo in haar fonds had. Ook deze roman werd echter geen succes. Harry Mulisch heeft enkele jaren geleden in een interview het feit dat Zwei Frauen in een Nederlandse bibliotheek verscheen als een van de belangrijkste oorzaken voor het mislukken van zijn roman in het Duitse taalgebied aangeduid. En dit niet helemaal ten onrechte. Tenslotte wordt Günter Grass in het Nederlandse taalgebied ook niet in een Duitse reeks gepubliceerd. Maar toch was de idee van een Nederlandse bibliotheek niet zo slecht. Limes had in 1980 een zekere reputatie als uitgever van Neder-
chris van houts
Harry Mulisch landse literatuur en was dus niet aangewezen op een Nederlandse bibliotheek om vertrouwen te wekken. De publikatie van Ward Ruyslincks Golden Ophelia en Mulisch' Zwei Frauen in de nieuwe ‘Niederländische Bibliothek’ moest het uitgangspunt worden van een reeks vertalingen uit het Nederlands, die de Nederlandse literatuur een definitieve plaats moest geven in het fonds van de uitgeverij. Een werkelijk negatieve invloed op de receptie van Zwei Frauen had eerder het feit dat Mulisch bijna twintig jaar na het verschijnen van Das steinerne Brautbett in het Duitse taalgebied geen begrip meer was. ‘Het be- | |
[pagina 217]
| |
treft hier niet een of ander boekje van een zekere Emanuelle, maar een roman van een zekere Harry Mulisch', schreef de Nürnberger Zeitung en ook in Die Welt bleek men niet veel beter geïnformeerd. Daar kon men lezen dat Harry Mulisch de auteur was van reportages over het proces Eichmann, over Cuba en het bombardement op Dresden. Problematisch was ook dat de belangstelling voor de Nederlandse literatuur in de jaren zeventig in het Duitse taalgebied vooral op provocerende thema's gericht was en minder op literaire kwaliteit. Daarvoor had niet in de laatste plaats het programma van de vertaler Jürgen Hillner gezorgd. Hillner vertaalde in de jaren zestig en zeventig met veel elan romans en verhalen van auteurs als Louis Paul Boon, Andreas Burnier, Jef Geeraerts, Jacques Hamelink, Heere Heeresma, Willem Frederik Hermans, Mark Insingel, Esteban López, Hugo Raes, Gerard Reve, Jan Gerard Toonder en Jan Wolkers. Daarmee vernieuwde hij het beeld van de Nederlandse literatuur in Duitse vertaling. Helaas plaatste hij een aantal van deze vertalingen bij de in die tijd wegens hun erotische literatuur beruchte uitgeverijen Merlin en Melzer. Bij Merlin verscheen Reve, bij Melzer, die ook de vertalingen van Jan Cremer publiceerde, plaatste Hillner Burnier, Heeresma, Hermans, López, Raes en Toonder. Moderne Nederlandse literatuur werd op die manier relatief snel een ander begrip voor (homo-)erotische literatuur uit Nederland en Vlaanderen. Deze verwachtingshorizon heeft ook zijn stempel gedrukt op de receptie van Zwei Frauen. Men las dit boek in eerste instantie als het verhaal van een liefdesrelatie tussen twee lesbische vrouwen en had zo goed als geen aandacht voor het literaire raffinement van deze roman en het feit dat het boek zich in wezen meer aan mythologische dan op psychologische structuren oriënteert. Dit laatste werd als overbodig en storend ervaren. | |
De aanslagToen De aanslag (Das Attentat, 1986) bij Hanser verscheen, moest men het werk van Harry Mulisch dus nog ontdekken. De reclamecampagne die uitgeverij Hanser op touw zette, de vele lezingen die Mulisch in die tijd in het Duitse taalgebied hield, het feit dat Das Attentat in juli 1986 door de Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung in Darmstadt tot het boek van de maand verkozen werd en uiteraard het feit dat de verfilming van De aanslag in 1987 met de oscar voor de beste buitenlandse film bekroond werd, maakten de doorbraak echter mogelijk. Door Das Attentat kreeg Mulisch ook in het Duitse taalgebied de