Den Italiaenschen quacksalver, ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy
(1708)–Anoniem Den Italiaenschen quacksalver ofte de nieuwe Amsterdamsche Jan Potazy– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
‘k Had my ontlangs tot rusten begeven,
Al in het groene Wout op mijn playsier!
Een soete slaep had mijn bevangen
Onder eenen Beucken Boom,
Daer ick hoorde veel Vogelen singen,
Daer my over quam eenen droom/
Mijn docht dat ick lag in eenen droome,
Op eenen hoogen Berg al in de Zee,
En dat ick daer van verre sag komen,
Een Schip seer kostelijck al na de Ree,
Dat Scheepken was van wit Yvoren,
In-geleyt met Ebben-hout:
So wel van achteren als van voren,
En de Masten waren van Goudt.
Van Sijd’ so waren de kabels en touwen,
De zeylen waren Goud-Laken schoon,
Wint en onweder en mogt hem niet rouwen,
Het was dicht al van des hemels troon:
De ballast was diamanten,
Voorwaer het was so groote luck,
Dat Schip dat ginck aen alle kanten,
Want het was seer toe-gerust.
Eer het Schip dat landt begon te winnen,
Hoorden ick al Instrumenten veel,
Mijn docht de Goden en Goddinnen,
Die maeckten daer al sulck gequeel,
Het ginck daer al banketeeren,
Het was al sonder verdriet,
Men ginker al vreugde hanteeren,
Maer ‘t en duerde heel lang niet.
Eylaes! wat is dat Scheepken ervaren,
Regen en onweer quam daer aen boort,
Al door Neptunis met sijn baren,
Die waren op haer also seer verstoort,
De Zee begon seer haest te zwellen,
De wint die rees hoe lang hoe meer,
Donder en blixem ginck het quellen,
Na het Landt namen sy haer keer.
Eer het schip het Landt konde bekomen,
Op een klip die bedeckt met water was,
Zijn sy gezeylt al sonder schroomen,
Tot het schip te gronde ginck ras;
| |
[pagina 20]
| |
Eylacy! ick ginck daer over weenen,
Ick maeckten also groten rouw,
En doen ontwaeckten ik met eenen,
Ick wist niet wat ick denken sou.
Princesse gy die daer zijt goetaerdigh,
En die daer dragen een hogen moedt,
En dencken, geen Ionghmans en zijn mijn waerdigh,
Voorwaer gy zijt veel te groot van goet:
Scheeps ongeluck kan u wel gebeuren,
Ongesien kan wel geschien,
Na blijdtschap komt oock wel doleuren,
Maer ik hoop voor mijn te sien.
|
|