Hemelschen Parnassus-bergh, met verscheyde sang-dichten betuynt(1676)–Anoniem Hemelschen Parnassus-bergh, met verscheyde sang-dichten betuynt– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XVIII. Stem: La Suedoise. NAer dat eens uyt des Hemels Zalen In het Joodsche Landt, Tot een reyn Maeght quam dalen Den blijden Bood', en Godts Gesant. Dus heeft dat Goddelijcke licht Godts Vaders Soon met sijne soete stralen, Als een minne-schicht In mijne ziel der Liefde brand gesticht. Ah! hoe seer speelen ons gedachten, Op u Bethlehem, [pagina 42] [p. 42] Daer eertijds eens by nachten Sich hooren liet die blijde stem? Gloria zy dat hoogste goedt, En vreed' aen al, die sijne komst' verwachten Met een stil gemoedt, En een bly hert dat altijd vrede voedt. En wilt niet vreesen Herder scharen: En weest niet gestoort, Ick kom u openbaren, En vreughdig woord noyt meer gehoort. Godts Soon is Mensch in Beth'lems Stal, Van een reyn Maeght in desen nacht geboren, Die u lieden al, En heel de werelt eens verlossen sal. [pagina 43] [p. 43] Wie geeft my u, mijn liefste Broeder, Die als Godt, en Mensch Aen't hert rust van u Moeder, Dat ick u soenen mach na wensch? Ick blijf u by, ô Hemels Kind, En hiel u vast, mijn soeten Minne-voeder: Want ick nergens vind' Op d'Aerd' oft in den Hemel waerder Vriendt. Uw soeten Naem sal ick verkonden, Dat hy wort vermaert, En Jesum alle monden Gestadig singen opder Aerd. Dat al de Vogels van het wout, En alle dier in Jesus lof verslonden [pagina 44] [p. 44] Visschen stom, en koudt, En wat'er leeft u soeten Naem onthoudt. Vorige Volgende