literaire erkenning die hij al lang verdiende. Zijn nieuwe roman werd als meesterlijk vertelde, laconieke, onsentimentele, droge en tegelijkertijd koele en toch fijngevoelige beschrijving van de gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog geprezen. Men waardeerde de roman niet alleen als spannende detective maar ook als politiek getinte maatschappij-kritische parabel. Das Attentat is een boeiende, subtiel geconstrueerde thriller die vooral door zijn exacte en koele taal bekoort, schreef de tageszeitung. Deze krant wees er verder ook op dat de afstandelijkheid in Das Attentat niet ten koste van de nauwkeurigheid ging en dat de afstand die Mulisch in zijn roman steeds bewaart ervoor zorgde dat de lezer zowel door het spannende verhaal geboeid werd als verwikkeld in de vraag naar de zin en de onzin van het leven. Opmerkelijk was ook de recensie in de Süddeutsche Zeitung:
‘Das Attentat, een belangrijk voorbeeld van de manier waarop men op literairdialectische wijze een thema kan ontvouwen, kan men zonder meer met de voorbeeldige werken van Siegfried Lenz - de romans Stadtgespräch, Deutschstunde en het theaterstuk Zeit der Schuldlosen - vergelijken. De een jaar jongere Mulisch combineert hier op een soevereine manier verschillende literaire genres; hij versmelt hier de voordelen van het novellistische met die van het episch-brede vertellen en de spannende onthullingspsychologie en verwerkt in zijn stof dan ook nog filosofische prozagedichten. Natuurlijk leeft deze roman niet alleen van de literaire intelligentie van de auteur, niet alleen van het zorgvuldig onderzoek en het poëtisch-filosofische doordringen van een schandijk voorval. Ondanks alle objectivering door de literaire methode blijft duidelijk dat het hier een zeer persoonlijk, autobiografisch gefundeerd boek betreft.’
Een belangrijke factor in verband met het succes van Das Attentat in het Duitse taalgebied was, net als bij de receptie van Der Kummer von Flandern van Hugo Claus, het feit dat Mulisch in zijn boek het nationaal-socialistische verleden en de Tweede Wereldoorlog behandelt. Voor een boek over de Tweede Wereldoorlog heeft men in het Duitse taalgebied nog steeds veel belangstelling. Bij Mulisch bewonderde men vooral dat hij de vraag naar de schuld van de onschuld stelt en zijn boek presenteert als een (open) antwoord op het leven en op de eeuwige vraag naar het verschil tussen waarheid en leugen. Verder interpreteerde men Das Attentat terecht als een antwoord op de treurige tendens om de confrontatie met het nationaal-socialisme ter zijde te leggen en het verleden dus niet meer verder naar het heden te verlengen. Het is goed dat Mulisch ons slaperige, doezelende bewustzijn wakker schudt, schreef de az uit Nürnberg. Enkele reacties wezen ook op een onverwerkt schuldgevoel. In dergelijke bijdragen verheugde men zich er niet alleen over dat Mulisch wel degelijk tussen Duitsers en Duitsers bleek te kunnen onderscheiden. Soms veegde men de zaak zelfs gewoon van tafel door het probleem van Duitsland naar Nederland te verschuiven. ‘Das Attentat toont de Hollanders als een natie die de oorlog nog in zich draagt, ook al sterven zij die de oorlog voerden en eronder leden natuurlijk langzaam uit’, schreef de Badische Zeitung en volgens de Hessische Allgemeine Zeitung waren de Nederlanders | |
[pagina 218]
| |
eigengerechtige puriteinen die slechts moeizaam van een zware ziekte genazen. | |
Tweederangs receptie?In zijn bijdrage over de receptie van de vertalingen van De aanslag uit 1990 gaat Jaap Goedegebuure ervan uit dat de receptie van een boek in het buitenland, zeker als het de eerste vertaling van een auteur betreft, altijd beperkt is. In dit verband wijst hij er bijvoorbeeld op dat men in het buitenland niet zo vertrouwd is met de specifieke kenmerken van het werk van een auteur en met de maatschappelijke, historische en literaire achtergrond van het vertaalde werk. De receptie van Das Attentat bevestigt deze hypothese echter alleen maar op het eerste gezicht. Dat Harry Mulisch op het moment van de publikatie van Das Attentat in het Duitse taalgebied niet even bekend was als in het Nederlandse, is duidelijk. Maar dat hoeft niet noodzakelijk tot een minderwaardige receptie te leiden. Geen enkele Duitse bijdrage over Das Attentat daalt af tot in de kleinste bijzonderheden. En toch beschrijft men in de kritieken in de Duitstalige pers de literaire kunstgrepen waarmee Mulisch zijn lezers tot getuige maakt van hun eigen verleden. Dat is duidelijk meer dan het oppervlakkige moraliseren over schuld en onschuld dat Goedegebuure in zijn eerste analyse als hoofdkenmerk van de Duitse recensies van Das Attentat meende te herkennen. Men toont dus hoe Mulisch in zijn filosofische, sterk gestructureerde en met symboliek doorspekte roman het verleden heden laat zijn en hoe hij de geschiedenis presenteert als een soort abstract uitgangspunt waarin de lezer zijn eigen standpunt moet zien te bepalen. Alleen recensenten die Das Attentat uitsluitend als spannende tragedie van de schuld en haar gevolgen beschouwen, betreuren een zekere verlammende beschrijving, de vele toevalligheden in het verhaal, de oppervlakkige karakters, de geconstrueerdheid van de roman en de zekere discrepantie tussen de met symboliek opgeladen passages en de houterige dialogen enerzijds en het schijnbaar ongemotiveerde liefdesverhaal anderzijds. Natuurlijk is het opvallend - wat dit betreft, heeft Goedegebuure gelijk - dat in de Duitstalige kritiek zowel op het sprookjesachtige karakter van het verhaal van De aanslag gewezen wordt als ook op het feit dat de roman de structuur van een thriller heeft, zonder dat er echter een verband gelegd wordt met de moraliserende aspecten van het sprookje of de schuldigverklaring die inherent is aan de detective. Dat dit niet gebeurt, dat de Duitstalige critici bij de bespreking van Das Attentat hun eigen ideeën niet volledig uitwerken, is echter weer het resultaat van onverwerkte schuldgevoelens en de (Duitse) ‘Unfähigkeit zu trauern’ (Mitscherlich). Het is dus geen bewijs voor een principieel partiële receptie maar het gevolg van een proces van verdringing. Dit fenomeen mag men niet onderschatten. Het draagt er namelijk niet alleen toe bij dat men in het Duitse taalgebied bij de receptie van een boek als Das Attentat de vijf episodes, die de uiterlijke structuur van de roman afbakenen (de hongerwinter in 1945, de oorlog in Korea in 1952, de inval van de Sovjetunie in Hongarije in 1956, de provo-beweging en Vietnam in 1966 en de betogingen tegen de kernwapens in 1981), alleen met de persoonlijke biografie van Anton Steenwijk verbindt of uitsluitend met de Nederlandse na-oorlogse geschiedenis identificeert; de onverwerkte schuldgevoelens en de verdringing die ermee gepaard gaat, liggen onder andere ook ten grondslag aan de bekende, respectvolle maar ondoordachte distantie dieOmslag van De aanslag, uitgekomen in 1982 bij De Bezige Bij, Amsterdam
Omslag van Das Attentat, uitgegeven door Carl Hanser Verlag, München, 1986
| |
[pagina 219]
| |
de Duits-Nederlandse betrekkingen nog steeds kenmerkt en belemmert. De tekorten van de recensies van Das Attentat mag men dus niet zomaar veralgemenen. Daarvoor zijn ze te typisch voor de receptie van Das Attentat. Dat een en ander ook anders kan, blijkt bijvoorbeeld uit de reacties op een minder belast boek als De ontdekking van de hemel (Die Entdekung des Himmels, 1993.). De besprekingen van Mulisch' laatste boek tonen duidelijk dat men zijn verwijzingen naar het algemene in het bijzondere wel degelijk herkent. | |
Europees formaatHet positieve oordeel over Mulisch na het verschijnen van Das Attentat werd in de kritieken over Hoogste tijd (Höchste Zeit, 1987) bevestigd. Opnieuw was er sprake van een meesterlijk gecomponeerde roman. Mulisch' zoekplaatje uit het inferno, zijn surrealistische jongleursact met de ballen van werkelijkheid en illusie en zijn beschrijving van de afgronden van de ratio werden algemeen als mooi, spannend en amusant ervaren. Slechts op enkele critici maakte de roman een onnodig gezwollen indruk. Dergelijke kritiek culmineerde weliswaar in uitspraken als: Mulisch is niet meer dan een knip-en-plak-constructeur, niets anders dan een virtuoos in het oproepen van spiegelbeelden in spiegelbeelden, maar over het algemeen bevestigde Höchste Zeit het vertrouwen dat Mulisch in het Duitse taalgebied met Das Attentat gewonnen had. Toen Hanser in 1989 met De pupil (Augenstern) op de markt kwam, was Mulisch' roem in het Duitse taalgebied dus gevestigd. Het was vanzelfsprekend dat iedere nieuwe roman vertaald werd. Bovendien beviel het boek. Dit - en hieruit blijkt eveneens de relativiteit van het belang van de kennis van het hele oeuvre van een auteur bij zijn receptie in het buitenland - ondanks het feit dat men de verwijzingen in deze roman naar vroeger werk van Mulisch natuurlijk niet kon herkennen. Tenslotte waren de meeste boeken nog steeds niet vertaald. Men nam gewoon aan dat het personen uit het werk van Mulisch waren, die tijdens de sleutelscène - de rit op de stoeltjeslift met de weduwe van de uitvinder van de veiligheidsspeld, madame Sasserath - opdoken. Verder apprecieerde men de roman, die aan het werk van Novalis herinnerde, wegens de spaarzaamheid van de gebruikte middelen, de moed van de vergelijkingen, de zin voor wonderlijke details, de sprookjesachtige lichtheid van de structuur en de functionele mythologische verwijzingen. Augenstern was in de ogen van de Duitstalige kritiek een uiterst amusant werkje, tegelijk spannend-ontspannend en raadselachtig fantasievol. Het was een prachtig pronkstukje, een zelfkritische hommage aan de eigen ‘Storm und Drang’-periode, een briljante etude die de lezer helemaal ingenomen en toch weer verward achterliet: ‘Augenstern is een poëtisch verhaal, een soort individuele beschrijving van een hoogst eigenaardige initia- Omslag van De Pupil, 1987. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam
Omslag van Augenstern, 1989. Uitgegeven door Carl Hanser Verlag, München
tierite, een verhaal over de poëtische waarheid en de ware poëzie, een in eerste instantie vluchtig, in waarheid echter vederlicht-zwaarwichtig, meesterlijk impromptu over het werk van de auteur, een studie over de fantasie dus, over de glijdende grenzen tussen werkelijkheid en waarneming, over de dood en zijn idealisering.’ (Hamburger Abendblatt)
Met Augenstern had Mulisch, daar was men het op het einde van de jaren tachtig in het Duitse taalgebied over eens, definitief getoond dat hij een welbespraakte auteur van Europees formaat was: een auteur die met de | |
[pagina 220]
| |
nodige humor en ironie als een superieure speler met werkelijkheid en fantasie op de grens tussen realiteit en irrealiteit, tussen uiterlijke en innerlijke wereld wandelde. | |
Mulisch in Duitstalige kranten en tijdschriftenM. Adel, ‘Die Drahtzieher sitzen im Himmel’, in: Der Standard, Wien, 5 febr. 1993. I. Bacher, ‘Sterbend einen Bock umarmen’, in: Die Welt, Hamburg, 8 dec. 1990. A. von Bormann, ‘Freiheit für Luzifer’, in: Frankfurter Rundschau, Frankfurt, 27 maart 1993. A. von Bormann, ‘Endgültige Verweltlichung der Welt’, in: Freie Presse, Zürich, 21 mei 1993. R. Brockschmidt, ‘Der Pakt der Menschheit mit dem Teufel’, in: Der Tagesspiegel, Berlin, 4 apr. 1993. ‘Die Nase und der Riese’, in: Der Spiegel, Hamburg, 1 maart 1993. B. Dobrick, ‘Zornige Engel’, in: Deutsches Allgemeines Sonntagsblatt, Hamburg, 9 apr. 1993. ES, ‘Harry Mulisch: Die Entdeckung des Himmels’, in: taz, Berlin, 3 apr. 1993. T. Heyl, ‘Abschied der Engel’, in: Falter, Wien, 7 mei 1993. H. Hintermeier, ‘Mit dem Zeigefinger in die Apokalypse’, in: AZ, München, 6/7 febr. 1993. M. Jasper, ‘Gott kündigt seinen Vertrag’, in: Braunschweiger Zeitung, Braunschweig, 19 mei 1993. G. Kaindlstorfer, ‘Wer hat die Zehn Gebote geklaut?’, in: Die Presse, Wien, 20 maart 1993. G.-K. Kaltenbrunner, ‘Irdische Engel und himmlische Einfälle’, in: Badener Tagblatt, Baden, 15 mei 1993. J. Laederach, ‘Gott hoch über den niederen Landen’, in: Die Zeit, Hamburg, 2 apr. 1993. H. Mürzl, ‘Ein Himmel voller Katzensilber oder Der Talmiglanz der Oberfläche’, in: Gegenwart, Innsbruck, nr. 19, 1993, p. 30. P. Praschl, ‘Die Regie Gottes’, in: Der Stern, Hamburg, 11 febr. 1993. W. Ross, ‘Studierstübchen unterm Sternenhimmel’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung, Frankfurt, 30 maart 1993. J. Scheuzger, ‘Feierliches Sterben’, in: Neue Zürcher Zeitung, Zürich, 22 jan. 1991. D. Schümer, ‘Odysseus des Marketings’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung, Frankfurt, 3 sept. 1990, p. 34. E. van Stein, ‘Die Himmelfahrt der Zehn Gebote’, in: Kölner Stadt-Anzeiger, Köln, 19 maart 1993. H. Wallmann, ‘Der silbrige Widerschein an den Wolken’, in: Süddeutsche Zeitung, München, 20/21 febr. 1993. U. Zellmann, ‘Harry Mulisch: Die Elemente’, in: Düsseldorfer Illustrierte, Düsseldorf, nov. 1990. P.L. Zweig, ‘Mit Gott im Bunde’, in: Neues Deutschland, Berlin, 3 juni 1993. | |
AfgewezenDaarmee was Mulisch gewapend tegen de kritiek op zijn De elementen (Die Elemente, 1989). Te snel geschreven vond men dit boekje, niet vrij van gemeenplaatsen en van onproportionele pathetische momenten. Om enkele kranten te citeren: ‘tijdens het jongleren (...) mag men de handgewrichten niet horen kraken’; ‘wij zijn aan andere dingen, aan belangrijkere dingen van Mulisch gewend en wachten’; ‘wat de auteur van dit “klassieke” drama zijn held (en de lezer) als noodlottige samenloop van omstandigheden presenteert, overstijgt werkelijk dat wat we zelfs in de beste bui bereid zijn als ironie van het lot te accepteren’; ‘het lijkt wel alsof Peter Handke een Trivialroman geschreven heeft’. Slechts enkele critici reageerden positief, vooral wegens het frisse karakter van de roman en omdat Die Elemente in de tweede persoon enkelvoud geschreven werd. In plaats van Die Elemente had men, wat dit betreft ben ik het eens met de kroniekschrijver Heinz Eickmans uit Münster, dus beter een oudere roman van Mulisch kunnen vertalen. Maar positief of negatief, de reacties op Die Elemente tonen opnieuw dat men Mulisch in het Duitse taalgebied wegens zijn literaire kunnen waardeert en dat men hem als auteur au serieux neemt. Ook hier doet zich dus intussen een met het Nederlandse taalgebied vergelijkbare situatie voor. | |
Een geschenk van de hemelHet is dan ook geen toeval dat Mulisch' meesterwerk Die Entdeckung des Himmels, ondanks de hoge prijs en dikte, ook in het Duitse taalgebied een succes werd. Binnen vijf weken waren de eerste twee oplagen van 10.000 exemplaren uitverkocht en bij het begin van de Buchmesse was men al bij de vijfde oplaag. Ook de kritiek was positief. In omvangrijke recensies sprak men over een bonte, vrolijk-ironische, soms uiterst komische maatschappij-kritische pil met een goed doordachte structuur; over een spannend en virtuoos pandemonium van het einde van de twintigste eeuw met het gekste en spannendste verhaal van de laatste jaren en met een perfecte balans tussen ernst, poëzie en satire. In de Frankfurter Allgemeine was men van mening dat de ‘melancholicus met de poëtische humor’ (Der Spiegel) een geweldige verteller was, die zijn vak in elk opzicht kende. Zijn groots aangepakte roman noemde de toonaangevende krant uit Frankfurt een buitengewoon getuigschrift van onze tijd en een moedige poging om door te dringen in het (nu nog) onmogelijke. In de Süddeutsche Zeitung oordeelde H. Wallmann: ‘Het staat buiten kijf dat Mulisch zich nu naar de eerste rij van de Europese vertellers geschreven heeft. (...) Het is een gelukkig toeval dat wij uitgerekend nu met Harry Mulisch en Cees Nooteboom twee buren hebben, die ons ieder op zijn manier kunnen vertellen over God en de Wereld en Europa en Duitsland en over het labyrint in onze borst.’ Typisch voor de recensies van Die Entdeckung des Himmels is ook het feit dat zij werkelijk diep op het besproken werk ingaan. Men wijst op de verschillende soorten van romans die in het boek verwerkt zijn, op de spiegeleffecten, de dubbele bodems, de pogingen van Mulisch om de techniek van het schrijven te verwoorden, de rol van de muziek, de kosmische zelfvergroting, de vermommingen, de logische manier waarop alles bijeen gehouden wordt, de alomvattendheid enzovoorts. Natuurlijk komen niet alle aspecten die in de Nederlandse kritiek naar voren gebracht werden ook in de Duitstalige bijdragen aan bod. Dat betreft in het bijzonder elementen die Carel Peeters in zijn vijfdelige analyse besproken heeft. Zo is er nergens sprake van Mulisch' streven naar harmonie in de disharmonie, van het immorele van de vriendschap, van het zoeken naar de graal, om even deze facetten te noemen. Maar zoals gezegd: Peeters had daarvoor ook vijf recensies nodig. In tegenstelling tot de recensies van Die Elemente ontbreken in de bijdragen over Die Entdeckung des | |
[pagina 221]
| |
Omslag van De ontdekking van de hemel, 1992. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam
Omslag van Die Entdeckung des Himmels, 1993. Uitgegeven door Carl Hanser Verlag, München
Himmels wel de verwijzingen naar het vroegere werk van Mulisch. Maar ook dat is geen tekort. Integendeel, daarvoor wordt de roman in een brede Europese context geplaatst en met het werk van auteurs als Goethe, Umberto Eco en Thomas Mann vergeleken. Opvallend bij de receptie van Die Entdeckung des Himmels is ten slotte dat men ondanks de algemene erkenning voor het werk van de ‘Goethe van het Leidseplein’ de kritiek niet schuwt. Terwijl men in de Nederlandse en Vlaamse kranten - de recensie van Doeschka Meijsing en de analyse van Carel Peeters even terzijde gelaten - bij de bespreking van De ontdekking van de hemel heel vaak in anekdotes over de vriendschap tussen Hein Donner en Harry Mulisch of over de leefwijze van de auteur vervalt, of Mulisch maar meteen in een interview zelf aan het woord laat, gaan de Duitstalige critici de confrontatie met Die Entdeckung des Himmels niet uit de weg. Werkelijk negatieve kritiek over Die Entdeckung des Himmels is in het Duitse taalgebied niet verschenen. Er zijn slechts twee uitzonderingen: ten eerste de afrekening met de Duitstalige feuilletonisten en hun volgelingen in het tijdschrift Gegenwart uit Innsbruck en ten tweede de totaal ongerechtvaardigde bijdrage van de Berlijnse tageszeitung: ‘Die Entdeckung des Himmels is het werkelijk hemelsblauwe monnikenwerk van een auteur die het verkeerde beroep gekozen heeft en ons op mooi gelijnd papier braaf alles meedeelt wat er in het leven zoal gebeurt (...) Zoveel wereld heb ik zelden gezien en zo weinig taal bijna nooit. Harry Mulisch is de meest succesvolle auteur van Nederland, maar eigenlijk is hij het verdriet van Vlaanderen.’
Toch worden er in het Duitse taalgebied heel wat kritische opmerkingen gemaakt. De Duitstalige critici worden blijkbaar door twijfels gekweld, die bij hun Nederlandstalige collega's, met uitzondering van Arnold Heumakers en Hugo Brandt Corstius, niet rijzen. Men schrijft dat de personen in Die Entdeckung des Himmels te schematisch blijven, dat ze alleen in het begin van de roman overtuigen, dat ze alleen in rationele monologen schitteren, dat de vrouwen te passief blijven en dat het verhaal door Mulisch' poging om God en de wereld te verklaren, alomvattend te zijn, te lang en te maniëristisch wordt. Verliest Mulisch zijn doel niet uit het oog? Amuseert de auteur uiteindelijk niet alleen maar zichzelf? Beweegt het verhaal zich niet min of meer op het randje van het belachelijke? Is de mefistotelische Mulisch niet een beetje te narcistisch? Het antwoord op deze vragen en opmerkingen, die in de context van de recensies waarin ze worden gesteld zo goed als niets afdoen aan de algemene erkenning die Mulisch geniet, ontbreekt in de bijdragen in het Duitse taalgebied. En het zal waarschijnlijk nog wel | |
[pagina 222]
| |
een tijdje duren tot er een antwoord komt. De literaire tijdschriften in het Duitse taalgebied, waarin een dergelijke analyse zou moeten verschijnen, tonen namelijk nog steeds verbazingwekkend weinig belangstelling voor de Nederlandse literatuur.
Nog een opmerking tot slot. Harry Mulisch is in het Duitse taalgebied ondertussen even bekend en beroemd als Cees Nooteboom. Men schrijft zelfs al dat de volgende Nederlandse kandidaat voor de Nobelprijs alleen maar Mulisch kan heten. Maar de kogel is nog niet door de kerk. Het beruchte ‘Literarische Quartett’ dat Nootebooms Die folgende Geschichte de zevende hemel inprees en daarmee op de bestsellerlijsten lanceerde, heeft dit onlangs nog eens voor Nootebooms Rituale overgedaan en tegelijkertijd duidelijk gemaakt dat tenminste voor hen Nooteboom de betere auteur en de betere kandidaat voor de Nobelprijs is. Tussen Nooteboom en Mulisch blijft het dus spannend. En wie weet welke auteur men binnenkort nog ontdekt. Er is de laatste tijd namelijk heel wat vertaald. | |
LiteratuuropgaveVoor de recensies van en de bijdragen over de Duitse vertalingen van Harry Mulisch voor 1990 zie: H. Van Uffelen, Moderne niederländische Literatur im deutschen Sprachraum 1830-1990 (Münster, 1993) en J. Goedegebuure, ‘Der Roman “De aanslag” (1982) von Harry Mulisch in der ausländischen Rezeption’, in: Begegnung mit dem ‘Fremden’/E. Iwasaki (Hrsg.), München, 1991, p. 430-436 (= Akten des viii. Internationalen Germanisten-Kongresses; Bd. 11). Alle vertalingen van Mulisch' werk (tot aan De ontdekking van de hemel) zijn opgenomen in De werken van Harry Mulisch. Een bibliografie door Marita Mathijsen (Amsterdam, 1992). |
|